Language of document : ECLI:EU:T:2009:427

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Vijfde kamer)

9 november 2009 (*)

„Procedure – Begroting van kosten”

In zaak T‑45/01 DEP,

Stephen G. Sanders, wonende te Oxon (Verenigd Koninkrijk), en 94 andere verzoekers van wie de namen in bijlage zijn opgenomen, vertegenwoordigd door I. Hutton en B. Lask, barristers,

verzoekers,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J. Currall als gemachtigde,

verweerster,

ondersteund door

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door J.‑P. Hix en B. Driessen als gemachtigden,

interveniënt,

betreffende een verzoek tot begroting van de kosten na het arrest van het Gerecht van 12 juli 2007, Sanders e.a./Commissie, T‑45/01 (Jurispr. blz. II‑2665),

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: M. Vilaras (rapporteur), kamerpresident, M. Prek en V. M. Ciucă, rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking

 Feiten, procesverloop en conclusies van partijen

1        Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 27 februari 2001, hebben Stephen G. Sanders en 94 andere verzoekers van wie de namen in bijlage zijn opgenomen, vergoeding gevorderd van de materiële schade die zij hebben geleden doordat zij voor de uitoefening van hun activiteit in de gemeenschappelijke onderneming Joint European Torus (JET) niet als tijdelijk functionarissen van de Europese Gemeenschappen zijn aangeworven.

2        Bij arrest van 5 oktober 2004, Sanders e.a./Commissie (T‑45/01, Jurispr. blz. II‑3315; hierna: „interlocutoir arrest”), heeft het Gerecht de Commissie van de Europese Gemeenschappen veroordeeld tot vergoeding van de schade die elke verzoeker daardoor heeft geleden en partijen gelast, hem binnen een termijn van zes maanden na de datum van uitspraak van dat arrest de in gemeen overleg vastgestelde bedragen van de verschuldigde schadevergoeding over te leggen en, indien zij niet tot overeenstemming kwamen, hun berekeningen over te leggen. Het Gerecht heeft de beslissing omtrent de kosten aangehouden.

3        Aangezien partijen niet tot een akkoord over het bedrag van de vergoedingen hebben kunnen komen, hebben zij het Gerecht hun berekeningen voorgelegd.

4        Bij arrest van 12 juli 2007, Sanders e.a./Commissie (T‑45/01, Jurispr. blz. II‑2665; hierna: „eindarrest”), heeft het Gerecht, na de aan elke verzoeker te betalen schadevergoeding te hebben vastgesteld en de Commissie tot betaling daarvan te hebben veroordeeld, deze laatste verwezen in haar eigen kosten en in de kosten van verzoekers van de volledige procedure voor het Gerecht.

5        Daar verzoekers niet tot overeenstemming met de Commissie konden komen over het bedrag van de kosten, hebben zij bij op 4 maart 2009 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift het Gerecht verzocht de kosten overeenkomstig artikel 92, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht vast te stellen op 449 472,14 pond sterling (GBP).

6        In haar op 12 juni 2009 ter griffie van het Gerecht neergelegde opmerkingen heeft de Commissie het Gerecht verzocht het bedrag van de aan verzoekers te vergoeden kosten vast te stellen op 250 000 GBP.

 In rechte

 Argumenten van partijen

7        Verzoekers voeren aan dat de procedure zes en een half jaar heeft geduurd, drie terechtzittingen en twee lange arresten van het Gerecht heeft gevergd en een aanzienlijke hoeveelheid werk heeft meegebracht.

8        De diversiteit en de complexiteit van de opgeworpen kwesties zijn deels te wijten aan de benadering van de Commissie, die bijvoorbeeld zonder reden heeft geëist dat haar aansprakelijkheid werd bewezen voor elk van de 95 verzoekers. De onbuigzame houding van de Commissie, die de vordering van verzoekers zowel ten aanzien van de vraag of zij aansprakelijk was als ten aanzien van het bedrag van de schadevergoeding ten onrechte heftig betwistte, vormt een relevant gegeven voor de vaststelling van de invorderbare kosten.

