Language of document :

Beroep ingesteld op 17 april 2007 - Ierland / Commissie

(Zaak T-129/07)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ierland (vertegenwoordigers: D. O'Hagan, E. Alkin, gemachtigden, en P.McGarry, Barrister)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2007) 286 def. van de Commissie van 7 februari 2007 betreffende de door, onderscheidenlijk, Frankrijk, Ierland en Italië met ingang van 1 januari 2004 ten uitvoer gelegde accijnsvrijstellingen voor bij de productie van aluminiumoxide in de Gardanne, in de regio Shannon en op Sardinië als brandstof gebruikte minerale oliën, voor zover zij betrekking heeft op de door Ierland ten uitvoer gelegde accijnsvrijstelling voor bij de productie van aluminiumoxide gebruikte minerale oliën in de regio Shannon;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster beoogt de nietigverklaring van beschikking C(2007) 286 def. van de Commissie van 7 februari 2007, waarin de Commissie heeft vastgesteld dat de door, onderscheidenlijk, Frankrijk, Ierland en Italië met ingang van 1 januari 2004 ten uitvoer gelegde accijnsvrijstellingen voor bij de productie van aluminiumoxide als brandstof gebruikte minerale oliën staatsteun in de zin van artikel 87, lid 1, EG opleveren en dat een gedeelte van deze steun onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is.

Tot staving van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.

In de eerste plaats meent verzoekster dat de Commissie ten onrechte tot de vaststelling is gekomen dat Ierland onvoldoende heeft aangetoond dat de vrijstellingen naar hun aard en opzet onderdeel waren van het nationale belastingstelsel.

In de tweede plaats meent verzoekster dat de Commissie geen deugdelijke analyse van de mededinging heeft uitgevoerd tot staving van haar zienswijze dat de Ierse maatregelen een invloed op het handelsverkeer hebben gehad en de mededinging hebben vervalst of gedreigd te vervalsen.

In de derde plaats beweert verzoekster dat de bestreden beschikking strijdt met het rechtszekerheidbeginsel, aangezien de Raad deze bijzondere vrijstelling reeds tot eind 2006 heeft toegestaan.

Tot slot stelt verzoekster zich op het standpunt dat de Commissie het recht heeft geschonden door te besluiten dat de betrokken staatsteun nieuwe steun was en niet reeds bestaande steun.

____________