Language of document : ECLI:EU:T:2016:480

ARREST VAN HET GERECHT (Zesde kamer)

15 september 2016 (*)

„REACH – Voor registratie van een stof verschuldigde vergoeding – Lagere vergoeding voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen – Onjuiste aangifte van de grootte van de onderneming – Aanbeveling 2003/361/EG – Besluit waarbij een vergoeding voor administratieve kosten wordt opgelegd – Vaststelling van de grootte van de onderneming – Bevoegdheid van ECHA”

In zaak T‑675/13,

K Chimica Srl, gevestigd te Mirano (Italië), vertegenwoordigd door R. Buizza en M. Rota, advocaten,

verzoekster,

tegen

Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), aanvankelijk vertegenwoordigd door M. Heikkilä, A. Iber, E. Bigi, E. Maurage en J.‑P. Trnka, vervolgens door M. Heikkilä, E. Bigi, E. Maurage en J.‑P.Trnka, als gemachtigden, bijgestaan door C. Garcia Molyneux, advocaat,

verweerder,

betreffende, in de eerste plaats, een verzoek op grond van artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit SME(2013) 3665 van ECHA van 15 oktober 2013, waarbij is vastgesteld dat verzoekster niet het nodige bewijs heeft overgelegd om in aanmerking te komen voor de lagere vergoeding voor kleine ondernemingen en haar een vergoeding voor administratieve kosten is opgelegd, in de tweede plaats, een verzoek om verzoekster de status van kleine onderneming toe te kennen en de bijbehorende vergoeding op haar toe te passen en, in de derde plaats, een verzoek op grond van artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van de door ECHA uitgeschreven facturen,

wijst

HET GERECHT (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: S. Frimodt Nielsen, president, F. Dehousse (rapporteur) en A. M. Collins, rechters,

griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 20 januari 2016,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Op 10 november 2011 heeft verzoekster, K Chimica Srl, een stof geregistreerd op grond van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB 2006, L 396, blz. 1).

2        Bij de registratieprocedure heeft verzoekster aangegeven een „kleine onderneming” te zijn in de zin van aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (hierna: „KMO’s”) (PB 2003, L 124, blz. 36). Op grond van deze verklaring behoefde zij enkel het lagere bedrag van de vergoeding te betalen die krachtens artikel 6, lid 4, van verordening nr. 1907/2006 voor elke registratie-aanvraag verschuldigd is. Overeenkomstig artikel 74, lid 1, van die verordening, is die vergoeding vastgesteld bij verordening (EG) nr. 340/2008 van de Commissie van 16 april 2008 betreffende de aan het Europees Agentschap voor chemische stoffen te betalen vergoedingen krachtens verordening nr. 1907/2006 (PB 2008, L 107, blz. 6). Bijlage I bij verordening nr. 340/2008 bevat met name de bedragen van de vergoedingen die voor ingevolge artikel 6 van verordening nr. 1907/2006 ingediende registratie-aanvragen verschuldigd zijn, alsmede die van de lagere vergoedingen die verschuldigd zijn door de kleine, middelgrote en micro-ondernemingen. Voorts bepaalt artikel 13, lid 4, van verordening nr. 340/2008 dat wanneer een natuurlijke of rechtspersoon die aanspraak maakt op een lagere vergoeding of een vrijstelling van vergoeding zijn recht op verlaging of vrijstelling niet kan aantonen, het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) de volledige vergoeding in rekening brengt, vermeerderd met een vergoeding voor administratieve kosten. In dit verband heeft de raad van bestuur van ECHA op 12 november 2010 besluit MB/D/29/2010 betreffende de indeling van de diensten waarvoor vergoedingen verschuldigd zijn (hierna: „besluit MB/D/29/2010”) vastgesteld. In artikel 2 en in tabel 1 in de bijlage bij dit besluit, zoals gewijzigd bij besluit MB/21/2012/D van de raad van bestuur van ECHA van 12 februari 2013, staat dat de in artikel 13, lid 4, van verordening nr. 340/2008 bedoelde vergoeding voor administratieve kosten 19 900 EUR bedraagt voor een grote onderneming, 13 900 EUR voor een middelgrote onderneming en 7 960 EUR voor een kleine onderneming.

3        Op 10 november 2011 heeft ECHA een factuur met nummer 10029302 ten bedrage van 9 300 EUR uitgeschreven. Dit was het bedrag dat volgens de op het tijdstip van de feiten geldende bijlage I bij verordening nr. 340/2008 door een kleine onderneming verschuldigd was in het kader van een gezamenlijke indiening voor stoffen in een hoeveelheid van meer dan 1 000 ton.

4        Op 15 juli 2012 heeft ECHA verzoekster verzocht een aantal documenten te verstrekken om haar verklaring dat zij een kleine onderneming was, te verifiëren.

5        Op 14 juni 2013 heeft ECHA, na correspondentie in de vorm van documenten en e-mails, besluit SME(2013) 2249 vastgesteld. In dit besluit stond ECHA op het standpunt dat het niet de nodige bewijsstukken had ontvangen om vast te stellen dat verzoekster een kleine onderneming was en dat zij, overeenkomstig artikel 4, lid 1, van besluit MB/D/29/2010, de vergoeding van een grote onderneming moest betalen. In deze omstandigheden deelde ECHA verzoekster mee dat het haar een factuur voor het verschil tussen de aanvankelijk betaalde vergoeding en de uiteindelijk verschuldigde vergoeding, alsmede een factuur van 19 900 EUR voor de vergoeding voor administratieve kosten ging toesturen.

