Language of document : ECLI:EU:C:2023:48

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

26 januari 2023 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Overheidsopdrachten – Richtlijn 2014/24/EU – Artikel 57, lid 4, onder g) – Facultatieve uitsluitingsgrond in verband met tekortkomingen bij een eerdere opdracht – Opdracht gegund aan een combinatie van ondernemers – Beëindiging van deze opdracht – Automatische opneming van alle leden van de combinatie op een lijst van onbetrouwbare leveranciers – Evenredigheidsbeginsel – Richtlijn 89/665/EEG – Artikel 1, leden 1 en 3 – Recht op een doeltreffende voorziening in rechte”

In zaak C‑682/21,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Litouwen) bij beslissing van 11 november 2021, ingekomen bij het Hof op dezelfde dag, in de procedure

„HSC Baltic” UAB,

„Mitnija” UAB,

„Montuotojas” UAB

tegen

Vilniaus miesto savivaldybės administracija,

in tegenwoordigheid van:

„Active Construction Management” UAB, in staat van faillissement,

„Vilniaus vystymo kompanija” UAB,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: C. Lycourgos (rapporteur), kamerpresident, L. S. Rossi, J.‑C. Bonichot, S. Rodin en O. Spineanu-Matei, rechters,

advocaat-generaal: M. Campos Sánchez-Bordona,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Litouwse regering, vertegenwoordigd door K. Dieninis, V. Kazlauskaitė-Švenčionienė en E. Kurelaitytė als gemachtigden,

–        de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door L. Halajová, M. Smolek en J. Vláčil als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door P. Ondrůšek, A. Steiblytė en G. Wils als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 18, lid 1, artikel 57, lid 4, onder g), en artikel 57, lid 6, van richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG (PB 2014, L 94, blz. 65), alsook van artikel 1, leden 1 en 3, van richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken (PB 1989, L 395, blz. 33), zoals gewijzigd bij richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 (PB 2017, L 94, blz. 1).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van gedingen tussen „HSC Baltic” UAB, „Mitnija” UAB en „Montuotojas” UAB en het Vilniaus miesto savivaldybės administracija (stadsbestuur van Vilnius, Litouwen) (hierna: „stad Vilnius”), ondersteund door „Active Construction Management” UAB, in staat van faillissement, en „Vilniaus vystymo kompanija” UAB, betreffende de gevolgen voor HSC Baltic, Mitnija en Montuotojas van de beëindiging van een overheidsopdracht die was gegund aan een combinatie van ondernemers waarvan zij deel uitmaakten.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Richtlijn 89/665

3        Artikel 1 van richtlijn 89/665, met als opschrift, „Toepassingsgebied en beschikbaarheid van beroepsprocedures”, bepaalt:

„1.      Deze richtlijn is van toepassing op opdrachten als bedoeld in richtlijn [2014/24] […].

[…]

De lidstaten nemen […] de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat tegen door de aanbestedende diensten genomen besluiten op doeltreffende wijze en vooral zo snel mogelijk beroep kan worden ingesteld overeenkomstig de artikelen 2 tot en met 2 septies van deze richtlijn, op grond van het feit dat door die besluiten het Unierecht inzake overheidsopdrachten of de nationale voorschriften waarin dat Unierecht is omgezet, geschonden zijn.

[…]

3.      De lidstaten dragen er zorg voor dat beroepsprocedures, volgens modaliteiten die de lidstaten kunnen bepalen, op zijn minst toegankelijk zijn voor eenieder die belang heeft of heeft gehad bij de gunning van een bepaalde opdracht en die door een beweerde inbreuk is of dreigt te worden geschaad.

[…]”

 Richtlijn 2014/24

4        In de overwegingen 101 en 102 van richtlijn 2014/24 staat te lezen:

„(101)      De aanbestedende diensten moet […] de mogelijkheid worden geboden ondernemers uit te sluiten die onbetrouwbaar zijn gebleken, bijvoorbeeld wegens schending van milieu- of sociale verplichtingen, […] of wegens andere ernstige beroepsfouten, zoals schending van de mededingingsregels of van de intellectuele-eigendomsrechten. […]

[…] [De aanbestedende diensten moeten] voorts gegadigden of inschrijvers kunnen uitsluiten die zich bij eerdere overheidsopdrachten schuldig hebben gemaakt aan grove wanprestatie, bijvoorbeeld niet-levering of niet-uitvoering, levering of uitvoering met grote gebreken die het product of de dienst onbruikbaar maken voor het beoogde doel, en wangedrag dat ernstige twijfel doet rijzen aan de betrouwbaarheid van de ondernemer. In het nationaal recht moet in een maximumtermijn voor dergelijke uitsluitingen voorzien worden.

Bij het hanteren van facultatieve uitsluitingsgronden, moeten de aanbestedende diensten bijzondere aandacht schenken aan het proportionaliteitsbeginsel. […]

(102)      Wel moeten ondernemers de mogelijkheid krijgen om maatregelen te nemen die de gevolgen van strafrechtelijke inbreuken of fouten verhelpen en herhaling van het wangedrag doeltreffend voorkomen. Met name kan het gaan om maatregelen op het gebied van personeel en organisatie, zoals het verbreken van alle banden met personen of organisaties die betrokken zijn bij het wangedrag, passende maatregelen voor de reorganisatie van het personeel, de implementatie van verslagleggings- en controlesystemen, het opzetten van een interne controlestructuur voor toezicht op de naleving, en de vaststelling van interne regels met betrekking tot aansprakelijkheid en vergoeding. Als zulke maatregelen voldoende garanties bieden, mag de ondernemer niet langer uitsluitend op deze gronden worden uitgesloten. […]”

5        Artikel 18 van deze richtlijn, met als opschrift „Aanbestedingsbeginselen”, bepaalt in lid 1:

„Aanbestedende diensten behandelen ondernemers op gelijke en niet-discriminerende wijze en handelen op een transparante en proportionele wijze.

