Language of document : ECLI:EU:T:2017:41

Zaak T181/14 DEP

Nürburgring GmbH

tegen

Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

„Procedure – Begroting van de proceskosten”

Samenvatting – Beschikking van het Gerecht (Zesde kamer) van 26 januari 2017

1.      Gerechtelijke procedure – Kosten – Betwisting betreffende de invorderbare kosten – Begrip

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 170, lid 1)

2.      Gerechtelijke procedure – Kosten – Begroting – Invorderbare kosten – Begrip – Kosten die de partijen hebben moeten maken – Belasting over de toegevoegde waarde – Uitgesloten in geval van een btw-plichtige

[Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 140, onder b)]

3.      Gerechtelijke procedure – Kosten – Begroting – Invorderbare kosten – Factoren die in aanmerking moeten worden genomen – Overeenkomst betreffende de honoraria die een partij met haar advocaat heeft gesloten – Daarvan uitgesloten

[Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 140, onder b)]

4.      Gerechtelijke procedure – Kosten – Begroting – Invorderbare kosten – Beoordeling aan de hand van hoofdzakelijk het totale aantal uren werk dat voor de procedure objectief noodzakelijk was

[Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 140, onder b)]

5.      Gerechtelijke procedure – Kosten – Begroting – Invorderbare kosten – Factoren die in aanmerking moeten worden genomen – Kennis die de advocaten van de zaak hebben

[Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 140, onder b)]

6.      Gerechtelijke procedure – Kosten – Begroting – Invorderbare kosten – Begrip – Kosten gemaakt na de sluiting van de mondelinge behandeling – Daarvan uitgesloten – Uitzondering

[Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 140, onder b)]

7.      Gerechtelijke procedure – Kosten – Begroting – Invorderbare kosten – Reis‑ en verblijfskosten van de advocaten – Vergoedingsvoorwaarden

[Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 140, onder b)]

1.      De mededeling aan de interveniënt, vóór de indiening van het verzoek om begroting van de proceskosten, door de partij die in de kosten van de interveniënt is verwezen, dat het voor haar onmogelijk is om in te stemmen met welk bedrag dan ook aan invorderbare kosten en een betaling te verrichten zonder formele beslissing van het Gerecht, moet worden uitgelegd als een betwisting van de invorderbare kosten in de zin van artikel 170, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

Voorts kan uit het feit dat de partij die in deze kosten is verwezen het Gerecht na de indiening van het verzoek om begroting van de proceskosten heeft medegedeeld dat zij niet voornemens was om over dit verzoek opmerkingen in te dienen, niet worden afgeleid dat zij heeft ingestemd met het bedrag van de kosten waarom wordt verzocht of met de afwikkeling van de invorderbare kosten.

(zie punt 8)

2.      Volgens artikel 140, onder b), van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht worden als invorderbare kosten aangemerkt, de door partijen in verband met de procedure gemaakte noodzakelijke kosten, in het bijzonder de reis- en verblijfskosten en het honorarium van een gemachtigde, raadsman of advocaat. Uit deze bepaling volgt dat de invorderbare kosten zijn beperkt tot de kosten die in verband met de procedure voor het Gerecht zijn gemaakt en daartoe noodzakelijk waren.

Dienaangaande wordt het aan belasting over de toegevoegde waarde gevorderde bedrag alleen als invorderbare kosten beschouwd indien de natuurlijke of rechtspersoon die dit bedrag vordert, aantoont dat hij niet aan deze belasting is onderworpen.

(zie punten 9, 12)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 10, 11)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 19, 20, 23)

5.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punt 25)

6.      De invordering van de kosten die betrekking hebben op de periode na de mondelinge behandeling moet worden geweigerd wanneer na de terechtzitting geen enkele proceshandeling is verricht.

(zie punt 28)

7.      Het staat aan de diegene die vergoeding vordert om bewijzen over te leggen waaruit blijkt dat de reis- en verblijfskosten waarvan hij vergoeding vordert daadwerkelijk zijn gemaakt en hoe hoog deze waren. Noch de partij die in de kosten is verwezen, noch de Unierechter kan immers verplicht zijn dergelijke kosten te begroten louter op basis van een bedrag dat wordt genoemd door diegene die vergoeding vordert.

(zie punt 34)