9        Bovendien betroffen sommige vragen nieuwe, belangrijke rechtspunten betreffende onder meer de juridische kwalificatie van het geschil en de aanknoping ervan bij de ambtenarenrechtspraak, de ontvankelijkheid van de schadevorderingen wat de termijn betreft, de toepassing naar analogie van de verjaringstermijn van vijf jaar voor beroepen tot schadevergoeding, de uitlegging van de statuten van de JET na het arrest van het Gerecht van 12 december 1996, Altmann e.a./Commissie (T‑177/94 en T‑377/94, Jurispr. blz. II‑2041), of vergden zij ingewikkelde feitelijke analysen betreffende, onder meer, de aard van de door verzoekers bij de JET verrichte taken en de individuele wedersamenstellingen van de beroepsloopbaan die voor de vaststelling van de financiële rechten van elke verzoeker noodzakelijk waren. Het Gerecht heeft het overgrote deel van de litigieuze vragen beslecht in het voordeel van verzoekers.

10      De berekeningen die de Commissie voor de begroting van de schade heeft overgelegd, waren vaak onjuist, waardoor verzoekers moeizame verificaties hebben moeten verrichten.

11      Verzoekers hebben er zorg voor gedragen hun kosten zo laag mogelijk te houden, door hun advocaten te instrueren zonder een beroep op een solicitor te doen, door minder belangrijke vragen toe te vertrouwen aan barristers met minder ervaring dan hun voornaamste raadslieden, die bescheiden honoraria hebben aangerekend, en door een financiële bijdrage te hebben verkregen van verzoekers in de parallelle zaak Eagle e.a./Commissie (T‑144/02).

12      Het belang van de zaak was vanuit verschillende oogpunten zonder precedent, met name aangezien de Commissie het gemeenschapsrecht had geschonden in het kader van een belangrijk communautair project, het optreden van de Commissie gedurende het hele project heeft plaatsgevonden, zij daarbij massaal en herhaaldelijk contractueel personeel heeft aangeworven en er daardoor sprake was van een gekwalificeerde onrechtmatige handelwijze van deze instelling.

13      De zaak was van groot financieel belang voor verzoekers, hetgeen blijkt uit het totale door de Commissie aan vergoedingen betaalde bedrag (29 654 315,55 GBP). De kosten zijn laag ten opzichte van dit bedrag en gelet op het aantal verzoekers. Ook voor de Gemeenschappen was de zaak van groot economisch belang.

14      De Commissie laakt ten onrechte, op basis van het feit dat slechts één enkele gemachtigde het volledige dossier heeft beheerd voor haar rekening, dat verzoekers een beroep hebben gedaan op verschillende advocaten en een accountant. Hun tussenkomst was noodzakelijk wegens de complexiteit van het dossier. In werkelijkheid is de Commissie in de loop van de procedure door tal van ambtenaren bijgestaan. Hoe dan ook hadden verzoekers veel meer werk dan de Commissie, onder meer gelet op de verdeling van de bewijslast.

15      De Commissie vergelijkt ten onrechte de onderhavige zaak met een normale ambtenarenzaak en zij stelt in die context voor om de kosten op 250 000 GBP te begroten.

16      Het verzoek om begroting van de kosten van verzoekers heeft voor een klein gedeelte betrekking op posten van inkomensverlies en verplaatsingskosten van drie niet-professionele vertegenwoordigers die taken van beheer van de zaak hebben uitgeoefend, die anders door solicitors hadden moeten worden verricht tegen een veel hogere kostprijs. De belasting over de toegevoegde waarde (btw) over de terug te betalen kosten kan eveneens worden ingevorderd, alsook de kosten ter voorbereiding van het onderhavige verzoek om begroting van de kosten.

17      De Commissie betoogt dat er geen enkele reden is om een hogere kostenvergoeding toe te kennen dan haar voorstel van 250 000 GBP. Dit voorstel, gebaseerd op de vermenigvuldiging van een redelijk kostenbedrag voor een ambtenarenzaak (geschat op 8 500 EUR) met een factor 15, daar het om een collectief beroep ging, vervolgens met een factor 2,5, gelet op de werkzaamheden die vereist waren om elke individuele schadevergoeding vast te stellen, en ten slotte met een factor 1/1,3, teneinde rekening te houden met de wisselkoers, is meer dan redelijk.

18      Het argument van verzoekers dat het bedrag van hun vordering gerechtvaardigd is, gelet op de beweerdelijk onrechtmatige houding van de Commissie in het kader van haar verweer in het hoofdgeding, is onjuist.

19      De houding van een partij tijdens de procedure is immers enkel relevant voor de beslissing over de verdeling van de kosten die in het arrest zelf wordt genomen.