[…]”

6        Artikel 57 van die richtlijn, met als opschrift „Uitsluitingsgronden”, luidt als volgt:

„[…]

4.      De aanbestedende diensten kunnen elke ondernemer van deelname aan een aanbestedingsprocedure uitsluiten, of daartoe door de lidstaten worden verplicht, indien voldaan is aan een van de volgende voorwaarden:

[…]

g)      wanneer de ondernemer blijk heeft gegeven van aanzienlijke of voortdurende tekortkomingen bij de uitvoering van een wezenlijk voorschrift tijdens een eerdere overheidsopdracht, een eerdere opdracht met een aanbestedende dienst of een eerdere concessieovereenkomst en dit geleid heeft tot vroegtijdige beëindiging van die eerdere opdracht, schadevergoeding of andere vergelijkbare sancties;

[…]

6.      Elke ondernemer die in een van de in de leden 1 en 4 bedoelde situaties verkeert, mag bewijzen dat de maatregelen die de ondernemer heeft genomen voldoende zijn om zijn betrouwbaarheid aan te tonen ondanks de toepasselijke uitsluitingsgrond. Als dat bewijs toereikend wordt geacht, wordt de betrokken ondernemer niet uitgesloten van de aanbestedingsprocedure.

Hiertoe bewijst de ondernemer dat hij eventuele schade als gevolg van strafrechtelijke inbreuken of fouten heeft betaald of heeft toegezegd te zullen vergoeden, dat hij de feiten en omstandigheden heeft opgehelderd door actief mee te werken met de onderzoekende autoriteiten en dat hij concrete technische, organisatorische en personeelsmaatregelen heeft genomen die geschikt zijn om verdere strafrechtelijke inbreuken of fouten te voorkomen.

[…]

7.      De lidstaten bepalen bij wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en met inachtneming van het Unierecht de voorwaarden voor de toepassing van dit artikel. Zij bepalen met name de maximumduur van de uitsluiting als de ondernemer geen in lid 6 omschreven maatregelen heeft getroffen om zijn betrouwbaarheid aan te tonen. Wanneer de duur van de uitsluiting niet is vastgesteld bij onherroepelijk vonnis, mag deze niet langer zijn dan […] drie jaar na de datum van de betrokken gebeurtenis in de gevallen bedoeld in lid 4.”

7        Artikel 90, lid 1, van dezelfde richtlijn luidt als volgt:

„De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 18 april 2016 aan deze richtlijn te voldoen. […]”

8        Artikel 91 van richtlijn 2014/24 bepaalt:

„Richtlijn 2004/18/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB 2004, L 134, blz. 114)] wordt ingetrokken met ingang van 18 april 2016.

[…]”

 Litouws recht

 Wet inzake overheidsopdrachten

9        Artikel 2, punt 36, van de Lietuvos Respublikos viešųjų pirkimų įstatymas (wet van de Republiek Litouwen inzake overheidsopdrachten), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „wet inzake overheidsopdrachten”), luidt als volgt:

„Onder ‚leverancier’ – ondernemer – wordt verstaan een natuurlijke persoon of een privaat- of publiekrechtelijke rechtspersoon, een andere organisatie en de leden daarvan of een groep van dergelijke personen, met inbegrip van een tijdelijke vereniging van ondernemers, die op de markt de uitvoering van werken, de levering van goederen of de verrichting van diensten aanbiedt.”

10      Artikel 46 van deze wet bepaalt:

„[…]

4.      De aanbestedende dienst sluit een leverancier uit van de openbare aanbestedingsprocedure indien:

[…]

6)      de leverancier een bij toepassing van deze wet geplaatste opdracht, […] of een concessieovereenkomst niet of gebrekkig heeft uitgevoerd, en dat een wezenlijke niet-nakoming van de overeenkomst zoals gedefinieerd in het burgerlijk wetboek vormde […] die in de loop van de drie voorgaande jaren ofwel heeft geleid tot de beëindiging van de overeenkomst, ofwel tot een onherroepelijk vonnis waarbij de vordering van de aanbestedende dienst of instantie of de overeenkomstsluitende overheid tot vergoeding van de schade die deze heeft geleden door de aanzienlijke of voortdurende tekortkomingen van de leverancier bij de uitvoering van een wezenlijk voorschrift van de opdracht, is toegewezen, ofwel tot een besluit van de aanbestedende dienst waarin wordt vastgesteld dat de leverancier bij de uitvoering van een wezenlijk voorschrift van de opdracht blijk heeft gegeven van aanzienlijke of voortdurende tekortkomingen die aanleiding geven tot het opleggen van een contractuele boete. […]

[…]

8.      Wanneer een leverancier niet aan de in de leden 1, 4 en 6 van het onderhavige artikel genoemde vereisten voldoet, sluit de aanbestedende dienst hem niet uit van de aanbestedingsprocedure indien aan de volgende twee voorwaarden is voldaan:

1)      de leverancier heeft de aanbestedende dienst informatie bezorgd waaruit blijkt dat hij de volgende maatregelen heeft genomen:

a)      hij heeft spontaan een vergoeding betaald voor de schade als gevolg van de in de leden 1, 4 of 6 van het onderhavige artikel bedoelde inbreuk of fout, of toegezegd deze te zullen vergoeden, voor zover van toepassing;

b)      hij heeft meegewerkt, actief geholpen of andere maatregelen genomen die ertoe bijdragen op te helderen of te verduidelijken welke inbreuk hij heeft gepleegd of fout hij heeft gemaakt, voor zover van toepassing;

c)      hij heeft technische en organisatorische maatregelen en maatregelen op vlak van personeelsbeheer genomen om verdere inbreuken of fouten te voorkomen;

2)      de aanbestedende dienst heeft de overeenkomstig punt 1 van het onderhavige lid door de leverancier bezorgde informatie beoordeeld en in een gemotiveerd besluit vastgesteld dat de maatregelen die de leverancier heeft genomen om zijn betrouwbaarheid aan te tonen voldoende zijn. […]”

11      Artikel 91, lid 1, van die wet, in de door de verwijzende rechter aangehaalde versie ervan, bepaalt het volgende:

„Uiterlijk na tien dagen publiceert de aanbestedende dienst volgens de regels van de aanbestedingsautoriteit op het centrale internetportaal voor overheidsopdrachten de inlichtingen over de leveranciers (in geval van een groep leveranciers, over alle leden daarvan) die de opdracht niet of gebrekkig hebben uitgevoerd alsook – wanneer de tekortkoming betrekking heeft op het deel van de opdracht dat aan hen was uitbesteed – over de ondernemers op wie de leverancier een beroep heeft gedaan en die zich hoofdelijk met hem verantwoordelijk hadden gesteld voor de goede uitvoering van de opdracht […]”.

