Language of document : ECLI:EU:C:2023:38

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

M. CAMPOS SÁNCHEZ-BORDONA

van 19 januari 2023 (1)

Zaak C141/22

TLL The Longevity Labs GmbH

tegen

Optimize Health Solutions mi GmbH,

BM

[verzoek van het Landesgericht für Zivilrechtssachen Graz (rechter in eerste aanleg voor civiele zaken Graz, Oostenrijk) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing – Voedselveiligheid – Voedingsmiddelen en voedingssupplementen – Productie van voedingsmiddelen – Nieuw voedingsmiddel – Primaire productie – Productietechniek – Meel van ontkiemde boekweitzaden, rijk aan spermidine – Hydroponische ontkieming van boekweitzaden in een nutriëntoplossing met spermidine”






1.        Tenzij ik me vergis, biedt dit verzoek om een prejudiciële beslissing het Hof voor het eerst de mogelijkheid om uitlegging te geven aan verordening (EU) 2015/2283(2), die het in de handel brengen van nieuwe voedingsmiddelen in de Unie regelt.

2.        Verordening 2015/2283 is in de plaats gekomen van verordening (EG) nr. 258/97(3) en verordening (EG) nr. 1852/2001(4) en beoogt de toelatingsprocedures voor nieuwe voedingsmiddelen te vereenvoudigen, rekening houdend met recente ontwikkelingen in het Unierecht, en het Unierecht aan te passen aan de technologische vooruitgang.

3.        Het Hof zal moeten vaststellen of een product dat is verkregen door middel van een procedé waarbij een waterige, spermidinerijke(5) oplossing wordt gebruikt om boekweitkiemen(6) te telen en daarvan een bioverrijkt meel te produceren waarmee een voedingssupplement wordt bereid, kan worden aangemerkt als een „nieuw voedingsmiddel” in de zin van verordening 2015/2283.

I.      Toepasselijke bepalingen

A.      Unierecht

1.      Verordening 2015/2283

4.        In artikel 3, lid 2, onder a), wordt bepaald:

„Daarnaast gelden de volgende definities:

a)      ,nieuwe voedingsmiddelen’: alle levensmiddelen die binnen de Unie vóór 15 mei 1997 niet in significante mate voor menselijke voeding werden gebruikt, ongeacht de datums waarop lidstaten tot de Unie zijn toegetreden, en die onder ten minste een van de volgende categorieën vallen:

[…]

iv)      levensmiddelen bestaand uit, geïsoleerd uit of geproduceerd uit planten of delen van planten, behalve wanneer het levensmiddel binnen de Unie een geschiedenis van veilig gebruik als levensmiddel heeft en bestaat uit, geïsoleerd is uit of geproduceerd is uit een plant of een ras van dezelfde soort verkregen door middel van:

–      traditionele vermeerderingsmethoden die reeds vóór 15 mei 1997 in de Unie voor de levensmiddelenproductie werden gebruikt, of

–      niet-traditionele vermeerderingsmethoden die vóór 15 mei 1997 in de Unie niet voor de levensmiddelenproductie werden gebruikt, indien deze methoden geen significante veranderingen in de samenstelling of de structuur van de levensmiddelen veroorzaken die hun voedingswaarde, de wijze waarop zij worden gemetaboliseerd of hun gehalte aan ongewenste stoffen beïnvloeden;

[…]

vii)      levensmiddelen die voortkomen uit een productieprocedé dat vóór 15 mei 1997 in de Unie nog niet in het kader van levensmiddelenproductie werd gebruikt en dat significante veranderingen in de samenstelling of de structuur van een levensmiddel veroorzaakt die hun voedingswaarde, de wijze waarop zij worden gemetaboliseerd of hun gehalte aan ongewenste stoffen beïnvloeden;

[…]”

5.        Artikel 6 („Unielijst van toegelaten nieuwe voedingsmiddelen”) luidt:

„1.      Overeenkomstig de artikelen 7, 8 en 9 stelt de Commissie een Unielijst op van nieuwe voedingsmiddelen die in de Unie in de handel mogen worden gebracht (,de Unielijst’) en werkt die lijst bij.

2.      Alleen nieuwe voedingsmiddelen die zijn toegelaten en in de Unielijst zijn opgenomen, mogen als zodanig in de Unie in de handel worden gebracht of in of op levensmiddelen worden gebruikt, overeenkomstig de in die lijst gestelde gebruiksvoorwaarden en etiketteringsvoorschriften.”

6.        Volgens artikel 10, lid 1(7), geldt het volgende:

„De in artikel 9 van deze verordening voorziene toelatingsprocedure voor het in de Unie in de handel brengen van een nieuw voedingsmiddel en de actualisering van de Unielijst wordt ingeleid op initiatief van de Commissie of nadat de Commissie een aanvraag van een aanvrager heeft ontvangen in de gestandaardiseerde gegevensformaten, voor zover deze op grond van artikel 39 septies van verordening (EG) nr. 178/2002 beschikbaar zijn. De Commissie stelt de aanvraag onverwijld ter beschikking van de lidstaten. De Commissie maakt een samenvatting van de aanvraag die is gebaseerd op de in lid 2, onder a), b) en e), van dit artikel vermelde informatie, openbaar.”