6        Op 17 juni 2013 heeft verzoekster ECHA een e-mail gestuurd waarin nieuwe documenten als bijlage waren bijgevoegd. Verzoekster vroeg ECHA tevens de berekening van haar grootte te verduidelijken.

7        Op 2 juli 2013 heeft ECHA verzoekster geantwoord dat het haar verzoek aldus opvatte dat zij in feite verzocht om een heroverweging van zijn standpunt. Met name gelet op de inspanningen die verzoekster heeft verricht om de feitelijke situatie van het geval te verduidelijken, maakte ECHA melding van zijn besluit om bij wijze van uitzondering rekening te houden met de aanvullende informatie die hem zou kunnen worden verstrekt.

8        Op 15 oktober 2013 heeft ECHA, na nieuwe correspondentie in de vorm van documenten en e-mails, besluit SME(2013) 3665 vastgesteld (hierna: „bestreden besluit”). In dit besluit stond ECHA op het standpunt dat de gegevens die na besluit SME(2013) 2249 waren verstrekt, de conclusie in dit besluit niet konden wijzigen. Meer bepaald heeft ECHA benadrukt dat verzoekster geen informatie had verstrekt over de „indirecte partneronderneming” Compagnie d’Investissement des Alpes SA. Op die basis heeft ECHA geconcludeerd dat verzoekster niet het nodige bewijs had geleverd om haar te kunnen aanmerken als een kleine onderneming. ECHA heeft verzoekster tevens verduidelijkt dat de vervaldatum van de facturen die naar aanleiding van de vaststelling van besluit SME(2013) 2249 waren uitgeschreven was verstreken en dat het haar derhalve nieuwe facturen ging toesturen.

9        Op 15 oktober 2013 heeft ECHA ingevolge het bestreden besluit een factuur nr. 10045647 ten bedrage van 13 950 EUR en een factuur nr. 10045649 ten bedrage van 19 900 EUR uitgeschreven.

 Procedure en conclusies van partijen

10      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 16 december 2013, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld. Dit beroep is onderdeel van een reeks samenhangende zaken.

11      De eerste zaak in deze reeks samenhangende zaken is voorwerp geweest van het arrest houdende nietigverklaring van 2 oktober 2014, Spraylat/ECHA (T‑177/12, EU:T:2014:849).

12      Op 8 januari 2015 werd partijen bij wege van maatregel tot organisatie van de procesgang als bedoeld in artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van 2 mei 1991, verzocht hun zienswijze te geven aangaande de mogelijke relevantie voor het onderhavige geding van het arrest van 2 oktober 2014, Spraylat/ECHA (T‑177/12, EU:T:2014:849), en te antwoorden op een vraag. Partijen hebben binnen de gestelde termijn aan dit verzoek voldaan.

13      Op 13 november 2015 heeft het Gerecht (Zesde kamer) op voorstel van de rechter-rapporteur besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan en het heeft in het kader van de in artikel 89 van het Reglement voor de procesvoering voorziene maatregelen tot organisatie van de procesgang partijen verzocht vragen te beantwoorden en een aantal documenten over te leggen. Partijen hebben binnen de gestelde termijn aan deze verzoeken voldaan.

14      Op 8 januari 2016 heeft ECHA in het verlengde van de maatregelen tot organisatie van de procesgang van 13 november 2015, nieuwe bewijsaanbiedingen overgelegd. Deze bewijsaanbiedingen zijn aan het dossier toegevoegd.

15      Partijen zijn ter terechtzitting van 20 januari 2016 gehoord in hun pleidooien en in hun antwoorden op de mondelinge vragen van het Gerecht.

16      Verzoekster verzoekt het Gerecht:

–        het bestreden besluit nietig te verklaren;

–        haar het statuut van KMO te verlenen in het licht van de documenten die ter beschikking zijn gesteld van ECHA, door te gelasten dat het onderzoek zich beperkt tot vier vennootschappen;

–        de voor KMO’s vastgestelde lagere vergoeding toe te passen;

–        factuur nr. 10029302, waarbij betaling wordt verlangd van 9 300 EUR, zijnde het bedrag dat nog wordt geëist voor de vergoeding tegen vol tarief die op haar is toegepast, nietig te verklaren;

–        factuur nr. 10043954, die door ECHA is uitgeschreven als vergoeding voor de administratieve kosten, nietig te verklaren.

17      In de repliek verzoekt verzoekster het Gerecht, naast de eerder genoemde vorderingen tevens:

–        factuur nr. 10045647 van 15 oktober 2013 ten bedrage van 13 950 EUR, zijnde het bedrag dat nog wordt geëist voor de vergoeding tegen vol tarief die op haar is toegepast, nietig te verklaren, en terugbetaling van het op 24 januari 2014 betaalde bedrag toe te kennen;

–        factuur nr. 10045649 van 15 oktober 2013, die door ECHA is uitgeschreven als vergoeding voor de administratieve kosten, nietig te verklaren;

–        verweerder te verwijzen in de kosten.