 Burgerlijk wetboek

12      Artikel 6.6 van de Lietuvos Respublikos civilinis kodeksas (burgerlijk wetboek van de Republiek Litouwen) bepaalt:

„1.      Hoofdelijkheid tussen schuldenaren wordt behoudens de bij wet genoemde uitzonderingen niet vermoed. Er is alleen hoofdelijkheid in de bij wet genoemde of door de partijen overeengekomen gevallen, alsook wanneer het voorwerp van de overeenkomst ondeelbaar is.

[…]

3.      Schuldenaren worden vermoed hoofdelijk aansprakelijk te zijn wanneer de verbintenis betrekking heeft op het verrichten van diensten, een gezamenlijk activiteit of het herstel van schade veroorzaakt door meerdere personen.

[…]”

13      Artikel 6.15, lid 1, van dat wetboek luidt als volgt:

„Indien de uitvoering van de verbintenis onmogelijk is door de fout van een van de medeschuldenaren zijn de andere schuldenaren niet bevrijd van hun aansprakelijkheid wegens niet-uitvoering van de verbintenis.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

14      Op 7 december 2016 heeft de stad Vilnius een overheidsopdracht ter waarde van 21 793 166,72 EUR exclusief belasting over de toegevoegde waarde aangekondigd voor de bouw van een polyvalent gezondheidscentrum (hierna: „litigieuze opdracht”).

15      In een samenwerkingsovereenkomst tussen Active Construction Management, HSC Baltic, Mitnija, Montuotojas en „Axis Power” UAB van 30 januari 2017 werd Active Construction Management met het oog op de deelname aan de aanbestedingsprocedure en de uitvoering van de werkzaamheden in geval van gunning van de opdracht aangewezen als de leidende partner van deze combinatie van ondernemers. Er werd tevens overeengekomen dat de respectievelijke aandelen in waarde van de bijdragen aan de samenwerking als volgt zouden zijn: Active Construction Management 65 %, HSC Baltic 15 %, Axis Power 10 %, Mitnija 5 % en Montuotojas 5 %.

16      Op 5 juni 2017 heeft de stad Vilnius de litigieuze opdracht aan deze combinatie gegund. De termijn voor het uitvoeren van de werkzaamheden werd vastgelegd op 18 maanden, zodat de opdracht uiterlijk op 5 december 2018 uitgevoerd moest zijn.

17      Aangezien de werkzaamheden niet binnen die termijn waren voltooid, is de einddatum verschoven naar 28 mei 2020. Tijdens deze verlenging van de termijn zijn de werkzaamheden niet gevorderd volgens het geplande tijdschema.

18      Bij beschikking van 28 oktober 2019 van de Vilniaus apygardos teismas (regionale rechter Vilnius, Litouwen) werd op verzoek van de manager van Active Construction Management een faillissementsprocedure jegens deze vennootschap gestart. Op 6 december 2019 werden HSC Baltic, Mitnija, Montuotojas en Axis Power alsook de stad Vilnius door de curator in kennis gesteld van deze faillissementsprocedure en van het feit dat de leidende partner de litigieuze opdracht niet verder zou uitvoeren.

19      Op 22 januari 2020 heeft de stad Vilnius HSC Baltic, Mitnija, Montuotojas en Axis Power ervan in kennis gesteld dat zij de opdracht beëindigde wegens wezenlijke niet-nakoming die erin bestond dat de bouwplaats onbewaakt was achtergelaten, er geen nieuwe waarborg was verstrekt, het tijdsschema van de werkzaamheden niet was nageleefd en er geen verzekering burgerlijke aansprakelijkheid was afgesloten.

20      Deze vennootschappen hebben bij de Vilniaus apygardos teismas beroep ingesteld teneinde te doen vaststellen dat de beëindiging van de litigieuze opdracht door de stad Vilnius en het besluit om hen op te nemen op de lijst van onbetrouwbare leveranciers op het centrale internetportaal voor overheidsopdrachten onrechtmatig waren.

21      Bij vonnis van 27 augustus 2020 heeft deze rechter dat beroep verworpen en vastgesteld dat de stad Vilnius de leidende partner en de andere leden van de combinatie terecht op de problemen bij de uitvoering van de werkzaamheden had gewezen. Aangezien deze vennootschappen hoofdelijk aansprakelijk waren voor de goede uitvoering van de litigieuze opdracht en deze was beëindigd, beschikte de aanbestedende dienst niet over enige beoordelingsbevoegdheid die hem de mogelijkheid bood om niet alle leden van de combinatie op de lijst van onbetrouwbare leveranciers op te nemen. Deze opneming belette deze vennootschappen niet om zich te rehabiliteren en aldus deel te nemen aan andere openbare aanbestedingsprocedures.

22      HSC Baltic, Mitnija, Montuotojas en Axis Power hebben tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld bij de Lietuvos apeliacinis teismas (rechter in tweede aanleg, Litouwen). Bij arrest van 21 januari 2021 heeft deze zich aangesloten bij de redenering van de rechter in eerste aanleg en het hoger beroep verworpen.

23      Op 22 januari 2021 heeft de Viešųjų pirkimų tarnyba (aanbestedingsautoriteit, Litouwen) op initiatief van de stad Vilnius de leden van de combinatie op de lijst van onbetrouwbare leveranciers opgenomen.

24      HSC Baltic, Mitnija en Montuotojas hebben tegen het arrest van de Lietuvos apeliacinis teismas van 21 januari 2021 cassatieberoep ingesteld bij de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Litouwen), de verwijzende rechter.

25      Op 15 maart 2021 hebben HSC Baltic, Mitnija en Montuotojas de verwijzende rechter verzocht om bij wege van voorlopige maatregel te bevelen dat hun namen zouden worden verwijderd van de lijst van onbetrouwbare leveranciers. Bij beschikking van 31 maart 2021 heeft deze rechter dat verzoek ingewilligd.