2.      Verordening nr. 178/2002

7.        In artikel 2 van verordening nr. 178/2002(8) kan worden gelezen:

„[…]

Onder [de] definitie [van ,levensmiddel’] vallen niet:

a)      diervoeder;

b)      levende dieren, tenzij [voor]bereid om in de handel te worden gebracht voor menselijke consumptie;

c)      planten vóór de oogst;

[…]”

8.        Artikel 3 schrijft voor:

„In deze verordening wordt verstaan onder:

[…]

16)      ,stadia van de productie, verwerking en distributie’: alle stadia, met inbegrip van invoer, vanaf de primaire productie van een levensmiddel tot en met opslag, vervoer, verkoop of levering daarvan aan de eindverbruiker en, voor zover van toepassing, invoer, productie, vervaardiging, opslag, vervoer, distributie, verkoop en levering van diervoeder;

17)      ,primaire productie’: de productie, het fokken en het telen van primaire producten tot en met het oogsten, het melken en de productie van landbouwhuisdieren, voorafgaande aan het slachten; dit begrip omvat tevens de jacht, de visvangst, en de oogst van wilde producten;

[…]”

3.      Uitvoeringsverordening 2017/2470

9.        De bijlage bij uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470(9) bestaat uit de tabellen 1 en 2, die respectievelijk betrekking hebben op toegelaten nieuwe voedingsmiddelen en specificaties van toegelaten nieuwe voedingsmiddelen.

B.      Nationaal recht

10.      Volgens het Bundesgesetz gegen den unlauteren Wettbewerb 1984(10) kan een onderneming van een andere onderneming die op dezelfde markt actief is verlangen dat zij afziet van het in de handel brengen van goederen waarvoor voorafgaande administratieve toelating is vereist, wanneer zij die niet heeft gekregen.

II.    Feiten, geding en prejudiciële vragen

11.      De vennootschap TLL The Longevity Labs GmbH (hierna: „TLL”) produceert een voedingssupplement waarbij spermidine wordt geëxtraheerd uit niet-gefermenteerde, niet-ontkiemde graankorrels.

12.      Op 6 december 2017 heeft TLL de Commissie in kennis gesteld van haar voornemen om een tarwekiemextract (Triticum aestivum) met een hoog spermidinegehalte op de markt te brengen als nieuw voedselingrediënt. Dit nieuwe voedingsmiddel is toegelaten en is opgenomen in de lijst van de bijlage bij uitvoeringsverordening 2017/2470.(11)

13.      De vennootschap Optimize Health Solutions mi GmbH (hierna: „Optimize Health”) produceert het voedingssupplement „go Optimize Spermidine”, dat meel van boekweitkiemen met een hoog spermidinegehalte (hierna: „litigieus product”) bevat.

14.      TLL heeft zich tot de verwijzende rechter gewend met het verzoek om het in de handel brengen van het litigieuze product door Optimize Health te verbieden. Volgens TLL gaat het om een „nieuw voedingsmiddel”, dat (krachtens artikel 6, lid 2, van verordening 2015/2283) is onderworpen aan voorafgaande toelating en opneming in de Unielijst. Geen van beide voorwaarden is vervuld. Zonder toelating en opneming in de lijst vormt het gedrag van Optimize Health een daad van oneerlijke mededinging.

15.      Optimize Health ontkent dat haar product een nieuw voedingsmiddel is en stelt dat het gaat om een traditioneel, volledig gedroogd voedingsmiddel dat wordt verkregen zonder selectief en nieuw extractieprocedé. Daar voegt zij aan toe dat spermidine al meer dan vijfentwintig jaar op de Europese markt wordt gebracht als bestanddeel van voedingssupplementen.

16.      Het Landesgericht für Zivilrechtssachen Graz (rechter in eerste aanleg voor civiele zaken Graz, Oostenrijk), dat het geschil inzake oneerlijke mededinging moet beslechten, heeft twijfels over de kwalificatie van het litigieuze product, met name met betrekking tot het productieprocedé ervan. Om klaarheid te verkrijgen, heeft het Landesgericht für Zivilrechtssachen Graz het Hof de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:

„1)      Moet artikel 3, lid 2, onder a), iv), van [verordening 2015/2283] aldus worden uitgelegd dat ,meel van boekweitkiemen met een hoog spermidinegehalte’ een nieuw voedingsmiddel vormt, wanneer alleen meel van boekweitkiemen zonder verhoogd spermidinegehalte binnen de Unie vóór 15 mei 1997 in significante mate voor menselijke voeding werd gebruikt of na die datum een geschiedenis van veilig gebruik als levensmiddel heeft, ongeacht de wijze waarop spermidine in het boekweitmeel terechtkomt?

2)      Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: moet artikel 3, lid 2, onder a), vii), van verordening 2015/2283 aldus worden uitgelegd dat onder het begrip ,productieprocedé van levensmiddelen’ ook procedés van de primaire productie vallen?

3)      Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord: is voor het antwoord op de vraag of een productieprocedé nieuw is in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), vii), van verordening 2015/2283 van belang of dat productieprocedé ofwel op zich nog niet voor enig levensmiddel ofwel niet voor het te beoordelen levensmiddel is gebruikt?

4)      Indien de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord: is het ontkiemen van boekweitzaad in een nutriëntoplossing die spermidine bevat een procedé van de primaire productie dat een plant betreft waarop de bepalingen van de levensmiddelenwetgeving, met name verordening 2015/2283, niet van toepassing zijn, aangezien de plant vóór de oogst ervan nog geen levensmiddel is [artikel 2, onder c), van verordening (EG) nr. 178/2002]?

5)      Maakt het verschil of de nutriëntoplossing natuurlijke of synthetische spermidine bevat?”

III. Procedure bij het Hof

17.      Het verzoek om een prejudiciële beslissing is op 28 februari 2022 ingekomen ter griffie van het Hof.

18.      TLL, Optimize Health, de Griekse regering en de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend.

19.      Het houden van een terechtzitting is niet noodzakelijk geacht.

IV.    Beoordeling

A.      Inleidende opmerkingen

1.      Litigieus product

20.      Spermidine heeft, net als andere polyaminen, als voornaamste functie om de lading van nucleïnezuren in cellen te neutraliseren en hun functionaliteit mogelijk te maken. Recente wetenschappelijke studies duiden erop dat spermidine, door het proces van cellulaire autofagie (schoonmaak) te ondersteunen, de preventie van hart- en vaatziekten kan bevorderen, voedselallergieën kan voorkomen en de symptomen van diabetes kan bestrijden.(12) Gesuggereerd is zelfs dat spermidine de levensduur van mensen met maximaal 5,7 jaar zou kunnen verlengen.(13)

21.      Deze eigenschappen in ogenschouw genomen, zijn de conflicterende belangen van de twee procederende ondernemingen – producenten van dit voedingssupplement, waarvan de markt substantieel kan groeien – beter te begrijpen.