18      In haar antwoord op de maatregelen tot organisatie van de procesgang van 13 november 2015 (punt 13 supra) heeft verzoekster gepreciseerd dat zij haar vorderingen tot nietigverklaring van de facturen nr. 10029302 en nr. 10043954 introk.

19      ECHA verzoekt het Gerecht:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

 In rechte

 Ontvankelijkheid van bepaalde punten van de vordering

20      Wat betreft in de eerste plaats de tweede en de derde vordering in het verzoekschrift tot, ten eerste, verlening van het statuut van KMO aan verzoekster in het licht van de documenten die ter beschikking zijn gesteld van ECHA, door te gelasten dat het onderzoek zich beperkt tot vier vennootschappen en, ten tweede, toepassing van de voor KMO’s vastgestelde lagere vergoeding, moet eraan worden herinnerd dat de rechter van de Europese Unie in het kader van de door hem uitgevoerde wettigheidstoetsing geen bevelen tot de instellingen kan richten of zich in hun plaats kan stellen, maar dat de betrokken administratie gehouden is de maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van een op een beroep tot nietigverklaring gewezen arrest (zie arrest van 15 september 1998, European Night Services e.a./Commissie, T‑374/94, T‑375/94, T‑384/94 en T‑388/94, EU:T:1998:198, punt 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Derhalve moeten de tweede en de derde vordering in het verzoekschrift niet-ontvankelijk worden verklaard.

21      Wat in de tweede plaats de vorderingen betreft die voor het eerst zijn ingediend in het kader van de repliek en strekken tot nietigverklaring van factuur nr. 10045647, alsmede tot terugbetaling van het op 24 januari 2014 betaalde bedrag en tot nietigverklaring van factuur nr. 10045649, moet eraan worden herinnerd dat verzoekster haar conclusies krachtens artikel 44, lid 1, onder d), van het Reglement voor de procesvoering van 2 mei 1991, in het verzoekschrift moet vermelden. Voorts blijkt uit de rechtspraak dat de voorwaarde van artikel 48, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van 2 mei 1991, op grond waarvan alleen nieuwe middelen mogen worden voorgedragen wanneer zij steunen op gegevens rechtens en feitelijk waarvan eerst in de loop van de behandeling is gebleken, a fortiori iedere wijziging in de conclusies beheerst. Zo kunnen bij gebreke van gegevens rechtens of feitelijk waarvan in de loop van de schriftelijke behandeling is gebleken alleen de in het inleidend verzoekschrift uiteengezette conclusies in aanmerking worden genomen en moet de gegrondheid van het beroep alleen worden onderzocht in het licht van het inleidend verzoekschrift (zie in die zin arrest van 13 september 2013, Berliner Institut für Vergleichende Sozialforschung/Commissie, T‑73/08, niet gepubliceerd, EU:T:2013:433, punten 42 en 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

22      In casu moet worden vastgesteld dat, volgens de eigen woorden van verzoekster en zoals blijkt uit de bijlagen bij de repliek, de facturen nr. 10045647 en nr. 10045649 dateren van 15 oktober 2013, dus dezelfde datum als het bestreden besluit. Verzoekster heeft geen enkel argument aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat deze facturen zijn ontvangen nadat het onderhavige beroep was ingesteld. Derhalve is er geen sprake van enig gegeven feitelijk of rechtens waarvan in de loop van de schriftelijke behandeling is gebleken en dat de op die facturen gerichte tardieve conclusies zou kunnen rechtvaardigen.

23      Daarenboven, en in ieder geval, dient eraan te worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak enkel maatregelen die bindende rechtsgevolgen in het leven roepen welke de belangen van verzoekster kunnen aantasten doordat zij diens rechtspositie aanmerkelijk wijzigen handelingen vormen die vatbaar zijn voor beroep tot nietigverklaring in de zin van artikel 263 VWEU (arrest van 11 november 1981, IBM/Commissie, 60/81, EU:C:1981:264, punt 9; beschikking van 4 oktober 1991, Bosman/Commissie, C‑117/91, EU:C:1991:382, punt 13, en arrest van 15 januari 2003, Philip Morris International/Commissie, T‑377/00, T‑379/00, T‑380/00, T‑260/01 en T‑272/01, EU:T:2003:6, punt 77).

24      Gelet moet worden op de inhoud van de maatregel waarvan de nietigverklaring wordt gevorderd om te bepalen of hij vatbaar is voor beroep: de vorm waarin hij is gegoten is in dat verband in beginsel van geen belang (arresten van 11 november 1981, IBM/Commissie, 60/81, EU:C:1981:264, punt 9; 28 november 1991, Luxemburg/Parlement, C‑213/88 en C‑39/89, EU:C:1991:449, punt 15, en 24 maart 1994, Air France/Commissie, T‑3/93, EU:T:1994:36, punten 43 en 57).