26      Bij arrest van 11 november 2021 heeft deze rechter gedeeltelijk uitspraak gedaan over het cassatieberoep en de middelen van HSC Baltic, Mitnija en Montuotojas, ontleend aan het feit dat de beëindiging van de litigieuze opdracht onrechtmatig was, verworpen.

27      Teneinde uitspraak te doen over de opneming van deze vennootschappen op de lijst van onbetrouwbare leveranciers acht de verwijzende rechter bepaalde verduidelijkingen omtrent de draagwijdte van het Unierecht noodzakelijk.

28      Dienaangaande wijst de verwijzende rechter er om te beginnen op dat richtlijn 2014/24 door de Litouwse wetgever tardief in nationaal recht is omgezet, namelijk met ingang van 1 juli 2017, dus na het verstrijken van de termijn voor omzetting van deze richtlijn op 18 april 2016. Niettemin is hij van oordeel dat die richtlijn in het hoofdgeding van toepassing zou kunnen zijn.

29      De verwijzende rechter vraagt zich af of de automatische opneming op een lijst van onbetrouwbare leveranciers van iedere ondernemer die juridisch gezien verantwoordelijk is voor de niet-nakoming die tot de beëindiging van een overheidsopdracht heeft geleid, verenigbaar is met het vereiste van een individuele beoordeling bij het toepassen van de uitsluitingsgronden waarin richtlijn 2014/24 voorziet.

30      Hij wijst erop dat gelet op de draagwijdte van de woorden „door de aanbestedende diensten genomen besluiten” in artikel 1 van richtlijn 89/665, de opneming van een ondernemer op een lijst van onbetrouwbare leveranciers een handeling kan zijn waartegen beroep kan worden ingesteld. Het Litouwse recht biedt echter niet de mogelijkheid om deze opneming aan te vechten omdat deze wordt geacht louter een rechtsgevolg van de beëindiging van de opdracht te zijn. In casu is bij de Vilniaus apygardos teismas weliswaar zowel deze beëindiging als de opneming op de lijst aangevochten, maar aangezien deze opneming heeft plaatsgevonden nadat het arrest van de Lietuvos apeliacinis teismas definitief was geworden, hebben de rechters in eerste en tweede aanleg geen uitspraak kunnen doen over het onderdeel van het beroep dat betrekking had op deze opneming.

31      In die omstandigheden heeft de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Dienen artikel 18, lid 1, en artikel 57, lid 4, onder g), en lid 6, van richtlijn 2014/24 en artikel 1, lid 1, vierde alinea, en lid 3, van richtlijn 89/665 (tezamen of afzonderlijk, maar niet beperkt tot deze artikelen), aldus te worden uitgelegd dat een besluit van een aanbestedende dienst om de desbetreffende ondernemer op de lijst van onbetrouwbare leveranciers op te nemen en hem hierdoor voor een bepaalde periode de mogelijkheid te ontnemen om deel te nemen aan aanbestedingsprocedures, met als argument dat er sprake is van wezenlijke niet-nakoming van een met de aanbestedende dienst gesloten overeenkomst, een juridisch aan te vechten maatregel is?

2)      Zo ja, moeten de eerder aangehaalde Unierechtelijke bepalingen (tezamen of afzonderlijk, maar niet beperkt tot deze bepalingen) aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen nationale wettelijke bepalingen en een praktijk voor de toepassing ervan, waarbij: (a) de aanbestedende dienst bij het beëindigen van een overheidsopdracht op grond van wezenlijke niet-nakoming, geen formeel (afzonderlijk) besluit neemt met betrekking tot opneming van ondernemers op de lijst van onbetrouwbare leveranciers; (b) een ondernemer vooraf niet in kennis wordt gesteld van een aanstaande opneming op de lijst van onbetrouwbare leveranciers en bijgevolg niet in staat is om relevante toelichtingen te geven, om zodoende de opneming op doeltreffende wijze aan te vechten; (c) de aanbestedende dienst geen onderzoek verricht naar de omstandigheden van de gebrekkige uitvoering van een opdracht, zodat in geval de overheidsopdracht wegens wezenlijke niet-nakoming rechtmatig wordt beëindigd, de ondernemer die juridisch gezien daarvoor verantwoordelijk is, automatisch wordt opgenomen op de lijst van onbetrouwbare leveranciers?

3)      Indien de eerste twee vragen bevestigend worden beantwoord, moeten de eerder aangehaalde Unierechtelijke bepalingen (tezamen of afzonderlijk, maar niet beperkt tot deze bepalingen) aldus worden uitgelegd dat samenwerkingspartners (entiteiten die een gezamenlijke leverancier vormen) die de op grond van wezenlijke niet-nakoming rechtmatig beëindigde overheidsopdracht hebben uitgevoerd, hun betrouwbaarheid mogen aantonen en zodoende worden uitgesloten van de lijst van onbetrouwbare leveranciers op basis van, onder andere, de omvang van hun deel (waarde) van de uitgevoerde opdracht, de insolventie van de leidende partner, handelingen van die partner en de betrokkenheid van de aanbestedende dienst bij de niet-uitvoering van de opdracht?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Opmerkingen vooraf

32      De tweede en de derde vraag, die vóór de eerste vraag dienen te worden onderzocht, betreffen de wijze waarop ondernemers na de beëindiging van een overheidsopdracht die aan hen was gegund, op een lijst van onbetrouwbare leveranciers worden opgenomen teneinde hen uit te sluiten van deelname aan openbare aanbestedingsprocedures.

33      De beëindiging van de litigieuze opdracht door de stad Vilnius heeft ertoe geleid dat verzoeksters in het hoofdgeding tijdelijk niet konden deelnemen aan andere aanbestedingsprocedures. Na deze beëindiging, die hun op 22 januari 2020 is meegedeeld, zijn zij op 22 januari 2021 op een lijst van onbetrouwbare leveranciers opgenomen. Bijgevolg dienen de tweede en de derde vraag te worden onderzocht in het licht van richtlijn 2014/24, die op die data van kracht was, zonder dat hoeft te worden onderzocht of deze richtlijn van kracht was in de periode tussen 18 april 2016, de datum waarop de termijn voor omzetting ervan is verstreken, en 1 juli 2017, de datum waarop deze in Litouwen werd omgezet in nationaal recht.