22.      De methoden voor het verkrijgen van spermidine die door beide ondernemingen worden gebruikt verschillen van elkaar:

–      TLL extraheert de spermidine uit niet-ontkiemde tarwekorrels door middel van een complex en duur chemisch proces.

–      Optimize Health laat boekweitzaden ontspruiten in een waterige oplossing met synthetische spermidine, met behulp van een hydroponische techniek, om op die manier de kiemen te verkrijgen. Na het oogsten worden de kiemen gewassen met water, gedroogd en vermalen tot meel.

2.      In de handel brengen van nieuwe voedingsmiddelen

23.      Verordening 2015/2283 dient, zoals ook haar voorganger, een dubbele doelstelling: het verzekeren van de werking van de interne markt voor nieuwe voedingsmiddelen en het beschermen van de volksgezondheid tegen de gevaren die deze nieuwe voedingsmiddelen kunnen opleveren.(14) Daar kunnen het beschermen van de consumentenbelangen en het bereiken van een hoog beschermingsniveau en een betere milieukwaliteit aan worden toegevoegd.(15)

24.      Om deze doelstellingen te verwezenlijken, voorziet verordening 2015/2283, ook weer zoals haar voorganger, in een risicoanalyse van nieuwe voedingsmiddelen en de noodzaak van voorafgaande toelating daarvan tot de markt. De toelatingsprocedure is een Europese procedure die bij de Commissie is gecentraliseerd en effect erga omnes heeft, aangezien de toelating van een nieuw voedingsmiddel geldt voor eenieder die het wil gaan produceren.(16)

25.      Verordening 2015/2283 definieert wat moet worden verstaan onder een nieuw voedingsmiddel, een sleutelbegrip in deze prejudiciële verwijzing.(17) In artikel 3, lid 2, onder a), worden als nieuwe voedingsmiddelen aangemerkt alle levensmiddelen die voldoen aan twee voorwaarden:

–      ze mogen niet „binnen de Unie vóór 15 mei 1997 […] in significante mate voor menselijke voeding [zijn] gebruikt”(18);

–      ze moeten onder ten minste één van de onder de punten i) tot en met x) van voornoemde bepaling opgesomde categorieën vallen.(19)

26.      Ten aanzien van de eerste voorwaarde lijkt de verwijzende rechter geen twijfels te hebben en stelt hij geen vragen. Zoals ik het begrijp, acht hij bewezen dat het litigieuze product vóór 15 mei 1997 niet bestond of dat het gebruik ervan in de Unie niet significant was.

27.      De vragen van de verwijzende rechter betreffen daarentegen de tweede voorwaarde, en met name of het litigieuze product kan worden ondergebracht in punt iv) of punt vii) van artikel 3, lid 2, onder a), van verordening 2015/2283.(20)

3.      Feit dat zich na de prejudiciële verwijzing heeft voorgedaan

28.      Op 3 juni 2022 (dat wil zeggen enkele maanden na de verzending van het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing) heeft Oostenrijk de Commissie meegedeeld dat meel van boekweitkiemen met een hoog spermidinegehalte een nieuw voedingsmiddel is in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), vii), van verordening 2015/2283.(21)

29.      Deze omstandigheid, waarop de Griekse regering en de Commissie in hun schriftelijke opmerkingen hebben gewezen(22), kan echter niet van invloed zijn op het resultaat van de prejudiciële verwijzing, aangezien de verwijzende rechter daar bij het indienen van zijn verzoek geen rekening mee heeft kunnen houden.

B.      Eerste prejudiciële vraag

30.      De verwijzende rechter wenst te vernemen of het litigieuze product kan worden aangemerkt als een nieuw voedingsmiddel als bedoeld in punt iv) van artikel 3, lid 2, onder a), van verordening 2015/2283.

31.      Volgens dat punt omvat de desbetreffende categorie „levensmiddelen bestaand uit, geïsoleerd uit of geproduceerd uit planten of delen van planten, behalve wanneer het levensmiddel binnen de Unie een geschiedenis van veilig gebruik als levensmiddel heeft en bestaat uit, geïsoleerd is uit of geproduceerd is uit een plant of een ras van dezelfde soort verkregen[(23)] door middel van:

–      traditionele vermeerderingsmethoden die reeds vóór 15 mei 1997 in de Unie voor de levensmiddelenproductie werden gebruikt, of

–      niet-traditionele vermeerderingsmethoden die vóór 15 mei 1997 in de Unie niet voor de levensmiddelenproductie werden gebruikt, indien deze methoden geen significante veranderingen in de samenstelling of de structuur van de levensmiddelen veroorzaken die hun voedingswaarde, de wijze waarop zij worden gemetaboliseerd of hun gehalte aan ongewenste stoffen beïnvloeden”.

32.      Zoals ik reeds heb uiteengezet, wordt het met spermidine bioverrijkte meel verkregen uit een boekweitplant. De kiemen van deze plant worden, nadat ze zijn gedroogd, vermalen tot meel. De basisvoorwaarde voor deze categorie is derhalve vervuld.

