Language of document : ECLI:EU:T:2008:544

ARREST VAN HET GERECHT (Eerste kamer)

2 december 2008 (*)

„Gemeenschapsmerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Barbara Becker – Ouder gemeenschapswoordmerk BECKER – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Overeenstemming van tekens – Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94”

In zaak T‑212/07,

Harman International Industries, Inc., gevestigd te Northridge, Californië (Verenigde Staten van Amerika), vertegenwoordigd door M. Vanhegan, barrister,

verzoekster,

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), vertegenwoordigd door G. Schneider als gemachtigde,

verweerder,

andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht:

Barbara Becker, wonende te Miami, Florida (Verenigde Staten van Amerika), vertegenwoordigd door P. Baronikians, advocaat,

betreffende een beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 7 maart 2007 (zaak R 502/2006-1) inzake een oppositieprocedure tussen Harman International Industries, Inc. en Barbara Becker,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: V. Tiili, kamerpresident, F. Dehousse en I. Wiszniewska-Białecka (rapporteur), rechters,

griffier: N. Rosner, administrateur,

gezien het op 15 juni 2007 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,

gezien de op 1 oktober 2007 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord van het BHIM,

gezien de op 14 september 2007 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord van interveniënte,

na de terechtzitting op 24 juni 2008,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Op 19 november 2002 heeft interveniënte, Barbara Becker, bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) een aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Barbara Becker ingediend krachtens verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), zoals gewijzigd.

2        De waren waarvoor de merkaanvraag werd ingediend, behoren tot klasse 9 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd. Zij zijn omschreven als volgt: „Wetenschappelijke, zeevaartkundige, landmeetkundige, elektrische, fotografische, cinematografische, optische toestellen en instrumenten, en weeg‑, meet‑, sein‑, controle- (inspectie-), hulpverlenings- (reddings-) en onderwijstoestellen en ‑instrumenten; apparaten voor het opnemen, het overbrengen en het weergeven van geluid of beeld; magnetische gegevensdragers, schijfvormige geluidsdragers; verkoopautomaten en mechanismen voor apparaten met vooruitbetaling; kasregisters, rekenmachines, gegevensverwerkende apparatuur en computers.”

3        Op 29 maart 2004 werd de merkaanvraag gepubliceerd in het Blad van gemeenschapsmerken nr. 13/2004.

4        Op 24 juni 2004 heeft verzoekster, Harman International Industries, Inc., oppositie ingesteld tegen de inschrijving van het aangevraagde merk voor alle opgegeven waren krachtens artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 en artikel 8, lid 5, van deze verordening. De oppositie was gebaseerd op het gemeenschapswoordmerk BECKER ONLINE PRO (nr. 1823228), dat op 1 juli 2002 werd ingeschreven, en op het op 2 november 2000 aangevraagde gemeenschapswoordmerk BECKER (nr. 1944578), dat op 17 september 2004 werd ingeschreven.

5        De waren waarop de oudere merken betrekking hebben, behoren tot klasse 9 in de zin van de Overeenkomst van Nice. Zij zijn omschreven als volgt: „Elektrische en elektronische apparaten en instrumenten; apparaten voor het opnemen, het overbrengen en het weergeven van geluid of beeld; magnetische gegevensdragers; schijfvormige geluidsdragers; gegevensverwerkende apparatuur; onderwijs‑ en instructie-apparatuur; computers; computersoftware; hardware; computer-randapparaten; apparatuur en instrumenten, allemaal voor het opnemen, produceren, overbrengen, monteren of bewerken van geluids- en/of videosignalen; apparatuur voor de verwerking van geluid; hifi geluids‑ en -video-uitrusting; luidsprekers, omzetters, radio’s, navigatiesystemen en telematica; audiotoestellen en ‑instrumenten voor in de auto; autoradio’s die een telefoon, navigatiesysteem, telematica (elektronische verbindingen tussen een motorvoertuig en een satelliet), cd-speler, MP3-speler en/of internettoegang bevatten; signaalverwerkingsapparatuur; apparatuur voor de verwerking van digitale signalen; verwerkers voor digitale spraaksignalen; geluidsprocessors, geluidsversterkers, voorversterkers, versterkers, ontvangers, ontvangers (audio, video); tuners, processors voor thuisbioscopen, dvd-spelers, cd-spelers, transport voor cd en dvd, afspeelapparatuur voor optische schijven en transport; MP3-spelers; afstandbedieningen, subwoofers, microfoons, koptelefoons, geïntegreerde geluidssystemen, televisies, videoschermen, thuisbioscoopsystemen; geluidsmenginstallaties; audiocompressors en ‑processors; equalizers; telefoontoestellen; onderdelen en accessoires voor alle voornoemde goederen; geen van de voornoemde goederen in de vorm van kabels of onderdelen en accessoires voor kabels.”