 Tweede vraag

34      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 18, lid 1, en artikel 57, lid 4, onder g), van richtlijn 2014/24 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regelgeving of praktijk die inhoudt dat wanneer de aanbestedende dienst een aan een combinatie van ondernemers gegunde overheidsopdracht beëindigt wegens aanzienlijke of voortdurende tekortkomingen die tot niet-uitvoering van een wezenlijk voorschrift in het kader van deze opdracht hebben geleid, alle leden van deze combinatie automatisch op een lijst van onbetrouwbare leveranciers worden opgenomen waardoor zij, in beginsel, tijdelijk niet kunnen deelnemen aan nieuwe openbare aanbestedingsprocedures.

35      Dienaangaande dient eerst te worden opgemerkt dat artikel 57, lid 4, onder g), van richtlijn 2014/24 de mogelijkheid biedt om elke ondernemer die blijk heeft gegeven van aanzienlijke of voortdurende tekortkomingen bij de uitvoering van een wezenlijk voorschrift tijdens een eerdere overheidsopdracht, uit te sluiten van deelname aan openbare aanbestedingsprocedures, met name wanneer die tekortkomingen hebben geleid tot beëindiging van die opdracht.

36      Zoals blijkt uit overweging 101 van deze richtlijn zijn de zin en het doel van deze facultatieve uitsluitingsgrond ondernemers uit te sluiten wier betrouwbaarheid door wangedrag of nalatigheid ernstig is aangetast.

37      Wanneer een lidstaat in zijn nationale regelgeving de toepassingsvoorwaarden van deze facultatieve uitsluitingsgrond vastlegt moet hij de wezenlijke kenmerken daarvan zoals vastgelegd in artikel 57, lid 4, onder g), van richtlijn 2014/24 in acht nemen (zie in die zin arrest van 19 juni 2019, Meca, C‑41/18, EU:C:2019:507, punt 33).

38      Voorts moet die facultatieve uitsluitingsgrond worden toegepast overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, een algemeen beginsel van Unierecht dat inzake openbare aanbestedingen in herinnering wordt gebracht in artikel 18, lid 1, van richtlijn 2014/24. Bij het hanteren van de in artikel 57 van deze richtlijn bedoelde facultatieve uitsluitingsgronden, moet aan dit beginsel bijzondere aandacht worden geschonken (zie in die zin arrest van 30 januari 2020, Tim, C‑395/18, EU:C:2020:58, punten 45 en 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

39      In dat opzicht moet de uitsluiting ten eerste tijdelijk zijn. Uit overweging 101 van richtlijn 2014/24 blijkt namelijk dat de nationale wetgeving waarin de toepassingsvoorwaarden van artikel 57, lid 4, onder g), van deze richtlijn worden vastgelegd, moet voorzien in een maximale duur van de uitsluiting. In artikel 57, lid 7, van deze richtlijn wordt gepreciseerd dat de duur van deze uitsluiting niet langer mag zijn dan drie jaar wanneer deze niet bij onherroepelijk vonnis is vastgesteld.

40      Ten tweede moet de betrokken ondernemer – behoudens wanneer hij bij onherroepelijk vonnis volledig is uitgesloten van deelname aan openbare aanbestedingsprocedures – tijdens deze periode van uitsluiting toegelaten worden om deel te nemen aan een dergelijke procedure indien hij overeenkomstig artikel 57, lid 6, van richtlijn 2014/24 bewijst dat de maatregelen die hij heeft genomen, voldoende zijn om zijn betrouwbaarheid aan te tonen. Op die manier worden ondernemers aangemoedigd om herstelmaatregelen te nemen (zie in die zin arrest van 19 juni 2019, Meca, C‑41/18, EU:C:2019:507, punt 40).

41      Ten derde vereist het evenredigheidsbeginsel dat het gedrag van de betrokken ondernemer op basis van alle relevante gegevens concreet en individueel wordt beoordeeld (arrest van 3 juni 2021, Rad Service e.a., C‑210/20, EU:C:2021:445, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

42      In de onderhavige zaak blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing dat de beëindiging van een overheidsopdracht wegens aanzienlijke of voortdurende tekortkomingen van de inschrijver bij de uitvoering van een wezenlijk voorschrift, er overeenkomstig de toepasselijke nationale regelgeving toe leidt dat alle ondernemers die juridisch gezien verantwoordelijk waren voor de goede uitvoering van die opdracht, worden opgenomen op een lijst die bedoeld is om de aanbestedende diensten de mogelijkheid te bieden kennis te nemen van de namen van ondernemers die omwille van het feit dat ze een overheidsopdracht niet of gebrekkig hebben uitgevoerd, als onbetrouwbare leveranciers worden beschouwd. De opneming op deze lijst leidt tot volledige uitsluiting van deelname aan aanbestedingsprocedures gedurende drie jaar, tenzij de betrokken ondernemer bewijst dat hij gepaste herstelmaatregelen heeft genomen.

43      Blijkens de uiteenzetting van de verwijzende rechter worden in de praktijk alle ondernemers die juridisch gezien verantwoordelijk waren voor de uitvoering van de betreffende opdracht, zonder een formeel besluit daartoe automatisch op deze lijst opgenomen zodra bij een rechterlijke beslissing wordt bevestigd dat de betreffende opdracht rechtmatig is beëindigd.

44      Wat betreft de vraag of een dergelijke regelgeving of praktijk de wezenlijke kenmerken van de in artikel 57, lid 4, onder g), van richtlijn 2014/24 genoemde facultatieve uitsluitingsgrond en het in artikel 18, lid 1, van deze richtlijn bedoelde evenredigheidsbeginsel in acht neemt, moet worden opgemerkt dat deze bepalingen zich er niet tegen verzetten dat de namen van ondernemers die in het kader van een eerdere overheidsopdracht blijk hebben gegeven van aanzienlijke of voortdurende tekortkomingen bij de uitvoering van een wezenlijk voorschrift, tijdelijk worden geregistreerd op een informatieportaal dat bestemd is om het beheer van openbare aanbestedingsprocedures te vergemakkelijken.

