Language of document : ECLI:EU:T:2011:275

Zaak T‑185/06

L’Air liquide, société anonyme pour l’étude et l’exploitation des procédés Georges Claude

tegen

Europese Commissie

„Mededinging – Mededingingsregelingen – Waterstofperoxide en natriumperboraat – Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG wordt vastgesteld – Toerekenbaarheid van inbreukmakend gedrag – Motiveringsplicht”

Samenvatting van het arrest

1.      Mededinging – Gemeenschapsregels – Inbreuken – Toerekening

(Art. 81 EG)

2.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Beschikking houdende toepassing van mededingingsregels – Beschikking met meer dan één adressaat – Noodzaak van toereikende motivering, met name ten aanzien van entiteit die voor inbreuk aansprakelijk wordt gehouden

(Art. 81 EG en 253 EG)

3.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Beschikking houdende toepassing van mededingingsregels – Regularisering van motiveringsgebrek tijdens gerechtelijke procedure – Ontoelaatbaarheid

(Art. 81 EG en 253 EG)

1.      Het gedrag van een dochteronderneming kan aan de moedermaatschappij worden toegerekend, met name wanneer de dochteronderneming, hoewel zij een afzonderlijke rechtspersoonlijkheid heeft, niet zelfstandig haar marktgedrag bepaalt, maar in hoofdzaak de haar door de moedermaatschappij verstrekte instructies volgt, inzonderheid gelet op de economische, organisatorische en juridische banden die de twee juridische entiteiten verenigen. In een dergelijke situatie maken de moedermaatschappij en haar dochteronderneming namelijk deel uit van één economische eenheid en vormen zij dus één enkele onderneming in de zin van artikel 81 EG.

In het bijzondere geval waarin een moedermaatschappij 100 % van het kapitaal in handen heeft van haar dochteronderneming die een inbreuk op de mededingingsregels van de Unie heeft gepleegd, kan deze moedermaatschappij beslissende invloed op het gedrag van deze dochter uitoefenen, en verder bestaat er een weerlegbaar vermoeden dat die moedermaatschappij metterdaad een dergelijke invloed uitoefent.

In die omstandigheden volstaat het dat de Commissie bewijst dat het gehele kapitaal van een dochteronderneming in handen is van haar moedermaatschappij om aan te nemen dat deze laatste beslissende invloed heeft op het commerciële beleid van de dochter. De Commissie kan de moedermaatschappij vervolgens hoofdelijk aansprakelijk stellen voor de betrokken inbreuk, tenzij de moedermaatschappij, die dat vermoeden moet weerleggen, afdoende bewijzen overlegt die aantonen dat haar dochteronderneming zich op de markt autonoom gedraagt.

Bij de beoordeling of een dochteronderneming autonoom haar marktgedrag bepaalt, dient rekening te worden gehouden met alle relevante factoren betreffende de economische, organisatorische en juridische banden tussen deze dochteronderneming en haar moedermaatschappij, die in elk geval anders kunnen zijn en waarvan dus geen uitputtende lijst kan worden opgesteld.

(cf. punten 21‑25)

2.      Wat de motivering van een beschikking van de Commissie in een procedure op grond van artikel 81 EG betreft, is de Commissie niet verplicht een standpunt te bepalen ten aanzien van alle door de belanghebbenden voorgedragen argumenten, maar zij kan volstaan met een uiteenzetting van de feiten en rechtsoverwegingen die in het bestek van haar beschikking van wezenlijk belang zijn. In het bijzonder hoeft zij geen standpunt te bepalen over gegevens die kennelijk niet ter zake doen of die zonder betekenis dan wel duidelijk bijkomstig zijn.

Wanneer een beschikking in een procedure op grond van artikel 81 EG meer dan één adressaat heeft en de vraag rijst aan wie de inbreuk moet worden toegerekend, moet zij een toereikende motivering bevatten ten aanzien van alle adressaten, in het bijzonder van degenen aan wie volgens de bewoordingen van deze beschikking de inbreuk wordt toegerekend. Zo moet een dergelijke beschikking bij aansprakelijkstelling van een moedermaatschappij voor het inbreukmakend gedrag van haar dochter omstandig de redenen ter rechtvaardiging van de toerekenbaarheid van de inbreuk aan deze onderneming uiteenzetten.

Wanneer in deze context een onderneming in haar antwoord op de mededeling van punten van bezwaar wijst op een geheel van omstandigheden die ten tijde van de betrokken inbreuk de banden tussen haar en haar dochteronderneming kenmerkten, met name dat de activiteit van deze laatste zeer specifiek was vergeleken met de andere activiteiten van de groep, bestuurders en personeel van de betrokken ondernemingen elkaar geenszins overlapten, de bevoegdheden van de bestuurders van de dochter ruim waren omschreven, de dochter over haar eigen diensten voor commerciële activiteiten beschikte en autonoom strategische projecten ontwikkelde, en het aldus aangevoerde geen stellingen zonder meer zijn, maar een aantal concrete bij het antwoord op de mededeling van punten van bezwaar gevoegde gegevens bevatten, is de Commissie ertoe gehouden een standpunt te bepalen over deze argumenten door te onderzoeken of de moedermaatschappij, gelet op alle relevante gegevens over de economische, organisatorische en juridische banden tussen de betrokken ondernemingen, heeft aangetoond dat haar dochter zich op de markt autonoom gedroeg, en in voorkomend geval uit te leggen waarom het door de moedermaatschappij gestelde haar inziens onvoldoende is tot weerlegging van het betrokken vermoeden. De plicht van de Commissie tot motivering van haar beschikking op dit punt blijkt duidelijk uit de weerlegbaarheid van het vermoeden betreffende de uitoefening van een beslissende invloed door de moeder op de dochter waarvan zij 100 % van het kapitaal in handen heeft, dat de moedermaatschappij moet weerleggen door een bewijs betreffende alle economische, organisatorische en juridische banden tussen haarzelf en haar dochter.

(cf. punten 64‑65, 70, 72‑75)

3.      De motivering van een beschikking van de Commissie in een procedure op grond van artikel 81 EG dient in beginsel tegelijk met het bezwarende besluit aan de betrokkene te worden meegedeeld. Het ontbreken van motivering kan niet worden geregulariseerd doordat de betrokkene tijdens de procedure voor de rechter kennis krijgt van de redenen van de beschikking. Het ontbreken van motivering kan dus niet in de loop van het geding worden verholpen.

(cf. punten 81‑82)