6        Bij beslissing van 15 februari 2005 heeft de oppositieafdeling de oppositie toegewezen op grond dat er gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestond. Zij was van oordeel dat de door deze merken aangeduide waren dezelfde waren en dat de merken globaal overeenstemden doordat zij visueel en fonetisch in gemiddelde mate overeenstemden en begripsmatig gelijk waren voor zover zij verwezen naar dezelfde familienaam.

7        Op 11 april 2006 heeft interveniënte bij het BHIM beroep ingesteld tegen de beslissing van de oppositieafdeling.

8        Bij beslissing van 7 maart 2007 (hierna: „bestreden beslissing”) heeft de eerste kamer van beroep van het BHIM het beroep toegewezen en de beslissing van de oppositieafdeling vernietigd. De kamer van beroep was van mening dat de door de conflicterende merken aangeduide waren deels dezelfde en deels soortgelijk waren. Met betrekking tot het relevante publiek heeft zij een onderscheid gemaakt naargelang van de betrokken waren, te weten de waren bestemd voor het grote publiek, de waren bestemd voor vakmensen en de waren van een tussencategorie die naargelang van de aard en het voorwerp ervan al dan niet bestemd kunnen zijn voor het grote publiek en voor vakmensen.

9        Wat de conflicterende tekens betreft, heeft de kamer van beroep enerzijds om redenen van proceseconomie het oudere woordmerk BECKER in aanmerking genomen, en anderzijds het aangevraagde woordmerk Barbara Becker. De kamer van beroep heeft vastgesteld dat er slechts een zekere mate van visuele en fonetische overeenstemming tussen de conflicterende tekens bestond, gelet op het feit dat een ander element, te weten de voornaam Barbara, aan het begin van het aangevraagde merk was geplaatst. Op begripsmatig vlak heeft de kamer van beroep zich op het standpunt gesteld dat de conflicterende tekens duidelijk van elkaar verschilden in Duitsland en in de andere landen van de Europese Unie. Volgens de kamer van beroep was de familienaam Becker niet het onderscheidende en dominerende bestanddeel van het aangevraagde merk, omdat het relevante publiek dit merk veeleer zal percipiëren in zijn geheel, te weten Barbara Becker, dan als een combinatie van „Barbara” en „Becker”. Zij heeft ook opgemerkt dat Barbara Becker in Duitsland een beroemdheid was, terwijl de naam Becker over het algemeen werd herkend als een vaak voorkomende en gewone familienaam. Derhalve heeft de kamer van beroep geconcludeerd dat de betrokken tekens voldoende van elkaar verschilden om verwarringsgevaar uit te sluiten.

10      Bovendien heeft de kamer van beroep vastgesteld dat in casu niet was voldaan aan de in de rechtspraak gestelde voorwaarde voor toepassing van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94, volgens welke de conflicterende merken zodanig met elkaar moeten overeenstemmen dat het betrokken publiek een verband tussen deze merken legt.

 Conclusies van partijen

11      Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

–        de bestreden beslissing te vernietigen;

–        afwijzing van de aanvraag tot inschrijving van het gemeenschapsmerk Barbara Becker te bevelen;

–        het BHIM te verwijzen in de kosten.

12      Het BHIM en interveniënte concluderen dat het het Gerecht behage:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

 In rechte

13      Om te beginnen dient te worden opgemerkt dat verzoekster met haar tweede vordering het Gerecht verzoekt, de afwijzing van de aanvraag tot inschrijving van het gemeenschapsmerk Barbara Becker te bevelen. Ingevolge artikel 63, lid 6, van verordening nr. 40/94 is het BHIM evenwel verplicht de maatregelen te treffen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van de gemeenschapsrechter. Volgens vaste rechtspraak kan het Gerecht geen bevelen richten tot het BHIM [arresten Gerecht van 31 januari 2001, Mitsubishi HiTec Paper Bielefeld/BHIM (Giroform), T‑331/99, Jurispr. blz. II‑433, punt 33; 12 juli 2006, Vitakraft-Werke Wührmann/BHIM – Johnson’s Veterinary Products (VITACOAT), T‑277/04, Jurispr. blz. II‑2211, punt 74, en 17 juni 2008, El Corte Inglés/BHIM – Abril Sánchez en Ricote Saugar (BoomerangTV), T‑420/03, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 31]. Verzoeksters tweede vordering is dus niet-ontvankelijk.

