Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 30 september 2016 door José Barroso Truta, Marc Forli, Calogero Galante, Bernard Gradel tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 20 juli 2016 in zaak F-126/15, Barroso Truta e.a. / Hof

(Zaak T-702/16 P)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirerende partijen: José Barroso Truta (Bofferdange, Luxemburg), Marc Forli (Lexy, Frankrijk), Calogero Galante (Aix-Sur-Cloie, België), Bernard Gradel (Konacker, Frankrijk) (vertegenwoordigers: S. Orlandi en T. Martin, advocaten)

Andere partij in de procedure: Hof van Justitie van de Europese Unie

Conclusies

De rekwirerende partijen verzoeken het Gerecht:

vast te stellen en te verklaren:

het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken in zaak F-126/15, Barroso Truta e.a./Hof, wordt vernietigd;

te oordelen:

het Hof van Justitie wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 61 121,08 EUR namens Barroso Truta, van het bedrag van 129 440, 98 EUR namens Forli, van het bedrag van 76 324,29 EUR namens Galante en van het bedrag van 99 565,13 EUR namens Gradel aan elk fonds of elke verzekering ten behoeve van de rekwirerende partijen;

subsidiair, het Hof van Justitie wordt veroordeeld tot betaling van de voormelde bedragen aan de rekwirerende partijen, welke bedragen moeten worden vermeerderd met 3,1 % vertragingsrente per jaar vanaf de datum van de overdracht van hun pensioenrechten aan de pensioenregeling van de instellingen van de Europese Unie;

het Hof van Justitie wordt verwezen in de kosten van de beide procedures.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voeren de rekwirerende partijen drie middelen aan.

Eerste middel, ontleend aan het feit dat het Gerecht voor ambtenarenzaken (GVA) blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat het beroep tot schadevergoeding niet-ontvankelijk was op grond dat de rekwirerende partijen niet de precontentieuze procedure in acht hadden genomen, die zou hebben moeten beginnen met de indiening van een klacht en vervolgens met de instelling van een eventueel beroep tot nietigverklaring van de besluiten waarbij de extra pensioenjaren in de pensioenregeling van de instellingen van de Unie zijn toegekend.

Tweede middel, ontleend aan het feit dat het GVA blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat het TAOBG geen dienstfout heeft gemaakt bij de kennisgeving van de voorstellen voor extra pensioenjaren, die nochtans onvolledig en zelfs onjuist zijn gebleken, waar zij aan arbeidscontractanten van de functiegroep I waren gericht.

Derde middel, ontleend aan het feit dat het GVA blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de door de rekwirerende partijen aangevoerde schade hypothetisch was.

____________