33.      Wat betreft het vereiste dat het product „binnen de Unie een geschiedenis van veilig gebruik als levensmiddel heeft”, als uitzondering op grond waarvan geen toelating hoeft te worden aangevraagd, moet worden opgemerkt dat dit begrip in verordening 2015/2283 niet wordt gedefinieerd. In artikel 3, lid 2, onder b), van die verordening wordt echter aanvaard dat er sprake is van een „geschiedenis van veilig gebruik als levensmiddel in een derde land” wanneer „de veiligheid van het levensmiddel is bevestigd door gegevens over de samenstelling en door de ervaring van het voortgezette gebruik gedurende ten minste 25 jaar voor het gebruikelijke voedingspatroon van een significant aantal mensen in ten minste één derde land […]”.

34.      Het begrip „geschiedenis van veilig gebruik als levensmiddel in een derde land” kan worden geëxtrapoleerd naar het begrip „geschiedenis van veilig gebruik als levensmiddel binnen de Unie”. Uit de verstrekte gegevens kan evenwel niet worden opgemaakt dat er sprake is van een geschiedenis van veilig gebruik van dit soort meel als levensmiddel binnen de Unie.

35.      Volgens de tweede voorwaarde voor toepassing van de uitzondering dient de plant die wordt gebruikt om het litigieuze product te produceren:

–      te worden verkregen door middel van traditionele vermeerderingsmethoden die reeds vóór 15 mei 1997 in de Unie voor de levensmiddelenproductie werden gebruikt, in de zin van het eerste van de twee streepjes waarvan ik de bewoordingen hierboven heb weergegeven;

–      te worden verkregen door middel van niet-traditionele vermeerderingsmethoden die vóór 15 mei 1997 niet werden gebruikt, voor zover deze methoden niet de significante veranderingen als bedoeld onder het tweede streepje veroorzaken.

36.      Volgens de informatie in de stukken is het gebruik van een waterige oplossing met spermidine voor de hydroponische teelt van boekweitkiemen feitelijk geen techniek voor de vermeerdering (vermenigvuldiging) van de plant, maar een productieprocedé of -techniek voor het verrijken van de kiemen ervan om een hoog spermidinegehalte te bereiken.

37.      De toepassing van deze techniek veroorzaakt bovendien significante veranderingen in de samenstelling of de structuur van het levensmiddel die de voedingswaarde ervan beïnvloeden, zoals ik later uitgebreider zal toelichten. Wanneer het levensmiddel een zeer hoog spermidinegehalte heeft (dat het onderscheidt van het levensmiddel dat wordt verkregen zonder gebruik van de waterige oplossing voor de ontkieming van boekweitzaden), kunnen veranderingen in de samenstelling van het levensmiddel de voedingswaarde ervan beïnvloeden.

38.      Daarom valt meel van boekweitkiemen met een hoog spermidinegehalte onder artikel 3, lid 2, onder a), iv), van verordening 2015/2283. Het valt nog te bezien of het product ook onder punt vii) kan worden ingedeeld.

C.      Tweede prejudiciële vraag

39.      De verwijzende rechter wenst te vernemen of artikel 3, lid 2, onder a), vii), van verordening 2015/2283 aldus kan worden uitgelegd „dat onder het begrip ,productieprocedé van levensmiddelen’ ook procedés van de primaire productie vallen”.

40.      Deze bepaling ziet op nieuwe voedingsmiddelen die „voortkomen uit een productieprocedé dat vóór 15 mei 1997 in de Unie nog niet in het kader van levensmiddelenproductie werd gebruikt en dat significante veranderingen in de samenstelling of de structuur van een levensmiddel veroorzaakt die hun voedingswaarde, de wijze waarop zij worden gemetaboliseerd of hun gehalte aan ongewenste stoffen beïnvloeden” (cursivering van mij).

41.      De controverse betreft dus de vraag of het litigieuze product wordt verkregen door middel van een „productieprocedé” dat vóór 15 mei 1997 binnen de Unie nog niet in het kader van levensmiddelenproductie werd gebruikt en dat significante veranderingen in de samenstelling of de structuur van het levensmiddel veroorzaakt die de voedingswaarde ervan, de wijze waarop het wordt gemetaboliseerd of het gehalte aan ongewenste stoffen beïnvloeden.(24)

1.      Productieprocedé

42.      Het feit dat een product wordt verkregen op basis van een nieuw „productieprocedé” onderscheidt nieuwe voedingsmiddelen die binnen het toepassingsgebied van artikel 3, lid 2, onder a), vii), van verordening 2015/2283 vallen van die van punt iv) van die bepaling, die ik hierboven heb behandeld:

–      die van punt iv) worden verkregen door middel van al dan niet traditionele methoden van plantaardige vermeerdering, waaruit nieuwe planten worden verkregen;

–      die van punt vii) worden verkregen door middel van technieken die worden gebruikt voor de productie van een voedingsmiddel.

43.      In mijn optiek is het ontkiemen van boekweitzaden in een spermidinerijke nutriëntoplossing, zoals gezegd, geen vermeerderingstechniek, aangezien de kiemen worden geoogst voordat ze bladeren hebben, om ze te drogen en te vermalen tot meel. De boekweitzaden vermenigvuldigen zich niet tijdens het ontkiemen, omdat elk individueel zaadje een kiem genereert die wordt geoogst, zoals Optimize Health betoogt.

44.      Daarentegen is het opkweken van zaden in een waterige oplossing die rijk is aan synthetische spermidine een techniek die deel uitmaakt van het productieprocedé van een voedselingrediënt.

45.      In verordening 2015/2283 wordt niet omschreven wat onder een „productieprocedé” moet worden verstaan. In artikel 3, lid 1, van die verordening wordt echter bepaald dat „de definities van de artikelen 2 en 3 van verordening (EG) nr. 178/2002 [gelden]”.