14      Tot staving van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan, te weten schending van artikel 8, lid 1, sub b, en van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94.

 Eerste middel: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94

 Argumenten van partijen

15      Verzoekster betoogt dat de naam Becker het dominerende en onderscheidende bestanddeel van het merk Barbara Becker is, of in elk geval een zelfstandige onderscheidende rol speelt in dit merk, en dat de conflicterende merken begripsmatig overeenstemmen omdat zij gebaseerd zijn op de familienaam Becker zonder dat er een duidelijk verband tussen deze naam en de aangeduide waren bestaat. Overeenkomstig de rechtspraak moet in casu worden geconcludeerd tot het bestaan van verwarringsgevaar op grond dat de verschillen tussen de conflicterende merken niet volstaan om het verwarringsgevaar te neutraliseren, gelet op het feit dat de erdoor aangeduide waren dezelfde zijn. De gemiddelde consument zal denken dat de door het aangevraagde merk aangeduide waren afkomstig zijn van een entiteit die economisch verbonden is met die waarvan de door het oudere merk aangeduide waren afkomstig zijn.

16      Het BHIM voert aan dat volgens de rechtspraak een samengesteld merk waarvan één van de bestanddelen gelijk is aan of overeenstemt met dat van een ander merk, slechts kan worden geacht overeen te stemmen met dit andere merk indien dat bestanddeel het dominerende bestanddeel is in de totaalindruk die door het samengestelde merk wordt opgeroepen.

17      Wanneer een aangevraagd merk bestaat uit twee bestanddelen waarvan het ene gelijk is aan een ouder merk dat één bestanddeel bevat, is er geen algemene regel volgens welke deze merken normaliter moeten worden geacht overeen te stemmen. Voor de vaststelling van verwarringsgevaar is vereist dat dit bestanddeel minstens een zelfstandige onderscheidende plaats inneemt in het merk bestaande uit twee bestanddelen. In casu zal het relevante publiek het aangevraagde merk niet ontleden, maar in zijn geheel opvatten als de naam van een vrouw, te weten Barbara Becker, en geen enkel bestanddeel ervan neemt een zelfstandige onderscheidende plaats in of vormt het dominerende bestanddeel ervan.

18      Bovendien kennen consumenten over het algemeen meer belang toe aan het begin van merken. De voornaam Barbara bevat resonerende en open klinkers, die in vergelijking met de korte klinkers van de familienaam Becker een bijzondere combinatie vormen.

19      De kamer van beroep heeft dus op goede gronden geoordeeld dat er in casu geen verwarringsgevaar bestond.

20      Interveniënte betoogt dat de betrokken tekens begripsmatig van elkaar verschillen. Hierdoor kan verzoekster geen beroep doen op het beginsel dat twee merken overeenstemmen wanneer zij een identiek bestanddeel bevatten. Dit beginsel kan slechts worden toegepast wanneer de identieke bestanddelen voor het relevante publiek geen begripsmatige betekenis hebben.

21      Verzoekster kan evenmin beroep doen op de rechtspraak, volgens welke kan worden aangenomen dat een merk een variant is van een ouder merk wanneer het bestaat uit het oudere merk in combinatie met een nieuw element. Anders dan in de gevallen die hebben geleid tot die rechtspraak, bestaat het aangevraagde merk immers niet uit een combinatie van een vennootschapsnaam met een tweede element, maar uit een eigennaam. Het relevante publiek zal de conflicterende merken beschouwen als twee onderscheiden merken die geenszins met elkaar verband houden.

 Beoordeling door het Gerecht

22      Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 bepaalt dat na oppositie door de houder van een ouder merk inschrijving van een aangevraagd merk wordt geweigerd wanneer het gelijk is aan of overeenstemt met het oudere merk en betrekking heeft op dezelfde of soortgelijke waren of diensten, indien daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan op het grondgebied waarop het oudere merk wordt beschermd. Voorts moet volgens artikel 8, lid 2, sub a‑i, van verordening nr. 40/94 onder oudere merken worden verstaan: de gemeenschapsmerken waarvan de datum van de inschrijvingsaanvraag voorafgaat aan die van de gemeenschapsmerkaanvraag.