25      Bovendien is een besluit dat louter een bevestiging van een eerder besluit vormt niet vatbaar voor beroep, zodat een beroep daartegen niet ontvankelijk is (arresten van 25 oktober 1977, Metro SB-Großmärkte/Commissie, 26/76, EU:C:1977:167, punt 4, en 5 mei 1998, Verenigd Koninkrijk/Commissie, C‑180/96, EU:C:1998:192, punten 27 en 28; zie ook beschikking van 10 juni 1998, Cementir/Commissie, T‑116/95, EU:T:1998:120, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

26      Wat het begrip bevestigende handeling betreft, blijkt uit de rechtspraak dat een handeling wordt beschouwd als loutere bevestiging van een eerder besluit, wanneer zij geen enkel nieuw element ten opzichte van dat eerdere besluit bevat en niet is voorafgegaan door een heronderzoek van de situatie van de adressaat van dit besluit (arrest van 7 februari 2001, Inpesca/Commissie, T‑186/98, EU:T:2001:42, punt 44, en beschikking van 29 april 2004, SGL Carbon/Commissie, T‑308/02, EU:T:2004:119, punt 51).

27      In casu moet worden opgemerkt dat, anders dan hetgeen prevaleerde in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 2 oktober 2014, Spraylat/ECHA (T‑177/12, EU:T:2014:849), besluit SME(2013) 2249, dat in het bestreden besluit wordt genoemd, uitdrukkelijk verwijst naar besluit MB/D/29/2010, zoals gewijzigd bij besluit MB/21/2012/D, en duidelijk vermeldt dat „ECHA een factuur voor een bedrag van 19 900 EUR zal uitschrijven”. Ook staat in besluit SME(2013) 2249 dat ECHA een aanvullende factuur per inschrijving gaat uitschrijven ter dekking van het verschil tussen de oorspronkelijk betaalde vergoeding en de vergoeding die krachtens verordening nr. 340/2008 gold voor een grote onderneming. Verder heeft ECHA in het bestreden besluit benadrukt dat zij verzoekster nieuwe facturen ging sturen ter vervanging van de facturen nr. 10043953 en nr. 10043954 die waren uitgeschreven naar aanleiding van de vaststelling van besluit SME(2013) 2249 en waarvan de vervaldatum was verstreken. Hieruit volgt dat het bestreden besluit, gelezen in het licht van besluit SME(2013) 2249, de essentiële elementen van verzoeksters verplichtingen ten opzichte van ECHA bevatte. De facturen nr. 10045647 en nr. 10045649 zijn derhalve naar de aard ervan uitvoeringshandelingen van dit besluit en vormen bevestigende handelingen in de zin van de in punt 26 supra aangehaalde rechtspraak (zie naar analogie beschikking van 30 juni 2009, CPEM/Commissie, T‑106/08, niet gepubliceerd, EU:T:2009:228, punt 32).

28      Gelet op een en ander moeten de voor de eerste keer in het stadium van de repliek aangevoerde vorderingen tot nietigverklaring van factuur nr. 10045647, alsook tot terugbetaling van het op 24 januari 2014 betaalde bedrag, en tot nietigverklaring van factuur nr. 10045649, niet-ontvankelijk worden verklaard.

29      Gelet op het voorgaande moet het onderzoek van het beroep worden beperkt tot het verzoek tot nietigverklaring van het bestreden besluit.

 Ten gronde

30      Tot staving van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan. Het eerste middel is in wezen ontleend aan een onjuiste uitlegging van aanbeveling 2003/361. Het tweede middel is ontleend aan de onrechtmatigheid van de weigering om verzoekster de status van KMO toe te kennen.

 Eerste middel: onjuiste uitlegging van aanbeveling 2003/361

31      Verzoekster geeft onder herhaling van de relevante bepalingen van aanbeveling 2003/361 aan dat ter berekening van de grootte van een onderneming, de gegevens van deze onderneming moeten worden samengeteld met de gegevens van de eventuele partnerondernemingen (en die van de hiermee verbonden ondernemingen) en met de gegevens van de verbonden ondernemingen (en die van de partnerondernemingen ervan, die zich onmiddellijk boven of onder het niveau van die onderneming bevinden). In het onderhavige geval heeft ECHA Medini Ltd en A.L.O. Immobilien GmbH ten onrechte als „partnerondernemingen” van verzoekster beschouwd. Deze ondernemingen zijn in feite partners van I.C.B. Srl, die een met verzoekster verbonden onderneming is. Verder zijn noch de Compagnie d’Investissement des Alpes, noch de eventuele partnerondernemingen van Medini, waarvoor ECHA om informatie heeft verzocht, partnerondernemingen van I.C.B. en bevinden zij zich a fortiori niet onmiddellijk boven of onder het niveau van deze laatste onderneming. Om de grootte van verzoekster vast te stellen, moet dus alleen rekening worden gehouden met de gegevens van verzoekster, die van I.C.B. (als verbonden onderneming) en die van Medini en A.L.O. Immobilien (als partnerondernemingen van I.C.B.). Verzoekster heeft ECHA alle relevante informatie over deze ondernemingen gestuurd. Wat betreft de uitlegging die ECHA in zijn stukken heeft gegeven aan artikel 6, lid 3, tweede alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361, benadrukt verzoekster dat de term „uitsluitend” niet in de Italiaanse versie van dat artikel staat vermeld. Daarenboven zou de uitlegging van ECHA ertoe leiden dat de gegevens van verbonden of partnerondernemingen „tot in het oneindige” zouden worden meegeteld. Dit zou een te ruime uitlegging zijn. Verzoekster is geen onderdeel van de groep ondernemingen waartoe de Compagnie d’Investissement des Alpes of de eventuele partnerondernemingen van Medini behoren. Verzoeksters uitlegging wordt bevestigd door de door ECHA in zijn stukken aangevoerde gebruikershandleiding inzake de definitie van KMO’s, die is gepubliceerd door de Europese Commissie en is te raadplegen op internet (hierna: „gids inzake de definitie van KMO’s”).

