Language of document : ECLI:EU:T:2004:189

Zaak T‑185/02

Claude Ruiz-Picasso e.a.

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

„Gemeenschapsmerk – Verordening (EG) nr. 40/94 – Oppositie – Verwarringsgevaar – Aanvraag tot inschrijving van woordmerk PICARO als gemeenschapsmerk – Ouder woordmerk PICASSO”

Samenvatting van het arrest

1.      Procedure – Inleidend verzoekschrift – Rechtspersoon – Bestaan rechtens – Bewijslast rustend op verzoekende entiteit – Mogelijkheid om bij ontstentenis van bewijs natuurlijke personen die entiteit vormen, als verzoekers te beschouwen

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 5)

2.      Gemeenschapsmerk – Procedurevoorschriften – Ambtshalve onderzoek van feiten – Oppositieprocedure – Onderzoek beperkt tot aangevoerde feiten, bewijsmiddelen en argumenten – Inaanmerkingneming van algemeen bekende feiten

(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 74, lid 1)

3.      Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door houder van gelijk of overeenstemmend ouder merk dat is ingeschreven voor zelfde of soortgelijke waren of diensten – Gevaar van verwarring met ouder merk – Overeenstemming van betrokken merken – Analyse te verrichten met betrekking tot perceptie door relevant publiek

(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 8, lid 1, sub b)

4.      Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door houder van gelijk of overeenstemmend ouder merk dat is ingeschreven voor zelfde of soortgelijke waren of diensten – Gevaar van verwarring met ouder merk – Mate van oplettendheid van relevant publiek – Tijdstip dat in aanmerking moet worden genomen – Tijdstip van keuze uit betrokken waren of diensten

(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 8, lid 1, sub b)

5.      Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door houder van gelijk of overeenstemmend ouder merk dat is ingeschreven voor zelfde of soortgelijke waren of diensten – Gevaar van verwarring met ouder merk – Woordmerken „PICARO” en „PICASSO”

(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 8, lid 1, sub b)

1.      Om te voldoen aan de eisen van artikel 44, lid 5, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht betreffende een door een rechtspersoon ingediend inleidend verzoekschrift, is een entiteit als een onverdeelde nalatenschap in de zin van het Franse burgerlijk wetboek, in naam waarvan een verzoekschrift wordt ingediend, gehouden het bewijs te leveren van haar bestaan rechtens teneinde haar, zij het beperkte, zelfstandigheid en aansprakelijkheid aan te tonen, en het bewijs dat de volmacht van haar raadsman op regelmatige wijze is verstrekt door een vertegenwoordiger van de entiteit. Het feit dat de entiteit eerder als houder van een gemeenschapsmerk is ingeschreven en uit dien hoofde partij is geweest in procedures voor het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), volstaat niet om aan te nemen dat het namens haar ingediende verzoekschrift voldoet aan de voorschriften van artikel 44.

Dit betekent echter niet automatisch dat het betrokken beroep niet-ontvankelijk is. Aangezien de benaming van de onverdeelde boedel de mederechthebbenden gezamenlijk aanduidt, en dezen als natuurlijke personen niet zijn onderworpen aan de verplichtingen van artikel 44, lid 5, van het Reglement voor de procesvoering, kan het beroep worden geacht te zijn ingesteld door de mederechthebbenden. Het feit dat dezen ervoor hebben gekozen het beroep in te stellen met gebruikmaking van de collectieve aanduiding van de onverdeelde boedel, heeft geen invloed op de ontvankelijkheid daarvan aangezien er geen twijfel bestaat over de identiteit van de personen die onder deze collectieve aanduiding handelen, en bovendien geen enkel legitiem belang van de andere partijen bij het geding zich ertegen verzet dat het Gerecht de aanduiding van de verzoekende partij ambtshalve rectificeert.