23      Volgens vaste rechtspraak is er sprake van verwarringsgevaar wanneer het publiek kan menen dat de betrokken waren of diensten van dezelfde onderneming of, in voorkomend geval, van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn. Het verwarringsgevaar dient globaal te worden beoordeeld, met inachtneming van de wijze waarop het relevante publiek de betrokken tekens en waren of diensten percipieert en van alle relevante omstandigheden van het concrete geval [arresten Gerecht van 9 juli 2003, Laboratorios RTB/BHIM – Giorgio Beverly Hills (GIORGIO BEVERLY HILLS), T‑162/01, Jurispr. blz. II‑2821, punten 30 en 31, en 16 januari 2008, Inter-Ikea/BHIM – Waibel (idea), T‑112/06, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 32].

24      Voor deze globale beoordeling speelt de wijze waarop de gemiddelde consument van de betrokken waren of diensten het merk percipieert, een beslissende rol. Er moet rekening mee worden gehouden dat de gemiddelde consument slechts zelden de mogelijkheid heeft, de verschillende merken rechtstreeks met elkaar te vergelijken, maar moet afgaan op het onvolmaakte beeld dat hem is bijgebleven [arrest Gerecht van 3 maart 2004, Mülhens/BHIM – Zirh International (ZIRH), T‑355/02, Jurispr. blz. II‑791, punt 41]. Bovendien kan het aandachtsniveau van de gemiddelde consument variëren naargelang van de soort waren of diensten waarom het gaat [arrest Hof van 22 juni 1999, Lloyd Schuhfabrik Meyer, C‑342/97, Jurispr. blz. I‑3819, punt 26, en arrest Gerecht van 13 juni 2006, Inex/BHIM – Wiseman (Afbeelding van een koeienhuid), T‑153/03, Jurispr. blz. II‑1677, punt 24]. Wanneer de gemiddelde consument van de betrokken waren gespecialiseerd is, zal hij bij zijn keuze meer aandacht opbrengen dan gemiddeld [zie in die zin arrest Gerecht van 20 april 2005, Faber Chimica/BHIM – Nabersa (Faber), T‑211/03, Jurispr. blz. II‑1297, punt 24].

25      In casu wordt het oudere merk beschermd in de gehele Gemeenschap. Derhalve dient te worden gekeken naar de wijze waarop de consument van de betrokken waren op dit grondgebied de conflicterende merken percipieert. Evenwel dient eraan te worden herinnerd dat de inschrijving van een gemeenschapsmerk kan worden geweigerd indien slechts in een deel van de Gemeenschap een relatieve weigeringsgrond in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 bestaat (arrest ZIRH, punt 24 supra, punt 36).

26      Bovendien staat vast dat de betrokken waren, die deels zijn bestemd voor het grote publiek, deels voor vakmensen en deels zowel voor het grote publiek als voor vakmensen, waren van technische aard zijn. Het gaat dus om een publiek dat betrekkelijk oplettend is.

27      Aangezien niet wordt betwist dat de betrokken waren dezelfde of soortgelijk zijn, dienen alleen de conflicterende merken te worden vergeleken.

28      Volgens de rechtspraak stemmen twee merken overeen wanneer zij uit het oogpunt van het relevante publiek ten minste voor een deel gelijk zijn wat één of meer relevante aspecten betreft [arresten Gerecht van 23 oktober 2002, Matratzen Concord/BHIM – Hukla Germany (MATRATZEN), T‑6/01, Jurispr. blz. II‑4335, punt 30, en 26 januari 2006, Volkswagen/BHIM – Nacional Motor (Variant), T‑317/03, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 46].

29      De globale beoordeling van het verwarringsgevaar dient, wat de visuele, fonetische of begripsmatige overeenstemming van de conflicterende merken betreft, te berusten op de totaalindruk die door deze merken wordt opgeroepen, waarbij in het bijzonder rekening dient te worden gehouden met de onderscheidende en dominerende bestanddelen ervan [arresten Gerecht van 14 oktober 2003, Phillips-Van Heusen/BHIM – Pash Textilvertrieb und Einzelhandel (BASS), T‑292/01, Jurispr. blz. II‑4335, punt 47, en Afbeelding van een koeienhuid, punt 24 supra, punt 26].