46.      Het begrip „productie” wordt weliswaar ook in verordening nr. 178/2002 niet rechtstreeks gedefinieerd, maar er wordt meerdere keren naar verwezen(25), concreet:

–      in overweging 12(26) van de verordening, waarin wordt verklaard dat de voedselproductieketen als één geheel moet worden beschouwd, vanaf de primaire productie (de eerste schakel) tot en met het verstrekken van voedsel aan de consument;

–      in artikel 3, punt 16, waarin de „stadia van de productie, verwerking en distributie” worden gedefinieerd als „alle stadia, met inbegrip van invoer, vanaf de primaire productie van een levensmiddel tot en met opslag, vervoer, verkoop of levering daarvan aan de eindverbruiker […]” (cursivering van mij);

–      in artikel 3, punt 17, waarin „primaire productie” wordt gedefinieerd als „de productie, het fokken en het telen van primaire producten tot en met het oogsten, het melken en de productie van landbouwhuisdieren, voorafgaande aan het slachten; dit begrip omvat tevens de jacht, de visvangst, en de oogst van wilde producten”.

47.      De opneming van de primaire productie in het procedé voor het verkrijgen van een voedingsmiddel is in overeenstemming met de hoofddoelstelling van de verordeningen nr. 178/2002 en 2015/2283, te weten het zo volledig mogelijk waarborgen van de voedselveiligheid.

48.      Bijgevolg omvat de term „productieprocedé” van artikel 3, lid 2, onder a), vii), van verordening 2015/2283 de primaire productie en alle daaropvolgende stadia van de verwerking van een nieuw voedingsmiddel.(27)

49.      Als ik deze premissen toepas op het voorwerp van het geding, stel ik vast dat het hydroponisch opkweken van boekweitzaden in een waterige oplossing met synthetische spermidine, om de kiemen te oogsten, te drogen en een met spermidine verrijkt meel te vervaardigen, deel uitmaakt van een productieprocedé in de hierboven geanalyseerde zin.

50.      De hier gebruikte techniek is er namelijk een die wordt toegepast op de primaire productie teneinde een voedingssupplement te verkrijgen. Zoals de Commissie en TLL hebben betoogd, verschilt die techniek niet van die welke wordt gebruikt voor de vervaardiging van andere nieuwe voedingsmiddelen die door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en de instanties van de lidstaten zijn aanvaard in het kader van de procedure van artikel 4 van verordening nr. 2015/2283.

51.      Voorbeelden daarvan zijn met selenium verrijkte paddenstoelen (Agaricus bisporus), die worden gekweekt in een nutriëntoplossing die rijk is aan selenium(28); met ijzer verrijkte lupinekiemen (Lupinus angustifolius), die worden verkregen uit ontsmette zaden die zijn ontkiemd in een oplossing van ijzersulfaat(29); champignons die na de oogst worden behandeld met ultraviolet licht om hun vitamine D2-gehalte te verhogen, en biomassa van met selenium of chroom verrijkte gist, die wordt verkregen door de teelt ervan in een medium dat is verrijkt met een van deze mineralen.

2.      Significante veranderingen in de samenstelling of de structuur van het voedingsmiddel

52.      Nu de betekenis van „nieuw productieprocedé” en de toepassing ervan op het litigieuze product zijn vastgesteld, moet worden nagegaan of de gebruikte techniek nieuw is en „significante veranderingen in de samenstelling of de structuur van een levensmiddel veroorzaakt die hun voedingswaarde, de wijze waarop zij worden gemetaboliseerd of hun gehalte aan ongewenste stoffen beïnvloeden”.

53.      De verwijzende rechter lijkt niet te twijfelen aan de nieuwheid van de in casu gebruikte techniek en maakt evenmin melding van bewijzen dat een waterige, spermidinerijke oplossing vóór 15 mei 1997 in de hierboven beschreven zin werd gebruikt voor het hydroponisch opkweken van boekweitzaden.

54.      Die teelttechniek veroorzaakt significante veranderingen in de samenstelling of de structuur van het levensmiddel die de voedingswaarde ervan beïnvloeden. Het spermidinegehalte van het litigieuze product bedraagt volgens de door TLL aangedragen analyses 3,51 mg/g, dat wil zeggen 106 keer het gehalte van die stof in een boekweitzaadje onder normale teeltomstandigheden, dat 0,03305 mg/g bedraagt.

55.      De bioverrijking met spermidine verandert de samenstelling en de voedingswaarde van het meel van boekweitkiemen dusdanig dat het een nieuw voedingsmiddel wordt. Volgens de wetenschappelijke studies waarnaar ik hierboven heb verwezen is een hoger gehalte aan spermidine mogelijk gunstig voor de gezondheid, maar zou een te hoog gehalte schadelijk kunnen zijn voor de cellen. Bijgevolg is een voorafgaande toelating van het litigieuze product overeenkomstig verordening 2015/2283 onontbeerlijk om de voedselveiligheid te waarborgen en risico’s voor de consument te vermijden.

D.      Derde prejudiciële vraag

56.      Voor het geval dat de tweede prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord (zoals ik voorstel), wenst de verwijzende rechter dat het Hof verduidelijkt of het „voor het antwoord op de vraag of een productieprocedé nieuw is in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), vii), van verordening 2015/2283 van belang [is] of dat productieprocedé ofwel op zich nog niet voor enig levensmiddel ofwel niet voor het te beoordelen levensmiddel is gebruikt”.

57.      Uit artikel 3, lid 2, onder a), punt vii), van verordening 2015/2283 kan niet met volledige zekerheid een eenduidig antwoord op deze vraag worden gedistilleerd. Daarom moet de bepaling worden uitgelegd in het licht van de context en de doelstelling ervan.(30)

58.      Wat de context betreft, pleiten de overwegingen 1(31) en 9(32) van verordening 2015/2283 voor een uitlegging die het accent legt op de afzonderlijke levensmiddelen waarop het productieprocedé betrekking heeft. Wat moet worden beoordeeld, is de invloed van het productieprocedé op de samenstelling en de voedingswaarde van dat levensmiddel.