45      Zoals uiteengezet in de punten 35 en 36 van het onderhavige arrest is deze facultatieve uitsluitingsgrond bedoeld om het mogelijk te maken de toegang tot openbare aanbestedingen voor dergelijke ondernemers te beperken door middel van een principieel verbod van deelname daaraan. In casu voorziet artikel 46 van de wet inzake overheidsopdrachten in een dergelijk verbod. De in artikel 91 van deze wet bedoelde opneming van de betrokken ondernemers op een elektronische lijst die voor de aanbestedende diensten en andere inzake overheidsopdrachten bevoegde instanties toegankelijk is, lijkt – onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter – tot doel te hebben het toepassen van deze beperking te vergemakkelijken.

46      Teneinde de wezenlijke kenmerken van de in artikel 57, lid 4, onder g), van richtlijn 2014/24 genoemde facultatieve uitsluitingsgrond en het evenredigheidsbeginsel in acht te nemen, moet een dergelijke regeling niettemin zo zijn opgesteld dat alle relevante gegevens die een ondernemer die lid is van een combinatie waaraan een beëindigde opdracht was gegund, aandraagt om te bewijzen dat het gelet op zijn individuele gedrag niet gerechtvaardigd zou zijn om hem op de lijst van onbetrouwbare leveranciers op te nemen, concreet moeten worden beoordeeld vooraleer hij op deze lijst wordt opgenomen.

47      Bijgevolg kan niet worden aanvaard dat een dergelijke ondernemer in geval die opdracht wegens aanzienlijke of voortdurende tekortkomingen bij de uitvoering ervan wordt beëindigd, automatisch als onbetrouwbaar wordt aangemerkt en tijdelijk wordt uitgesloten zonder dat zijn gedrag vooraf concreet en individueel is beoordeeld in het licht van alle relevante gegevens.

48      Het staat een lidstaat weliswaar vrij om bij het vastleggen van de voorwaarden voor toepassing van de in artikel 57, lid 4, onder g), van richtlijn 2014/24 bedoelde facultatieve uitsluitingsgrond, te voorzien in een vermoeden dat iedere ondernemer die juridisch gezien verantwoordelijk is voor de goede uitvoering van een overheidsopdracht, tijdens de uitvoering daarvan heeft bijgedragen tot het ontstaan of het voortbestaan van de aanzienlijke of voortdurende tekortkomingen die hebben geleid tot de beëindiging van die opdracht. Wanneer die opdracht echter is gegund aan een combinatie van ondernemers, wier individueel aandeel in die tekortkomingen en in de eventuele inspanningen om deze te verhelpen niet noodzakelijkerwijs identiek is, moet een dergelijk vermoeden – wil het geen afbreuk doen aan de wezenlijke kenmerken van deze facultatieve uitsluitingsgrond noch aan het in artikel 18, lid 1, van deze richtlijn bedoelde evenredigheidsbeginsel – weerlegbaar zijn.

49      Los van de hoofdelijke juridische aansprakelijkheid van de leden van een dergelijke combinatie moet de toepassing van de in artikel 57, lid 4, onder g), van richtlijn 2014/24 bedoelde facultatieve uitsluitingsgrond immers gegrond zijn op het foutieve of nalatige karakter van dat individuele gedrag.

50      In een situatie zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is moeten alle leden van de combinatie die juridisch gezien verantwoordelijk zijn voor de goede uitvoering van een overheidsopdracht, vooraleer ze op de lijst van onbetrouwbare leveranciers worden opgenomen en daardoor tijdelijk worden uitgesloten van deelname aan openbare aanbestedingsprocedures, dan ook de mogelijkheid krijgen om te bewijzen dat de tekortkomingen die tot de beëindiging van die opdracht hebben geleid, geen verband hielden met hun individuele gedrag. Wanneer na een concrete en individuele beoordeling van het gedrag van de betrokken ondernemer in het licht van alle relevante gegevens blijkt dat hij de vastgestelde tekortkomingen niet heeft veroorzaakt en dat redelijkerwijs niet meer van hem kon worden geëist dan hij gedaan heeft om die tekortkomingen te verhelpen, staat richtlijn 2014/24 eraan in de weg dat hij wordt opgenomen op de lijst van onbetrouwbare leveranciers (zie naar analogie arrest van 7 september 2021, Klaipėdos regiono atliekų tvarkymo centras, C‑927/19, EU:C:2021:700, punten 157 en 158).

51      Aan deze uitlegging wordt niet afgedaan door de mogelijkheid voor de betrokken ondernemer om niet van deelname aan openbare aanbestedingsprocedures te worden uitgesloten als hij overeenkomstig artikel 57, lid 6, van richtlijn 2014/24 bewijst dat hij herstelmaatregelen heeft genomen zoals die welke illustratief zijn vermeld in overweging 102 van deze richtlijn. Wanneer het individuele gedrag van een dergelijke ondernemer niets te maken heeft met de tekortkomingen die tot de beëindiging van de opdracht hebben geleid, kan van hem immers niet worden geëist dat hij aantoont dat hij herstelmaatregelen heeft genomen.

52      Gelet op alle voorgaande overwegingen dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 18, lid 1, en artikel 57, lid 4, onder g), van richtlijn 2014/24 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regelgeving of praktijk die inhoudt dat wanneer de aanbestedende dienst een aan een combinatie van ondernemers gegunde overheidsopdracht beëindigt wegens aanzienlijke of voortdurende tekortkomingen die tot niet-uitvoering van een wezenlijk voorschrift in het kader van deze opdracht hebben geleid, alle leden van deze combinatie automatisch op een lijst van onbetrouwbare leveranciers worden opgenomen waardoor zij, in beginsel, tijdelijk niet kunnen deelnemen aan nieuwe openbare aanbestedingsprocedures.