30      Indien één van de twee enige woorden waaruit een woordmerk bestaat, visueel en fonetisch gelijk is aan het enige woord van een ouder woordmerk, en indien deze woorden, gezamenlijk of afzonderlijk gezien, begripsmatig geen betekenis hebben voor het betrokken publiek, moeten de betrokken merken, ieder in hun geheel beschouwd, normaliter worden geacht overeen te stemmen [arresten Gerecht van 25 november 2003, Oriental Kitchen/BHIM – Mou Dybfrost (KIAP MOU), T‑286/02, Jurispr. blz. II‑4953, punt 39, en 4 mei 2005, Reemark/BHIM – Bluenet (Westlife), T‑22/04, Jurispr. blz. II‑1559, punt 37].

31      In de onderhavige zaak gaat het om het oudere woordmerk BECKER en het aangevraagde woordmerk Barbara Becker.

32      Het element „becker” is zowel het enige element van het merk BECKER als het tweede element van de twee bestanddelen van het merk Barbara Becker. De twee merken hebben dus het element „becker” gemeen.

33      Op visueel en fonetisch vlak zijn de conflicterende merken niet even lang en bestaan uit een verschillend aantal woorden. Gelet op de door deze merken opgeroepen totaalindruk dient evenwel te worden vastgesteld dat deze merken visueel en fonetisch in zekere mate overeenstemmen door het gemeenschappelijke element ervan, zoals de kamer van beroep terecht heeft vastgesteld.

34      Op begripsmatig vlak heeft de kamer van beroep eveneens op goede gronden vastgesteld dat het relevante publiek het oudere merk BECKER zal opvatten als de familienaam en het merk Barbara Becker als een naam van een persoon bestaande in een voornaam en een familienaam, waarbij deze laatste gelijk is aan de familienaam die het oudere merk vormt. Het oordeel van de kamer van beroep inzake het relatieve belang van het element „becker” ten opzichte van het element „barbara” in het merk Barbara Becker kan evenwel niet worden aanvaard.

35      Hoewel de perceptie van merken bestaande in persoonsnamen kan variëren in de verschillende landen van de Gemeenschap, wordt in de rechtspraak erkend dat minstens in Italië de consumenten doorgaans aan de familienaam een groter onderscheidend vermogen toekennen dan aan de voornaam in merken [zie in die zin arrest Gerecht van 1 maart 2005, Fusco/BHIM – Fusco International (ENZO FUSCO), T‑185/03, Jurispr. blz. II‑715, punt 54]. Aan de familienaam Becker wordt dus mogelijkerwijs een groter onderscheidend vermogen toegekend dan aan de voornaam Barbara in het merk Barbara Becker.

36      Dat Barbara Becker in Duitsland het statuut van een beroemdheid heeft als ex-echtgenoot van de heer Boris Becker, betekent voorts niet dat de conflicterende merken begripsmatig niet overeenstemmen. Het oudere merk BECKER en het merk Barbara Becker verwijzen immers naar dezelfde familienaam Becker. Zij hebben dus een punt van overeenstemming, te meer daar in een deel van de Gemeenschap aan het element „becker” van het aangevraagde merk als familienaam mogelijkerwijs een groter onderscheidend vermogen wordt toegekend dan aan het element „barbara”, dat gewoon een voornaam is. Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het relevante publiek een onvolmaakt beeld van de conflicterende merken bijblijft.

37      Bovendien is het volgens de rechtspraak mogelijk dat, wanneer een samengesteld merk bestaat uit de nevenschikking van een element en een ander merk, laatstgenoemd merk een zelfstandige onderscheidende plaats behoudt in het samengestelde merk, zelfs wanneer het niet het dominerende bestanddeel van het samengestelde merk vormt. In een dergelijk geval kunnen het samengestelde merk en dit andere merk worden geacht overeen te stemmen (zie in die zin arrest Hof van 6 oktober 2005, Medion, C‑120/04, Jurispr. blz. I‑8551, punten 30 en 37). In casu dient te worden vastgesteld dat het element „becker” zal worden opgevat als een familienaam, die vaak wordt gebruikt ter aanduiding van een persoon. Er dient te worden geoordeeld dat dit element een zelfstandige onderscheidende plaats behoudt in het merk Barbara Becker.

38      Bij een beoordeling van de conflicterende merken in hun geheel en bij vergelijking ervan op visueel, fonetisch en begripsmatig vlak moeten de conflicterende merken derhalve worden geacht overeen te stemmen.

39      De kamer van beroep heeft dus ten onrechte geconcludeerd dat de conflicterende merken duidelijk van elkaar verschilden.