59.      Ook de doelstelling van artikel 3, lid 2, onder a), vii), van verordening 2015/2283 pleit ervoor om de invloed van de nieuwe productietechniek uitsluitend ten aanzien van het levensmiddel zelf te beoordelen, en niet in algemene zin. Een en hetzelfde (en nieuw) productieprocedé kan op het ene levensmiddel een andere invloed hebben dan op het andere. Daarom mogen de effecten ervan alleen worden beoordeeld met betrekking tot het levensmiddel dat in elk afzonderlijk geval wordt geanalyseerd.(33)

60.      Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of het productieprocedé dat bestaat in hydroponische teelt in een waterige, spermidinerijke oplossing al dan niet reeds vóór 15 mei 1997 werd gebruikt voor het telen van boekweitkiemen.

E.      Vierde prejudiciële vraag

61.      De verwijzende rechter formuleert deze vraag met het oog op de mogelijkheid dat de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord, hetgeen ik hierboven van de hand heb gewezen. Ik zal deze vraag echter analyseren voor het geval het Hof tot een ander oordeel komt.

62.      De verwijzende rechter wenst te vernemen of „het ontkiemen van boekweitzaad in een nutriëntoplossing die spermidine bevat een procedé van de primaire productie [is] dat een plant betreft waarop de bepalingen van de levensmiddelenwetgeving, met name verordening 2015/2283, niet van toepassing zijn, aangezien de plant vóór de oogst ervan nog geen levensmiddel is [artikel 2, onder c), van verordening [nr. 178/2002]”.

63.      Artikel 2, onder c), van verordening nr. 178/2002 sluit planten vóór de oogst de facto uit van het begrip „levensmiddel”.

64.      Ter onderbouwing van haar standpunt betoogt Optimize Health:

–      Vóór de oogst vormt het verkrijgen van in een spermidinerijke oplossing geteelde kiemen dezelfde soort handeling als het opkweken van zaad op de akker om de plant met behulp van kunstmest te verkrijgen.

–      De oplossingen die worden gebruikt voor de productie van kiemen zijn geen ingrediënt van een samengesteld levensmiddel en vormen daarom ook geen verrijking, zoals de bemesting van planten in de landbouw geen transformatie van levensmiddelen vormt.

–      De plant selecteert zelf bij het uitlopen van de kiemen welke nutriënten uit de oplossing worden opgenomen voor het natuurlijke kiemproces en de biologische groei van de plant.

65.      Deze argumentatie overtuigt mij niet.

66.      Het gebruik van een hydroponische teelttechniek waarbij wordt gebruikgemaakt van een spermidinerijke waterige oplossing om boekweitzaden te ontkiemen en vervolgens de kiemen te vergaren voordat er bladeren verschijnen is een vorm van „oogsten” van die kiemen en geen rechtstreekse consumptie van boekweitzaden.

67.      Bovendien zijn de kiemen niet het eindproduct dat al dan niet als nieuw voedingsmiddel moet worden gekwalificeerd. Dat voedingsmiddel is het meel dat wordt verkregen na het drogen en malen van de kiemen. De vergelijking met het verkrijgen van zaden gaat niet op.

68.      Ook kan het gebruik van een waterige oplossing die rijk is aan synthetische spermidine voor hydroponische teelt niet worden gelijkgesteld met het gebruik van meststoffen. Bij verordening (EG) nr. 2003/2003(34), die later is vervangen door verordening (EU) 2019/1009(35), is geen enkele meststof die spermidine bevat toegelaten, en die stof is geen dierlijk uitwerpsel, zoals mest of gier, dat zonder voorafgaande toelating kan worden gebruikt voor de teelt van planten.

69.      Evenzo is het gebruik van een oplossing met spermidine niet het gewone procedé voor het ontkiemen van zaden, waarbij drinkwater of ander schoon water moet worden gebruikt.(36)

70.      Het antwoord op de vierde prejudiciële vraag moet kortom ontkennend luiden: boekweitkiemen die zijn ontsproten in een spermidinerijke oplossing kunnen niet worden aangemerkt als „plant vóór de oogst” en moeten worden gekwalificeerd als levensmiddel.

F.      Vijfde prejudiciële vraag

71.      De verwijzende rechter wenst te vernemen of het voor de beantwoording van zijn vragen van belang is of de nutriëntoplossing die wordt gebruikt in de hydroponische teelt natuurlijke dan wel synthetische spermidine bevat.

72.      Mijns inziens heeft het natuurlijke of synthetische karakter van spermidine geen consequenties voor het al dan niet als een nieuw voedingsmiddel aanmerken van het litigieuze product.

73.      Het gebruik van een waterige oplossing met spermidine in de hydroponische teelt heeft tot doel om het gehalte van deze polyamine in de boekweitkiemen exponentieel te verhogen. Wat relevant is, is de mate van zuiverheid van het gebruikte spermidine, en of de spermidine synthetisch of natuurlijk is doet er niet toe.(37) Bij dezelfde mate van zuiverheid zal de bioverrijking van het meel identiek zijn.

V.      Conclusie

74.      Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging om het Landesgericht für Zivilrechtssachen Graz te antwoorden als volgt:

„Artikel 3, lid 2, onder a), van verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende nieuwe voedingsmiddelen, tot wijziging van verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad en verordening (EG) nr. 1852/2001 van de Commissie,

moet aldus worden uitgelegd dat

–      een product als meel van boekweitkiemen met een hoog spermidinegehalte kan worden aangemerkt als ,nieuw voedingsmiddel’ in de zin van punt iv) van deze bepaling;

–      het begrip ,productieprocedé’ voor levensmiddelen zoals bedoeld in punt vii) van deze bepaling ook het stadium van de primaire productie omvat;

–      de kwalificatie als nieuw voedingsmiddel afhangt van de vraag of het productieprocedé in elk afzonderlijk geval al dan niet is gebruikt om specifiek het litigieuze product te verkrijgen;

–      een boekweitkiem die is ontsproten in een spermidinerijke oplossing moet worden gekwalificeerd als een levensmiddel en niet kan worden aangemerkt als een ,plant vóór de oogst’ in de zin van artikel 2, onder c), van verordening nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden;

–      het synthetische of natuurlijke karakter van de spermidine niet relevant is voor het al dan niet aanmerken van meel van in een oplossing met spermidine ontkiemde boekweitzaden als nieuw voedingsmiddel.”