32      Volgens ECHA zijn allereerst de ondernemingen Medini en A.L.O. Immobilien niet beschouwd als partnerondernemingen van verzoekster. Verder werd in het bestreden besluit de Compagnie d’Investissement des Alpes aangeduid als „indirecte” partneronderneming van verzoekster. De grondslag voor de verzoeken om informatie over deze onderneming en over diegene die mogelijk verbonden waren met Medini is gelegen in artikel 6 van de bijlage bij aanbeveling 2003/361. ECHA zou met name krachtens artikel 6, lid 3, tweede alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361, de gegevens van de twee partnerondernemingen van I.C.B. (namelijk Medini en A.L.O. Immobilien) hebben willen beoordelen. ECHA geeft aan hiertoe de eerste alinea van artikel 6, lid 3, te hebben toegepast, waarin aanwijzingen staan over de wijze waarop de gegevens van een partneronderneming van een verbonden onderneming moeten worden vastgesteld. ECHA heeft verzoekster derhalve verzocht hem de gegevens van A.L.O. Immobilien en Medini en die van hun verbonden ondernemingen (dus de Compagnie d’Investissement des Alpes) te verstrekken. Dit verzoek is overigens in overeenstemming met de bewoordingen van artikel 6, lid 3, tweede alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361 dat, anders dan voor zelfstandige ondernemingen is vastgesteld, niet bepaalt dat de gegevens van partnerondernemingen van de met de betrokken onderneming verbonden ondernemingen „uitsluitend” op basis van de rekeningen van die onderneming zouden moeten worden vastgesteld. ECHA benadrukt dat de term „uitsluitend” in tal van taalversies van aanbeveling 2003/361 is vermeld. ECHA legt artikel 6, lid 3, tweede alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361 derhalve aldus uit dat het krachtens die bepaling de gegevens van alle ondernemingen die zijn verbonden met de partnerondernemingen waarnaar dit artikel verwijst, in aanmerking moet nemen. Een tegengestelde uitlegging zou tot gevolg hebben dat het statuut van KMO van een onderneming ervan zou afhangen of de partnerondernemingen van de met de betrokken onderneming verbonden ondernemingen al dan niet zijn opgenomen in de geconsolideerde rekeningen van de ondernemingen waarmee zij zijn verbonden (in casu de Compagnie d’Investissement des Alpes). Deze uitlegging is tevens in overeenstemming met het criterium van strikte uitlegging dat met betrekking tot aanbeveling 2003/361 moet worden toegepast. Ook is deze uitlegging in overeenstemming met de gids inzake de definitie van KMO’s en meer bepaald met de toelichting en de bijlagen bij deze gids. ECHA voegt hieraan toe dat het begrip „groep ondernemingen”, zoals door verzoekster naar voren is gebracht, ingaat tegen het bepaalde in aanbeveling 2003/361. Of een onderneming tot een groep behoort, hangt af van de banden die zij onderhoudt met andere ondernemingen en niet van het bestaan van een holding. ECHA benadrukt in het onderhavige geval dat een van de aandeelhouders en bestuurders van I.C.B. tevens de voorzitter van de raad van bestuur van verzoekster en bestuurder van A.L.O. Immobilien is. De gegevens van de Compagnie d’Investissement des Alpes moeten dus worden onderzocht voordat een standpunt kan worden ingenomen over verzoeksters status van KMO.

33      Vooraf moet worden opgemerkt dat zowel verordening nr. 1907/2006, in artikel 3 ervan, als verordening nr. 340/2008, in overweging 9 en artikel 2 ervan, voor de definitie van KMO’s verwijzen naar aanbeveling 2003/361.

34      Aanbeveling 2003/361 bevat een bijlage, waarvan titel 1 betrekking heeft op de „door de Commissie vastgestelde definitie van middelgrote, kleine en micro-ondernemingen”. Artikel 2 van deze titel heeft het opschrift „Aantal werkzame personen en financiële drempels ter bepaling van de categorieën ondernemingen”.

35      In het geval van een zelfstandige onderneming, dat wil zeggen een onderneming die niet wordt aangemerkt als een „partneronderneming” of een „verbonden onderneming” in de zin van artikel 3, leden 2 en 3, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361, worden, volgens artikel 6, lid 1, van deze bijlage, de gegevens, met inbegrip van het aantal werkzame personen, uitsluitend op basis van de rekeningen van die onderneming vastgesteld.

36      Volgens artikel 6, lid 2, eerste alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361, worden in het geval van een onderneming die partnerondernemingen of verbonden ondernemingen heeft, de gegevens, met inbegrip van het aantal werkzame personen, vastgesteld op basis van de rekeningen en andere gegevens van de onderneming of, zo van toepassing, van de geconsolideerde rekeningen van de onderneming of van de geconsolideerde rekeningen waarin de onderneming door consolidatie is opgenomen. Krachtens artikel 6, lid 2, tweede en derde alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361, moeten aan deze gegevens ten eerste de gegevens van de partnerondernemingen (die zich meteen boven of onder het niveau van die onderneming bevinden) worden toegevoegd in evenredigheid met het aandeel in het kapitaal of de stemrechten, waarbij het hoogste van de twee percentages wordt toegepast en, ten tweede 100 % van de nog niet door consolidatie in de rekeningen opgenomen gegevens van de direct of indirect met de betrokken onderneming verbonden ondernemingen.