20      Hoe dan ook blijkt uit niets in het verzoek om begroting van de kosten dat de houding van de Commissie als onrechtmatig zou kunnen worden gekwalificeerd. Verzoekers verwarren het aanvoeren van een ongegrond argument met het opzettelijk aanvoeren van een onbeduidend of vexatoir argument. In casu heeft de Commissie zich enkel verweerd en het Gerecht heeft noch in het interlocutoir arrest noch in het eindarrest aangegeven dat zij zich onrechtmatig zou hebben gedragen of onbeduidende argumenten zou hebben tegengeworpen.

21      Wat de minieme – overigens moeilijk te vermijden – rekenfouten van de Commissie betreft, de Commissie heeft deze zonder discussie erkend. Bovendien hebben verzoekers zelf een aantal rekenfouten gemaakt.

22      De Commissie wenst niet specifiek op te komen tegen het ene of het andere argument dat verzoekers ter rechtvaardiging van hun beroep op verschillende raadgevers aanvoeren, maar merkt niettemin op dat zij haar zaak heeft bepleit met één gemachtigde, die grotendeels alleen heeft gewerkt en enkel voor bepaalde aspecten van het dossier door andere gemachtigden is bijgestaan. Zij heeft twijfels over de noodzaak van vertegenwoordiging door twee raadgevers ter terechtzitting van 23 september 2003, rekening houdend met het feit dat deze terechtzitting slechts betrekking had op één enkel rechtspunt, betreffende de gegrondheid van het beroep. Zij betwist de vorderingen betreffende het inkomensverlies en de verplaatsingskosten van de drie niet-professionele vertegenwoordigers van verzoekers. Voorts zijn ook de vorderingen betreffende de onderhavige kostenbegrotingsprocedure te hoog.

23      Betreffende de bewering dat verzoekers meer werk zouden hebben gehad dan de Commissie, stelt deze laatste dat zij in de loop van de procedure zelf tal van bewijzen heeft overgelegd, en dat zij haar tijd heeft moeten nemen om de door verzoekers overgelegde bewijselementen te bestuderen. Volgens haar kunnen enkel de kosten van de advocaten die verzoekers hebben vertegenwoordigd, in aanmerking worden genomen. Het argument dat verzoekers hun kosten zo laag mogelijk hebben gehouden door hun raadslieden rechtstreeks te instrueren, rechtvaardigt het gevorderde bedrag niet, maar verklaart hoogstens waarom dit bedrag niet nog hoger is, hetgeen irrelevant is.

24      De Commissie wijst erop dat de voornaamste vragen tot in een ver stadium van de zaak in het hoofdgeding voor alle verzoekers dezelfde waren, en dus tezamen konden worden onderzocht. Het is juist dat deze vragen nadien verschillende gevolgen hebben gehad naargelang de individuele situaties, maar dit neemt niet weg dat zij tot dan toe samen konden worden behandeld.

25      De Commissie erkent dat de onderhavige zaak bijzondere kenmerken vertoonde en zij betwist niet dat zij van veel groter belang was dan gewone ambtenarenzaken. Dit verklaart overigens haar uitzonderlijk hoog voorstel, ten belope van 250 000 GBP. Uit niets blijkt evenwel dat dit bedrag niet zou volstaan, onder meer gelet op het feit dat de aan de orde zijnde vragen tot het interlocutoir arrest voor de 95 verzoekers in ruime mate dezelfde waren en dat pas daarna – in de praktijk overigens op volstrekt beheersbare wijze – een onderscheid tussen verzoekers diende te worden gemaakt.

26      Met betrekking tot het argument van verzoekers dat de gevorderde kosten lager zijn ten opzichte van in andere zaken gevorderde kosten, merkt de Commissie op dat op andere gebieden, zoals mededinging, fusies en staatssteun, de gevorderde kosten dikwijls een – veel lager – deel van het financiële belang van de zaak uitmaken, zonder dat dit de gemeenschapsrechter belet, deze kosten substantieel te verminderen.

 Beoordeling door het Gerecht

27      Volgens artikel 91, sub b, van het Reglement voor de procesvoering worden als invorderbare kosten aangemerkt, „de door de partijen in verband met de procedure gemaakte noodzakelijke kosten, in het bijzonder de reis‑ en verblijfkosten en het honorarium van de gemachtigde, raadsman of advocaat”. Uit deze bepaling volgt dat de invorderbare kosten beperkt zijn tot enerzijds de kosten die in verband met de procedure voor het Gerecht zijn gemaakt, en anderzijds de daartoe noodzakelijke kosten (beschikkingen Gerecht van 24 januari 2002, Groupe Origny/Commissie, T‑38/95 DEP, Jurispr. blz. II‑217, punt 28, en 28 juni 2004, Airtours/Commissie, T‑342/99 DEP, Jurispr. blz. II‑1785, punt 13).