1      Oorspronkelijke taal: Spaans.


2      Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende nieuwe voedingsmiddelen, tot wijziging van verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad en verordening (EG) nr. 1852/2001 van de Commissie (PB 2015, L 327, blz. 1).


3      Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 1997 betreffende nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten (PB 1997, L 43, blz. 1). Over enkele bepalingen ervan heeft het Hof zich eertijds uitgesproken, zonder zich te verdiepen in wat thans in deze prejudiciële verwijzing aan de orde is.


4      Verordening van de Commissie van 20 september 2001 houdende nadere regels voor de openbaarmaking van bepaalde gegevens en de bescherming van ingevolge verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad verstrekte gegevens (PB 2001, L 253, blz. 17).


5      Spermidine is een biogeen polyamine dat in verschillende concentraties aanwezig is in alle cellen van dierlijke en plantaardige organismen.


6      Boekweit (Fagopyrum esculentum) is een kruidachtige plant uit de familie der Polygonaceae die een graansoort produceert die wordt gebruikt voor menselijke en dierlijke consumptie. Boekweit behoort niet tot de familie der grassen.


7      Zoals gewijzigd bij verordening (EU) 2019/1381 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de transparantie en duurzaamheid van de EU-risicobeoordeling in de voedselketen en tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 178/2002, (EG) nr. 1829/2003, (EG) nr. 1831/2003, (EG) nr. 2065/2003, (EG) nr. 1935/2004, (EG) nr. 1331/2008, (EG) nr. 1107/2009 en (EU) 2015/2283 en richtlijn 2001/18/EG (PB 2019, L 231, blz. 1).


8      Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB 2002, L 31, blz. 1).


9      Uitvoeringsverordening van de Commissie van 20 december 2017 tot vaststelling van de Unielijst van nieuwe voedingsmiddelen overeenkomstig verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad betreffende nieuwe voedingsmiddelen (PB 2017, L 351, blz. 72).


10      Oostenrijkse federale wet van 1984 op de oneerlijke mededinging (BGBl. nr. 448/1984).


11      Bij uitvoeringsverordening (EU) 2020/443 van de Commissie van 25 maart 2020 is goedkeuring verleend voor de wijziging van de specificaties van het nieuwe voedingsmiddel „spermidinerijk tarwekiemextract (Triticum aestivum)” overeenkomstig verordening 2015/2283 (PB 2020, L 92, blz. 7).


12      Frank Madeo, Sebastian J. Hofer, Tobias Pendl, Maria A. Bauer, Tobias Eisenberg, Didac Carmona-Gutierrez, Guido Kroemer, „Nutritional Aspects of Spermidine”, Annual Review of Nutrition, 2020, nr. 40, blz. 135‑159.


13      Stefan Kiechl e.a., „Higher spermidine intake is linked to lower mortality: a prospective population-based study”, The American Journal of Clinical Nutrition, volume 108, nr. 2, augustus 2018, blz. 371‑380.


14      Arresten van 9 november 2016, Davitas (C‑448/14, EU:C:2016:839, punt 31), en 1 oktober 2020, Entoma (C‑526/19, EU:C:2020:769, punt 39).


15      Overweging 2 van verordening 2015/2283.


16      Zie de analyse van Aude Mahy, Droit alimentaire, Larcier, Brussel, 2021, blz. 251.


17      Verordening 2015/2283 voorziet bovendien in de voorschriften voor het in de handel brengen van nieuwe voedingsmiddelen, met inbegrip van voorafgaande administratieve toelating. Ook wordt de daartoe te volgen procedure gespecificeerd, waarbij de bevoegde instanties van de lidstaten, de Commissie en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid zijn betrokken.


18      Overweging 7 van verordening 2015/2283: „Om te zorgen voor continuïteit met de voorschriften in verordening (EG) nr. 258/97, moet als een van de criteria om te bepalen of een levensmiddel een nieuw voedingsmiddel is, blijven gelden dat het niet vóór de datum van inwerkingtreding van die verordening, namelijk 15 mei 1997, in significante mate binnen de Unie voor menselijke voeding is gebruikt. Met gebruik binnen de Unie wordt ook bedoeld gebruik in de lidstaten, ongeacht de datums waarop deze tot de Unie zijn toegetreden.”


19      Deze twee voorwaarden zijn neergelegd in artikel 2 van verordening nr. 258/97, de voorganger van verordening 2015/2283. Zie in dit verband arresten van 9 juni 2005, HLH Warenvertrieb en Orthica (C‑211/03, C‑299/03 en C‑316/03-C‑318/03, EU:C:2005:370, punten 82 en 87); 15 januari 2009, M-K Europa (C‑383/07, EU:C:2009:8, punt 15); 9 november 2016, Davitas (C‑448/14, EU:C:2016:839, punten 18-21), en 1 oktober 2020, Entoma (C‑526/19, EU:C:2020:769, punt 25).


20      Bij het bepalen van de categorie waarin het litigieuze product moet worden ingedeeld, zullen technische rapporten en wetenschappelijke studies onvermijdelijk een zeer grote relevantie hebben. Het staat aan de verwijzende rechter om de door beide partijen aangedragen rapporten en studies te beoordelen.