 Derde vraag

53      Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 18, lid 1, en artikel 57, lid 4, onder g), van richtlijn 2014/24 aldus moeten worden uitgelegd dat een ondernemer die lid is van een combinatie waaraan een overheidsopdracht is gegund, in geval van beëindiging van deze opdracht wegens niet-naleving van een wezenlijk voorschrift, zowel gegevens met betrekking tot zijn eigen situatie als gegevens met betrekking tot de situatie van derden zoals bijvoorbeeld de leidende partner van deze combinatie, mag aanvoeren om te bewijzen dat het niet gerechtvaardigd is om hem op een lijst van onbetrouwbare leveranciers op te nemen.

54      Zoals in punt 50 van het onderhavige arrest is opgemerkt, moeten alle leden van de combinatie waaraan de opdracht is gegund in geval van beëindiging van de opdracht wegens aanzienlijke of voortdurende tekortkomingen, de mogelijkheid krijgen om te bewijzen dat deze tekortkomingen geen verband hielden met hun individuele gedrag tijdens de uitvoering van deze opdracht, vooraleer ze op de lijst van onbetrouwbare leveranciers worden opgenomen en daardoor tijdelijk worden uitgesloten van deelname aan openbare aanbestedingsprocedures.

55      De betrokken ondernemer moet de mogelijkheid krijgen om alle door hem relevant geachte gegevens aan te voeren teneinde te bewijzen dat zijn individuele gedrag niet de oorzaak van voornoemde tekortkomingen was en dat redelijkerwijs ook niet meer van hem kon worden geëist dan hij gedaan heeft om deze te verhelpen.

56      De bewoordingen van artikel 57, lid 4, onder g), van richtlijn 2014/24 maken immers niet duidelijk in welke omstandigheden een lid van een combinatie van ondernemers moet worden geacht geen aandeel te hebben in de tekortkomingen die tot de beëindiging van de opdracht hebben geleid. Bijgevolg biedt deze bepaling elk lid van een combinatie waaraan een opdracht is gegund, de mogelijkheid alle mogelijke gegevens met betrekking tot zijn situatie of die van een derde aan te voeren die kunnen aantonen dat deze uitsluitingsgrond niet op hem kan worden toegepast.

57      Het is de verantwoordelijkheid van de aanbestedende dienst van de opdracht die werd beëindigd en, in voorkomend geval, van de rechter bij wie beroep is ingesteld, om in het kader van de concrete en individuele beoordeling die ingevolge het in artikel 18, lid 1, van deze richtlijn aangehaalde evenredigheidsbeginsel aan de orde is, te bepalen welk belang moet worden toegekend aan de verschillende gegevens die worden aangevoerd.

58      Gelet op een en ander dient op de derde vraag te worden geantwoord dat artikel 18, lid 1, en artikel 57, lid 4, onder g), van richtlijn 2014/24 aldus moeten worden uitgelegd dat een ondernemer die lid is van een combinatie waaraan een overheidsopdracht is gegund, in geval van beëindiging van deze opdracht wegens niet-naleving van een wezenlijk voorschrift – teneinde te bewijzen dat het niet gerechtvaardigd is om hem op een lijst van onbetrouwbare leveranciers op te nemen – alle mogelijke gegevens mag aanvoeren, ook gegevens met betrekking tot derden zoals bijvoorbeeld de leidende partner van deze combinatie, die kunnen aantonen dat hij de tekortkomingen die tot de beëindiging van die opdracht hebben geleid niet heeft veroorzaakt en dat redelijkerwijs niet meer van hem kon worden geëist dan hij heeft gedaan om die tekortkomingen te verhelpen.

 Eerste vraag

59      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 1, leden 1 en 3, van richtlijn 89/665 aldus moet worden uitgelegd dat een lidstaat die bij het vastleggen van de voorwaarden voor toepassing van de in artikel 57, lid 4, onder g), van richtlijn 2014/24 bedoelde facultatieve uitsluitingsgrond bepaalt dat ondernemers aan wie een overheidsopdracht is gegund in geval van beëindiging van deze opdracht wegens niet-naleving van een wezenlijk voorschrift op een lijst van onbetrouwbare leveranciers worden opgenomen, waardoor zij, in beginsel, tijdelijk niet kunnen deelnemen aan nieuwe openbare aanbestedingsprocedures, het recht moet waarborgen om beroep in te stellen tegen de opneming op deze lijst van onbetrouwbare leveranciers.

60      Luidens artikel 1, lid 1, van richtlijn 89/665 moeten de lidstaten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat tegen door de aanbestedende diensten genomen besluiten op doeltreffende wijze en vooral zo snel mogelijk beroep kan worden ingesteld op grond van het feit dat door die besluiten het Unierecht inzake overheidsopdrachten of de nationale voorschriften waarin dat Unierecht is omgezet, geschonden zijn. Volgens artikel 1, lid 3, van deze richtlijn moeten deze beroepsprocedures op zijn minst toegankelijk zijn voor eenieder die belang heeft of heeft gehad bij de gunning van een bepaalde opdracht en die door een beweerde inbreuk is of dreigt te worden geschaad.

61      Met deze bepalingen beoogt richtlijn 89/665 op het gebied van overheidsopdrachten die onder het Unierecht vallen, de volledige eerbiediging te waarborgen van het in artikel 47, eerste en tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op toegang tot een onpartijdig gerecht (arrest van 7 september 2021, Klaipėdos regiono atliekų tvarkymo centras, C‑927/19, EU:C:2021:700, punt 128 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

62      Te dien einde moet de zinsnede „door de aanbestedende diensten genomen besluiten” in artikel 1, lid 1, van richtlijn 89/665 ruim worden uitgelegd. Ieder besluit van een aanbestedende dienst dat onder de uit het recht van de Unie voortvloeiende regels inzake overheidsopdrachten valt en dat tegen die regels kan indruisen, moet aan het in deze richtlijn bedoelde rechterlijk toezicht kunnen worden onderworpen. Deze zinsnede verwijst dus algemeen naar besluiten van een aanbestedende dienst zonder onderscheid tussen die besluiten op grond van de inhoud of het moment van vaststelling ervan, en voorziet evenmin in beperkingen ter zake van de aard en inhoud van de erin bedoelde besluiten (zie in die zin arrest van 7 september 2021, Klaipėdos regiono atliekų tvarkymo centras, C‑927/19, EU:C:2021:700, punt 105).