28      Het is vaste rechtspraak dat, aangezien een tariefregeling in het gemeenschapsrecht ontbreekt, het Gerecht de gegevens van de zaak vrijelijk beoordeelt, daarbij rekening houdend met het voorwerp en de aard van het geschil, het belang ervan vanuit het oogpunt van het gemeenschapsrecht, de moeilijkheid van de zaak, de hoeveelheid werk die de gemachtigden of de raadslieden aan de contentieuze procedure kunnen hebben gehad en het economisch belang van het geschil voor de partijen (beschikking Airtours/Commissie, punt 27 supra, punt 18; zie eveneens, naar analogie, beschikking president van de Derde kamer van het Hof van 26 november 1985, Leeuwarder Papierwarenfabriek/Commissie, 318/82 DEP, Jurispr. blz. 3727, punt 3).

29      Wat het voorwerp en de aard van het geschil betreft, moet worden vastgesteld dat het onderhavige geschil betrekking had op de voorwaarden van aanwerving en tewerkstelling van personeel dat voor de gemeenschappelijke onderneming JET werkte en dus, gelet op de bijzondere regels die de werking van deze gemeenschappelijke onderneming beheersten en zoals het Gerecht reeds heeft verklaard (beschikking Gerecht van 25 juni 1998, Altmann e.a./Commissie, T‑177/94 DEP, T‑377/94 DEP en T‑99/95 DEP, JurAmbt. blz. I‑A‑299 en II‑883, punt 22), delicate vragen aan de orde stelde. De Commissie erkent overigens dat de bijzonderheden van het onderhavige geschil rechtvaardigen dat aanzienlijke kosten zijn gemaakt.

30      Wat het belang van de onderhavige zaak vanuit het oogpunt van het gemeenschapsrecht betreft, wijst het Gerecht erop dat deze zaak weliswaar belangrijk is, maar dat dit belang zich enkel uitstrekt tot de ambtenarenrechtspraak, en in die context inzonderheid tot de betrekkingen tussen de Gemeenschappen en de personen die in vergelijkbare structuren als de gemeenschappelijke onderneming JET kunnen worden tewerkgesteld.

31      Met betrekking tot de moeilijkheden van de zaak en de hoeveelheid werk die de precontentieuze procedure voor de gemachtigden en de raadslieden van verzoekers heeft meegebracht, dient erop te worden gewezen dat althans tijdens het eerste deel van de procedure voor het Gerecht en tot het interlocutoire arrest, de vragen die rezen, inzonderheid de vraag of een geschil inzake niet-contractuele aansprakelijkheid of inzake de betrekkingen tussen de Gemeenschappen en personeelsleden aan de orde was, de ontvankelijkheid van de schadevorderingen gelet op de termijn of de uitlegging van de statuten van de JET, weliswaar delicaat waren, maar voor alle verzoekers dezelfde.

32      Pas tijdens het tweede deel van de procedure, gewijd aan de vaststelling van het bedrag van de door de Commissie aan elke verzoeker verschuldigde vergoeding, moesten de situaties individueel worden onderzocht. Bovendien zij eraan herinnerd dat de procedure voor het Gerecht toen enkel nog betrekking had op de overblijvende punten waarover partijen nog niet tot een akkoord waren gekomen (eindarrest, punten 7‑13 en 39‑106), aangezien het Gerecht van de punten van overeenstemming enkel akte heeft genomen (eindarrest, punten 33‑38).

33      Wat het economisch belang van de onderhavige zaak voor partijen betreft, constateert het Gerecht dat dit belang uitermate groot was, zowel voor verzoekers individueel als voor de Commissie. Het ging immers om schadevorderingen betreffende arbeidsbetrekkingen die voor meer dan de helft van verzoekers langer dan tien jaar hebben geduurd (interlocutoir arrest, punt 27). In dit verband zij erop gewezen dat het economische belang van het geschil slechts ten dele tot uiting komt in het totale bedrag aan schadevergoedingen die de Commissie uiteindelijk aan verzoekers heeft betaald, te weten 29 654 315,55 GBP, aangezien dit bedrag het resultaat is van het feit dat in casu een verjaringstermijn van vijf jaar is toegepast overeenkomstig de termijn waarin artikel 46 van het Statuut van het Hof voorziet (interlocutoir arrest, punten 57‑85).