21      De kennisgeving is gedaan overeenkomstig uitvoeringsverordening (EU) 2018/456 van de Commissie van 19 maart 2018 betreffende de procedurele stappen van de raadplegingsprocedure om vast te stellen of een voedingsmiddel een nieuw voedingsmiddel is in de zin van verordening 2015/2283 (PB 2018, L 77, blz. 6). Beschikbaar op https://ec.europa.eu/food/system/files/2022‑06/novel-food_consult-status_flour-buckwheat.pdf.


22      In haar antwoord op de argumenten van de Griekse regering en de Commissie (respectievelijk punt 23 en punt 29 van hun schriftelijke opmerkingen), heeft Optimize Health verzocht om een terechtzitting, omdat de draagwijdte van de door Oostenrijk verzonden kennisgeving volgens haar moet worden verduidelijkt. Aangezien, zoals ik zojuist heb opgemerkt, dit nieuwe feit niet van invloed kan zijn op de behandeling van het verzoek om een prejudiciële beslissing, is een terechtzitting niet nodig.


23      [Voetnoot niet relevant voor de Nederlandse vertaling.]


24      Zie overweging 9 van verordening 2015/2283.


25      Volgens vaste rechtspraak „moeten de betekenis en de draagwijdte van begrippen waarvoor het Unierecht geen definitie geeft, worden bepaald in overeenstemming met hun in de omgangstaal gebruikelijke betekenis, met inachtneming van de context waarin zij worden gebruikt en de doeleinden die worden beoogd door de regeling waarvan zij deel uitmaken” (arresten van 9 november 2016, Davitas (C‑448/14, EU:C:2016:839, punt 26); 26 oktober 2017, The English Bridge Union (C‑90/16, EU:C:2017:814, punt 18), en 1 oktober 2020, Entoma (C‑526/19, EU:C:2020:769, punt 29).


26      „Om de voedselveiligheid te waarborgen, moeten alle aspecten van de voedselproductieketen als één geheel worden beschouwd, vanaf de productie van diervoeders, met inbegrip van de primaire productie, tot en met het verkopen of verstrekken van voedsel aan de consument, aangezien elk onderdeel daarvan op de voedselveiligheid van invloed kan zijn.” Cursivering van mij.


27      In haar opmerkingen wijst de Commissie erop dat de Unielijst nieuwe voedingsmiddelen bevat die afkomstig zijn van primaire productie, zoals chiazaden (Salvia hispanica) of verschillende bestanddelen van noni (Morinda citrifolia). Zie tabel 2 van uitvoeringsverordening 2017/2470.


28      Kennisgeving door het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig uitvoeringsverordening 2018/456, beschikbaar op https://ec.europa.eu/food/system/files/2019‑12/novel-food_consult-status_agaricus-bisporus.pdf.


29      Kennisgeving door Polen overeenkomstig uitvoeringsverordening 2018/456, beschikbaar op https://ec.europa.eu/food/system/files/2022‑05/novel-food_consult-status_lupin-sprouts.pdf.


30      Arrest van 9 september 2020, TMD Friction en TMD Friction EsCo (C‑674/18 en C‑675/18, EU:C:2020:682, punt 89 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


31      „Het vrije verkeer van veilig en gezond voedsel is een wezenlijk aspect van de interne markt, dat een belangrijke bijdrage levert aan de gezondheid en het welzijn van de burgers en aan hun sociale en economische belangen”.


32      „ [I]n deze verordening [moet] tevens nader worden gespecificeerd dat een levensmiddel als een ,nieuw voedingsmiddel’ moet worden beschouwd wanneer het het resultaat is van een productieprocedé dat vóór 15 mei 1997 binnen de Unie nog niet in het kader van levensmiddelenproductie werd toegepast en dat significante veranderingen in de samenstelling of de structuur van de [afzonderlijke] levensmiddelen veroorzaakt die hun voedingswaarde, de wijze waarop zij worden gemetaboliseerd of hun gehalte aan ongewenste stoffen beïnvloeden.”


33      Zie arrest van 9 juni 2005, HLH Warenvertrieb en Orthica (C‑211/03, C‑299/03 en C‑316/03-C‑318/03, EU:C:2005:370, punten 84 en 86), waarvan de rechtspraak kan worden geëxtrapoleerd naar de onderhavige zaak: „Om te beoordelen of er al dan niet sprake is van een dergelijk gebruik voor menselijke voeding, moet de bevoegde autoriteit alle omstandigheden van de zaak in aanmerking nemen”, welke omstandigheden „betrekking [moeten] hebben op het voedingsmiddel of ingrediënt dat wordt onderzocht en niet op een soortgelijk of vergelijkbaar voedingsmiddel of ingrediënt. Bij nieuwe voedingsmiddelen of nieuwe voedselingrediënten valt namelijk niet uit te sluiten dat zelfs gering lijkende verschillen ernstige gevolgen voor de volksgezondheid kunnen meebrengen, op zijn minst totdat de onschadelijkheid van het betrokken voedingsmiddel of ingrediënt via de adequate procedures is vastgesteld.”


34      Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 inzake meststoffen (PB 2003, L 304, blz. 1).


35      Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot vaststelling van voorschriften inzake het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten en tot wijziging van de verordeningen (EG) nr. 1069/2009 en (EG) nr. 1107/2009 en tot intrekking van verordening (EG) nr. 2003/2003 (PB 2019, L 170, blz. 1).


36      Zie punt 1.F van het hygiënerichtsnoer van de European Sprouted Seeds Association [Europese branchevereniging op het gebied van ontkiemde zaden (ESSA)] voor de productie van kiemgroenten en voor kiemgroenten bestemde zaden (PB 2017, C 220, blz. 29).


37      Deze redenering gaat op zolang de synthese van spermidine correct is uitgevoerd in het laboratorium en de spermidine geen reststoffen bevat die de plant kan opnemen en de menselijke gezondheid kunnen schaden.