63      De bewoordingen „eenieder die belang heeft of heeft gehad bij de gunning van een bepaalde overheidsopdracht voor leveringen of voor de uitvoering van werken en die door een beweerde schending is of dreigt te worden gelaedeerd” in artikel 1, lid 3, van deze richtlijn, moeten eveneens ruim worden uitgelegd in die zin dat de bepalingen van die richtlijn van toepassing zijn op alle personen die door een besluit van een aanbestedende dienst geraakt worden in hun belang bij de gunning van een dergelijke opdracht.

64      Wanneer de leden van een combinatie van ondernemers zoals in het onderhavige geval ten gevolge van de beëindiging van de hun gegunde opdracht door of op initiatief van de aanbestedende dienst op een lijst van onbetrouwbare leveranciers worden opgenomen waardoor zij, in beginsel, tijdelijk niet kunnen deelnemen aan nieuwe openbare aanbestedingsprocedures, dan vormt deze opneming – die raakt aan het belang van al deze ondernemers bij de gunning van overheidsopdrachten die onder het Unierecht vallen – een besluit van een aanbestedende dienst in de zin van artikel 1, lid 1, van richtlijn 89/665. Zoals blijkt uit de behandeling van de tweede en de derde vraag dient dat besluit de wezenlijke kenmerken van de in artikel 57, lid 4, onder g), van richtlijn 2014/24 genoemde facultatieve uitsluitingsgrond in acht te nemen en in overeenstemming te zijn met het in artikel 18, lid 1, van deze richtlijn bedoelde evenredigheidsbeginsel. In geval van een vermeende schending van deze bepalingen of enige andere Unierechtelijke regel moet de beweerdelijk benadeelde persoon overeenkomstig artikel 1, leden 1 en 3, van richtlijn 89/665 over een doeltreffende voorziening in rechte beschikken.

65      De mogelijkheid om beroep in te stellen tegen het besluit tot beëindiging van de overheidsopdracht waardoor zij op de lijst van onbetrouwbare leveranciers worden opgenomen, vormt voor de leden van de combinatie waaraan de opdracht is gegund echter geen doeltreffende voorziening in rechte tegen het besluit om hen op deze lijst op te nemen en hen aldus, in beginsel, uit te sluiten van deelname aan toekomstige openbare aanbestedingsprocedures. Zoals blijkt uit het onderzoek van de tweede vraag kan de rechtmatigheid volgens het Unierecht van deze beëindiging enerzijds en van deze opneming en uitsluiting anderzijds immers afhangen van verschillende elementen.

66      Wanneer de beëindigde opdracht was gegund aan een combinatie van ondernemers moeten alle leden van deze combinatie dan ook beroep kunnen instellen tegen hun opneming op de lijst van onbetrouwbare leveranciers waardoor zij, in beginsel, worden uitgesloten van deelname aan toekomstige openbare aanbestedingsprocedures.

67      Gelet op het voorgaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 1, leden 1 en 3, van richtlijn 89/665 aldus moet worden uitgelegd dat een lidstaat die bij het vastleggen van de voorwaarden voor toepassing van de in artikel 57, lid 4, onder g), van richtlijn 2014/24 bedoelde facultatieve uitsluitingsgrond bepaalt dat de leden van een combinatie van ondernemers waaraan een overheidsopdracht is gegund, in geval van beëindiging van deze opdracht wegens niet-naleving van een wezenlijk voorschrift op een lijst van onbetrouwbare leveranciers worden opgenomen waardoor zij, in beginsel, tijdelijk niet mogen deelnemen aan nieuwe openbare aanbestedingsprocedures, het recht van deze ondernemers moet waarborgen om op doeltreffende wijze beroep in te stellen tegen hun opneming op deze lijst.

 Kosten

68      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 18, lid 1, en artikel 57, lid 4, onder g), van richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG

moeten aldus worden uitgelegd dat

zij zich verzetten tegen een nationale regelgeving of praktijk die inhoudt dat wanneer de aanbestedende dienst een aan een combinatie van ondernemers gegunde overheidsopdracht beëindigt wegens aanzienlijke of voortdurende tekortkomingen die tot niet-uitvoering van een wezenlijk voorschrift in het kader van deze opdracht hebben geleid, alle leden van deze combinatie automatisch op een lijst van onbetrouwbare leveranciers worden opgenomen waardoor zij, in beginsel, tijdelijk niet kunnen deelnemen aan nieuwe openbare aanbestedingsprocedures.

2)      Artikel 18, lid 1, en artikel 57, lid 4, onder g), van richtlijn 2014/24

moeten aldus worden uitgelegd dat

een ondernemer die lid is van een combinatie waaraan een overheidsopdracht is gegund, in geval van beëindiging van deze opdracht wegens niet-naleving van een wezenlijk voorschrift – teneinde te bewijzen dat het niet gerechtvaardigd is om hem op een lijst van onbetrouwbare leveranciers op te nemen – alle mogelijke gegevens mag aanvoeren, ook gegevens met betrekking tot derden zoals bijvoorbeeld de leidende partner van deze combinatie, die kunnen aantonen dat hij de tekortkomingen die tot de beëindiging van die opdracht hebben geleid niet heeft veroorzaakt en dat redelijkerwijs niet meer van hem kon worden geëist dan hij heeft gedaan om die tekortkomingen te verhelpen.

3)      Artikel 1, leden 1 en 3, van richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken, zoals gewijzigd bij richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014,

moet aldus worden uitgelegd dat

een lidstaat die bij het vastleggen van de voorwaarden voor toepassing van de in artikel 57, lid 4, onder g), van richtlijn 2014/24 bedoelde facultatieve uitsluitingsgrond bepaalt dat de leden van een combinatie van ondernemers waaraan een overheidsopdracht is gegund, in geval van beëindiging van deze opdracht wegens niet-naleving van een wezenlijk voorschrift op een lijst van onbetrouwbare leveranciers worden opgenomen waardoor zij, in beginsel, tijdelijk niet mogen deelnemen aan nieuwe openbare aanbestedingsprocedures, het recht van deze ondernemers moet waarborgen om op doeltreffende wijze beroep in te stellen tegen hun opneming op deze lijst.

ondertekeningen


*      Procestaal: Litouws.