40      Wat het verwarringsgevaar betreft, dient eraan te worden herinnerd dat niet wordt betwist dat de door de conflicterende merken aangeduide waren dezelfde of soortgelijk zijn, en dat het merk Barbara Becker en het merk BECKER op visueel, fonetisch en begripsmatig vlak punten van overeenstemming vertonen. Zelfs al zijn de betrokken waren bestemd voor een betrekkelijk oplettend publiek, toch kan dit publiek menen dat deze waren afkomstig zijn van dezelfde onderneming of van economisch verbonden ondernemingen. Derhalve dient te worden vastgesteld dat er gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat.

41      Aan deze vaststelling wordt niet afgedaan door het argument van het BHIM dat een samengesteld merk en een ander merk slechts kunnen worden geacht overeen te stemmen indien het gemeenschappelijke bestanddeel ervan het dominerende bestanddeel is in de totaalindruk die door het samengestelde merk wordt opgeroepen. Wanneer een woordmerk bestaat uit twee elementen waarvan het ene gemeenschappelijk is met het enige element van een ander woordmerk, is voor de vaststelling van verwarringsgevaar immers niet vereist dat het gemeenschappelijke element van de conflicterende merken het dominerende bestanddeel is in de totaalindruk die door het samengestelde merk wordt opgeroepen. Zou een dergelijke voorwaarde worden gesteld, dan zou de houder van het oudere merk het door dit merk verleende uitsluitende recht worden ontzegd, terwijl het gemeenschappelijke element een zelfstandige onderscheidende plaats behoudt in het samengestelde merk (zie in die zin arrest Medion, punt 37 supra, punten 32 en 33). Aangezien het element „becker” een zelfstandige onderscheidende plaats behoudt in het merk Barbara Becker, kan voor de vaststelling van verwarringsgevaar niet worden geëist dat dit element het dominerende bestanddeel is in de totaalindruk die door dit merk wordt opgeroepen.

42      Tevens faalt het argument van interveniënte dat de rechtspraak inzake samengestelde merken in casu niet van toepassing is doordat het aangevraagde merk bestaat uit een voornaam en een familienaam. In het geval van merken bestaande uit een persoonsnaam zijn de criteria ter beoordeling van het bestaan van verwarringsgevaar in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 immers bij ontbreken van een andersluidende bepaling in deze verordening dezelfde als die welke gelden voor de andere categorieën van merken. Aldus kan een teken dat de voornaam en de familienaam van een natuurlijke persoon bevat, niet als gemeenschapsmerk worden ingeschreven indien het in strijd is met een relatieve weigeringsgrond voor inschrijving na oppositie door de houder van een ouder merk [arrest Gerecht van 13 juli 2005, Murúa Entrena/BHIM – Bodegas Murúa (Julián Murúa Entrena), T‑40/03, Jurispr. blz. II‑2831, punten 49 en 50].

43      Gelet op een en ander, dient te worden vastgesteld dat de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te concluderen tot het ontbreken van verwarringsgevaar in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94. Bijgevolg moet verzoeksters eerste middel, te weten schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94, gegrond worden verklaard.

44      Gelet op het feit dat er in casu verwarringsgevaar in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 bestaat en dat de inschrijving van een merk reeds kan worden geweigerd wanneer er één relatieve weigeringsgrond in de zin van artikel 8 van verordening nr. 40/94 bestaat, moet de bestreden beslissing worden vernietigd zonder dat hoeft te worden onderzocht of er een andere relatieve weigeringsgrond bestaat en dus zonder dat het Gerecht verzoeksters tweede middel hoeft te onderzoeken.

 Kosten

45      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien het BHIM in het ongelijk is gesteld, dient het overeenkomstig verzoeksters vordering te worden verwezen in de kosten van deze laatste. Aangezien interveniënte in het ongelijk is gesteld, zal zij haar eigen kosten dragen overeenkomstig artikel 87, lid 4, derde alinea, van het Reglement voor de procesvoering.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 7 maart 2007 (zaak R 502/2006-1) wordt vernietigd.

2)      De vordering van Harman International Industries, Inc., strekkende tot afwijzing van de aanvraag tot inschrijving van het gemeenschapsmerk Barbara Becker, wordt niet-ontvankelijk verklaard.

3)      Het BHIM wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van Harman International Industries.

4)      Barbara Becker zal haar eigen kosten dragen.

Tiili

Dehousse

Wiszniewska-Białecka

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 2 december 2008.

ondertekeningen


* Procestaal: Engels.