37      Krachtens artikel 6, lid 3, eerste alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361, resulteren voor de toepassing van artikel 6, lid 2, van die bijlage, de gegevens van de partnerondernemingen van de betrokken onderneming uit de, indien van toepassing, geconsolideerde rekeningen en andere gegevens. Deze worden samengeteld met alle gegevens (100 %) van de met deze partnerondernemingen verbonden ondernemingen, tenzij hun gegevens reeds door consolidatie daarin zijn opgenomen. De gegevens van de met de betrokken onderneming verbonden ondernemingen resulteren uit hun, indien van toepassing, geconsolideerde rekeningen en andere gegevens. Krachtens artikel 6, lid 3, tweede alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361, worden deze evenredig samengeteld met de gegevens van de eventuele partnerondernemingen van deze verbonden ondernemingen, die zich meteen boven of onder het niveau van laatstgenoemde ondernemingen bevinden, mits deze gegevens in de geconsolideerde rekeningen nog niet zijn opgenomen in een verhouding die ten minste gelijk is aan het percentage in het kapitaal of de stemrechten, waarbij het hoogste van de twee percentages wordt toegepast.

38      In casu heeft ECHA in het bestreden besluit gesteld dat verzoekster geen informatie had verstrekt over de „indirecte partneronderneming” Compagnie d’Investissement des Alpes. ECHA heeft op die basis vastgesteld dat verzoekster niet het nodige bewijs had geleverd om haar aan te merken als een kleine onderneming.

39      ECHA heeft zijn motivering met betrekking tot de Compagnie d’Investissement des Alpes nader uitgewerkt in een e-mail van 17 juli 2013 en in een brief van 15 oktober 2013, met het kenmerk SME(2013) 3666, die in bijlage bij het bestreden besluit was gevoegd.

40      In de e-mail van 17 juli 2013 heeft ECHA aangegeven dat de Compagnie d’Investissement des Alpes als partneronderneming van verzoekster moest worden beschouwd, omdat zij rechtstreeks was verbonden met A.L.O. Immobilien, zelf partner van verzoekster. Volgens ECHA moesten de gegevens van de Compagnie d’Investissement des Alpes derhalve in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van verzoeksters grootte. ECHA wees in dat verband op de artikelen 3 en 6 van de bijlage bij aanbeveling 2003/361.

41      In de brief van 15 oktober 2013, die in bijlage bij het bestreden besluit was gevoegd, heeft ECHA nogmaals gewezen op het belang van artikel 6 van de bijlage bij aanbeveling 2003/361 in zijn geheel voor de gegevens van Medini, A.L.O. Immobilien en de Compagnie d’Investissement des Alpes. Allereerst stond ECHA, onder aanhaling van het bepaalde in artikel 6, lid 3, tweede alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361, op het standpunt dat het gebruik van de termen „meteen boven of onder het niveau” de banden niet beperkte tot de betrokken onderneming. Vervolgens heeft ECHA, „daarbij” aangegeven dat om de gegevens van de Compagnie d’Investissement des Alpes was verzocht op voet van artikel 6, lid 3, eerste alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361, „aangezien, volgens dit artikel, de gegevens van de partnerondernemingen (dat wil zeggen Medini en A.L.O. Immobilien) van de betrokken onderneming resulte[erden] uit de, indien van toepassing, geconsolideerde rekeningen en andere gegevens”, welke „[werden] samengeteld met alle gegevens (100 %) van de met deze partnerondernemingen (dat wil zeggen A.L.O. Immobilien) verbonden ondernemingen (dat wil zeggen de Compagnie d’Investissement des Alpes), tenzij hun gegevens reeds door consolidatie daarin [waren] opgenomen”. Tot slot stond ECHA op het standpunt dat, aangezien de Compagnie d’Investissement des Alpes verbonden was met A.L.O. Immobilien, die partner was van I.C.B., welke onderneming zelf met verzoekster was verbonden, de gegevens van de „indirecte partneronderneming” Compagnie d’Investissement des Alpes in aanmerking moesten worden genomen om de totale gegevens van verzoekster vast te stellen. „Om deze reden” heeft ECHA verzoekster gemeld dat zij het bestreden besluit ontving en aldus bevestigd dat zij niet in aanmerking kwam voor de lagere vergoeding.

42      Uit de door ECHA gebruikte motivering resulteert, ten eerste, dat ECHA artikel 6, lid 3, eerste alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361 als rechtsgrondslag had aangevoerd voor het verzoek aan verzoekster om mededeling van de informatie inzake de Compagnie d’Investissement des Alpes en, ten tweede, dat de vaststelling van het bestreden besluit was ingegeven door het feit dat verzoekster deze informatie niet had medegedeeld.