(cf. punten 19‑22)

2.      Artikel 74 van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk bepaalt dat „in procedures inzake relatieve afwijzingsgronden [...] dit onderzoek van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) beperkt [blijft] tot de door de partijen aangevoerde feiten, bewijsmiddelen en argumenten en tot de door hen ingestelde vordering”.

Deze bepaling legt een dubbele beperking op aan het onderzoek door het Bureau. Zij ziet enerzijds op de feitelijke grondslag van de beslissingen van het Bureau, te weten de feiten en bewijzen waarop deze beslissingen kunnen worden gebaseerd, en anderzijds op de rechtsgrondslag van deze beslissingen, te weten de bepalingen die de aangezochte instantie moet toepassen. Wanneer de kamer van beroep uitspraak doet op een beroep tegen een beslissing waarmee een oppositieprocedure is beëindigd, kan zij haar beslissing dus alleen baseren op de relatieve weigeringsgronden die de betrokken partij heeft aangevoerd, en op de feiten en bewijzen die deze partij in dit verband heeft aangedragen.

Artikel 74 sluit echter niet uit dat de kamer van beroep, behalve met de feiten die door de partijen bij de oppositieprocedure expliciet naar voren zijn gebracht, tevens rekening houdt met algemeen bekende feiten, dat wil zeggen feiten die voor eenieder kenbaar zijn of die kenbaar zijn via een algemeen toegankelijke bron.

(cf. punten 27‑29)

3.      Bij de toepassing van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk, betreffende de weigeringsgrond van gevaar van verwarring van twee merken, vormt de analyse van de gelijkenis tussen de betrokken tekens een essentieel element van de globale beoordeling van het verwarringsgevaar. Zij moet dus, evenals deze laatste, worden uitgevoerd met betrekking tot de perceptie van het relevante publiek.

(cf. punt 53)

4.      De weigering een gemeenschapsmerk in te schrijven op grond van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 wegens gevaar van verwarring met een ouder merk is gerechtvaardigd op grond dat een dergelijke verwarring de betrokken consument ten onrechte kan beïnvloeden bij zijn keuze uit de bedoelde waren of diensten. Daaruit volgt dat bij de beoordeling van het verwarringsgevaar rekening moet worden gehouden met de mate van oplettendheid van de gemiddelde consument op het moment waarop deze zijn keuze voorbereidt of uitoefent tussen de diverse waren of diensten die tot de categorie behoren waarvoor het merk is ingeschreven. De mogelijkheid dat personen die deel uitmaken van het relevante publiek, de betrokken waren ook kunnen waarnemen in situaties waarin zij minder oplettend zijn, verzet zich niet tegen de inaanmerkingneming van deze mate van oplettendheid.

(cf. punt 59)

5.      Voor de eindgebruikers in de Gemeenschap bestaat geen gevaar van verwarring van het woordteken PICARO, waarvan inschrijving als gemeenschapsmerk is aangevraagd voor „automobielen en hun onderdelen, omnibussen” behorende tot klasse 12 in de zin van de Overeenkomst van Nice, met het woordteken PICASSO, dat eerder als gemeenschapsmerk is ingeschreven voor tot dezelfde klasse behorende „vervoermiddelen; middelen voor vervoer over land, door de lucht of over het water, auto’s, autobussen, vrachtauto’s, bestelauto’s, caravans, aanhangwagens”. Hoewel de met de conflicterende merken aangeduide waren deels dezelfde en deels soortgelijk zijn, en de twee tekens visueel en fonetisch overeenstemmen, waarbij dient te worden opgemerkt dat de mate van auditieve gelijkenis zwak is, wegen de begripsmatige verschillen tussen de tekens op tegen de visuele en fonetische overeenkomsten zodat de mate van overeenstemming tussen de merken onvoldoende groot is om te kunnen aannemen dat het relevante publiek kan menen dat de betrokken waren van dezelfde onderneming of, in voorkomend geval, van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn.

(cf. punten 51‑52, 54, 58, 62)