34      Rekening houdend met de aard van de aan de orde gestelde vragen, met het belang van het geschil en met de technische complexiteit van de voor de vaststelling van de individuele rechten van verzoekers noodzakelijke berekeningen, is het Gerecht van oordeel dat het feit dat verzoekers een beroep hebben gedaan op meerdere raadslieden en op een accountant, niet ongerechtvaardigd is, waarbij evenwel zij aangetekend dat niet is gebleken dat zij ter terechtzitting van 23 september 2003 door twee raadslieden moesten worden vertegenwoordigd.

35      Het argument van verzoekers dat bij de vaststelling van het bedrag van de invorderbare kosten rekening moet worden gehouden met het beweerdelijk onrechtmatige gedrag van de Commissie tijdens de procedure in het hoofdgeding, moet irrelevant worden verklaard.

36      Hoewel de vraag of het gedrag van een partij onrechtmatig is, relevant is voor de verdeling van de kosten die het Gerecht overeenkomstig artikel 87, leden 1 en 3, tweede alinea, van het Reglement voor de procesvoering gelast in het arrest of de beschikking waardoor een einde aan het geding komt, is deze vraag immers volstrekt irrelevant in het stadium van de begroting van de kosten door het Gerecht overeenkomstig artikel 92, lid 1, van dit Reglement. Laatstgenoemde procedure is een objectieve procedure, die tot doel heeft de ten behoeve van de procedure absoluut noodzakelijke kosten vast te stellen, los van de vraag of het aan deze kosten ten grondslag liggende gedrag onrechtmatig is.

37      Gelet op een en ander is het billijk om het totaalbedrag van de kosten die de Commissie verzoekers dient te vergoeden, vast te stellen op 300 000 GBP. Dit bedrag houdt rekening met alle omstandigheden van de zaak tot aan de datum van deze beschikking.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer)

beschikt:

Het totaalbedrag van de kosten die de Commissie moet vergoeden aan Stephen G. Sanders en aan 94 andere verzoekers van wie de namen in bijlage zijn opgenomen, wordt vastgesteld op 300 000 pond sterling (GBP).

Luxemburg, 9 november 2009.

De griffier

 

      De president van de Vijfde kamer

E. Coulon

 

      M. Vilaras


Bijlage


Keith Ashby,

Mark Ashman,

Geoff Atkins,

Yvonne Austin,

Neville Bainbridge,

R. Baker,

Ian Barlow,

Terry Boyce,

Robert Bracey,

Brian C. Brown,

Mike Browne,

James Bruce,

Neil Butler,

Paul Carman,

Roy Clapinson,

Royce Clay,

Derek Downes,

Graham Evans,

Jim Evans,

Tony Gallagher,

David Gear,

John Gedney,

David Grey,

Barry Grieveson,

Bernhard Haist,

David Hamilton,

Ray Handley,

Roy Harrison,

Michael Hart,

Phillip Haydon,

Ivor Hayward,

Mark Hopkins,

Keith Howard,

Peter Howarth,

Cyril Hume,

Eifion Jones,

Glyn Jones,

Andrew Lawler,

Gordon MacMillan,

Peter Martin,

Christopher May,

Derek May,

Ian Merrigan,

Richard Middleton,

Simon Mills,

Ray Musselwhite,

Tim Napper,

Keith Nicholls,

Mike Organ,

Robert Page,

Dai Parry,

Bill Parsons,

Derek Pledge,

Tim R. Potter,

Geoff Preece,

Tom Price,

Steve Richardson,

Shirley Rivers-Playle,

Alan Rolfe,

Michael Russell,

Stephen Sanders,

Stephen Scott,

John Shaw,

Michael R. Sibbald,

Nigel Skinner,

Paul G. Smith,

Tracey Smith,

Tony Spelzini,

Robin Stafford-Allen,

Robin Stagg,

Graham Stanley,

David Starkey,

Dave Sutton,

John Tait,

Michael E. Taylor,

Paul Tigwell,

George Toft,

Jim Tulloch,

Pat Twynam,

Tony Walden,

Martin Walker,

Norman Wallace,

Patrick Walsh,

Peter Watkins,

Mike Way,

Alan West,

Andy Whitby,

Srilal P. Wijetunge,

Brian L. Willis,

David J. Wilson,

David W. Wilson,

Julie Wright,

John Yorkshades,

David Young.


* Procestaal: Engels.