43      In de eerste plaats zij in dat verband gewezen op de banden die verzoekster ten tijde van de feiten onderhield met andere ondernemingen en die niet door partijen worden betwist, zoals zij ter terechtzitting hebben bevestigd. Allereerst was verzoekster verbonden met I.C.B., die een meerderheid in het aandelenkapitaal van verzoekster bezat. Vervolgens was I.C.B. partner van twee ondernemingen, Medini en A.L.O. Immobilien, door haar bezit van meer dan 25 %, maar minder dan 50 % van hun aandelenkapitaal. Tot slot was A.L.O. Immobilien verbonden met de Compagnie d’Investissement des Alpes, aangezien deze laatste onderneming een meerderheid bezat van het aandelenkapitaal en dus, a priori, van de stemrechten van de aandeelhouders van de eerste.

44      In de tweede plaats moet worden opgemerkt dat, gelet op de feitelijke situatie in het onderhavige geval, verzoekster niet op basis van de door ECHA aangevoerde rechtsgrondslag kon worden verzocht om informatie met betrekking tot de Compagnie d’Investissement des Alpes. Uit artikel 6, lid 3, eerste alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361 komt namelijk duidelijk naar voren dat deze bepaling van toepassing is voor de beoordeling van de gegevens van de partneronderneming „van de betrokken onderneming”, dat wil zeggen van de onderneming die ter vaststelling van haar grootte in het kader van aanbeveling 2003/361 wordt onderzocht. In casu echter, en anders dan door ECHA is vermeld in de brief van 15 oktober 2013, zijn Medini en A.L.O. Immobilien geen partnerondernemingen van verzoekster in de zin van artikel 3, lid 2, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361. ECHA heeft dit overigens ter terechtzitting erkend. Het begrip „indirecte” partneronderneming dat ECHA in de administratieve procedure en voor het Gerecht aanvoerde, staat niet in aanbeveling 2003/361 vermeld.

45      In de derde plaats moet de uitlegging worden verworpen die ECHA in zijn stukken heeft gegeven aan het bestreden besluit, dat het de twee partnerondernemingen van I.C.B., te weten Medini en A.L.O. Immobilien, had willen beoordelen op basis van artikel 6, lid 3, tweede alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361 en hiertoe toepassing had gemaakt van artikel 6, lid 3, eerste alinea, van die bijlage, waarin aanwijzingen worden verstrekt over de wijze waarop de gegevens van een partneronderneming van een verbonden onderneming worden vastgesteld. Een dergelijke uitlegging botst namelijk met de bewoordingen van de brief van 15 oktober 2013. Hierin wordt ten eerste naar voren gebracht dat ECHA de gegevens van de Compagnie d’Investissement des Alpes had gevraagd op voet van artikel 6, lid 3, eerste alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361 en ten tweede dat ECHA deze bepaling op het onderhavige geval heeft toegepast.

46      In de vierde plaats, ofschoon ECHA, zoals het in zijn stukken aangeeft, artikel 6, lid 3, tweede alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361 had willen toepassen en zich vervolgens in dit kader had willen beroepen op de eerste alinea van dat lid, blijkt deze redenering niet duidelijk en ondubbelzinnig uit de overgelegde documenten en voldoet zij in ieder geval niet aan de motiveringsplicht die krachtens artikel 296 VWEU op ECHA rust.

47      In de vijfde plaats, en ten overvloede, kan de uitlegging die ECHA aan het bepaalde in de bijlage bij aanbeveling 2003/361 heeft gegeven, niet slagen. Artikel 6, lid 3, eerste alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361 heeft, zoals eerder is vermeld, immers enkel betrekking op de gegevens van de „betrokken onderneming”. Deze bepaling heeft geen betrekking op de partnerondernemingen van de met de betrokken onderneming verbonden onderneming, waarop de tweede alinea van artikel 6, lid 3, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361 is gericht. Artikel 6, lid 3, eerste alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361 kan dus niet worden gebruikt om de gegevens vast te stellen van de partnerondernemingen die in de tweede alinea van dit lid zijn bedoeld. Deze uitlegging wordt bevestigd door het feit dat artikel 6, lid 3, eerste alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361, zoals duidelijk blijkt uit de aanhef ervan, is opgesteld „[v]oor de toepassing van lid 2” van artikel 6 van deze bijlage en niet voor de toepassing van artikel 6, lid 3, tweede alinea, van deze bijlage. Bovendien moet het argument worden verworpen dat door ECHA ter terechtzitting is aangevoerd dat, in wezen, de term „betrokken onderneming” aldus zou kunnen worden opgevat dat alle ondernemingen wier gegevens moeten worden verzameld en, met name, in het onderhavige geval, A.L.O. Immobilien, hieronder vallen. Naast het feit dat deze uitlegging niet in overeenstemming is met de doelstelling van aanbeveling 2003/361, te weten het vaststellen van de grootte van een betrokken onderneming en niet die van de ondernemingen die daarmee een band onderhouden, zou zij ertoe kunnen leiden dat, in bepaalde gevallen, onbegrensd rekening wordt gehouden met de gegevens van de ondernemingen die zich boven of onder het niveau van die onderneming bevinden, hetgeen ECHA ter terechtzitting heeft erkend. Een dergelijke uitlegging gaat duidelijk verder dan de tekst van aanbeveling 2003/361, die tot doel heeft dat, binnen uitdrukkelijk door deze aanbeveling bepaalde grenzen, rekening wordt gehouden met de gegevens van andere ondernemingen dan de betrokken onderneming.

48      De andere door ECHA aangevoerde argumenten kunnen niet aan deze conclusie afdoen.

49      Meer bepaald met betrekking tot het gebruik van de term „uitsluitend” in artikel 6, lid 1, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361, dient te worden opgemerkt dat deze term beoogt onderscheid te maken tussen een zelfstandige onderneming, wier rekeningen als enige als basis moeten dienen, en een onderneming die niet zelfstandig is, wier rekeningen en de gegevens van verbonden of partnerondernemingen als basis dienen. Het ontbreken van de term „uitsluitend” in artikel 6, lid 3, tweede alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361 kan dus niet inhouden dat ECHA onbegrensd rekening zou kunnen houden met de gegevens van ondernemingen die zich boven of onder het niveau van de betrokken onderneming bevinden.

50      Met betrekking tot de gids inzake de definitie van KMO’s, die de Commissie op internet heeft gepubliceerd, moet allereerst worden opgemerkt dat de gids waarnaar ECHA in zijn stukken verwijst, dateert van na het bestreden besluit. Vervolgens moet eraan worden herinnerd dat in zowel verordening nr. 1907/2006, in artikel 3 ervan, als in verordening nr. 340/2008, in overweging 9 en artikel 2 ervan, voor de definitie van middelgrote, kleine en micro-ondernemingen wordt verwezen naar aanbeveling 2003/361. Tot slot kan deze gids niet afdoen aan de bewoordingen die in aanbeveling 2003/361 worden gebruikt, met name ten aanzien van het rechtszekerheidsbeginsel.

51      Wat betreft het argument dat ECHA voor het Gerecht heeft aangevoerd dat verzoekster onderdeel zou zijn van een „groep ondernemingen”, en los van het feit dat ECHA niet expliciet heeft gesteld op welke rechtsgrondslag het in het onderhavige geval rekening mocht houden met deze eventuele omstandigheid, blijkt niet uit de overgelegde gegevens, in het bijzonder besluit SME(2013) 2249, de e-mail van 17 juli 2013, de brief van 15 oktober 2013 en het bestreden besluit, dat ECHA zich op dit element heeft beroepen als grondslag voor zijn verzoek met betrekking tot de Compagnie d’Investissement des Alpes.

52      Gelet op een en ander moet worden geoordeeld dat de rechtsgrondslag die in casu door ECHA is aangevoerd, geen rechtvaardiging vormde voor het verzoek aan verzoekster inzake de Compagnie d’Investissement des Alpes.

53      Derhalve slaagt het eerste middel dat ter staving van het beroep is aangevoerd en moet het bestreden besluit dientengevolge nietig worden verklaard.

 Tweede middel: onrechtmatigheid van de weigering om verzoekster de status van KMO toe te kennen

54      Verzoekster stelt gelet op de argumenten die in het kader van het eerste middel zijn uiteengezet, dat ECHA rekening had moeten houden met 100 % van haar eigen gegevens, 100 % van de gegevens van I.C.B., 40 % van de gegevens van Medini en 36,66 % van de gegevens van A.L.O. Immobilien. De gegevens van de Compagnie d’Investissement des Alpes en de eventuele partnerondernemingen van Medini zijn niet relevant voor het vaststellen van haar grootte. ECHA had haar de status van KMO dus niet mogen weigeren op grond van het niet-doorgeven van de gevraagde documenten inzake deze laatste ondernemingen.

55      ECHA herinnert eraan dat de uitlegging van aanbeveling 2003/361, zoals die wordt voorgesteld door verzoekster, de bepalingen noch de doelstellingen ervan eerbiedigt en de aanwijzingen in de gids inzake de definitie van KMO’s al evenmin. ECHA heeft dan ook geen enkele fout begaan met zijn standpunt dat verzoekster niet in aanmerking kwam voor de status van KMO, aangezien zij niet in staat was geweest alle noodzakelijke gegevens te verstrekken om aan te tonen dat zij recht had op de lagere vergoeding voor registraties.

56      In dat verband zij eraan herinnerd dat ECHA had geweigerd om verzoekster in aanmerking te laten komen voor een lagere vergoeding omdat de informatie inzake de Compagnie d’Investissement des Alpes niet was medegedeeld.

57      Zoals in het kader van het eerste middel is vastgesteld, vormde de rechtsgrondslag die in het onderhavige geval door ECHA naar voren is gebracht, geen rechtvaardiging voor het aan verzoekster gerichte verzoek inzake de Compagnie d’Investissement des Alpes.

58      Derhalve heeft ECHA ook een fout begaan met zijn standpunt dat de weigering om verzoekster in het onderhavige geval in aanmerking te laten komen voor een lagere vergoeding gegrond was, omdat de informatie inzake de Compagnie d’Investissement des Alpes niet was medegedeeld.

59      Derhalve moet worden vastgesteld dat het tweede middel dat ter ondersteuning van het beroep is aangevoerd gegrond is en moet het bestreden besluit ook op deze basis nietig worden verklaard.

 Kosten

60      Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Aangezien ECHA op de voornaamste punten in het ongelijk is gesteld, moet het overeenkomstig de vordering van verzoekster worden verwezen in de kosten.


HET GERECHT (Zesde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Besluit nr. SME(2013) 3665 van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) van 15 oktober 2013 wordt nietig verklaard.

2)      Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)      ECHA wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van K Chimica Srl.

Frimodt Nielsen

Dehousse

Collins

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 15 september 2016.

ondertekeningen


* Procestaal: Italiaans.