Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 26 juli 2002 ingesteld door de Organisatie van Mujahedeen van het volk van Iran (People's Mujahidin of Iran, PMOI) tegen Raad van de Europese Unie

    (Zaak T-228/02)

    Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 26 juli 2002 beroep ingesteld tegen de Raad van de Europese Unie door de Organisatie van Mujahedeen van het volk van Iran (People's Mujahidin of Iran, PMOI), gevestigd te Auvers sur Oise (Frankrijk), vertegenwoordigd door J.-P. Spitzer, advocaat.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

(besluit 2002/460/EG van de Raad van 17 juni 2002 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van besluit 2002/334/EG, gedeeltelijk nietig te verklaren;

(gemeenschappelijk standpunt 2002/462/GBVB van de Raad van 17 juni 2002 inzake de actualisering van gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme en houdende intrekking van gemeenschappelijk standpunt 2002/340/GBVB, gedeeltelijk nietig te verklaren;

(gemeenschappelijk standpunt 2002/340/GBVB van de Raad van 2 mei 2002 inzake de actualisering van gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme, bij wege van wijziging van de lijst van betrokken personen, gedeeltelijk nietig te verklaren;

(te verklaren dat deze teksten niet op verzoekster van toepassing zijn;

(de Raad van de Europese Unie te veroordelen tot betaling van 1 euro aan OMPI ter vergoeding van de door deze geleden schade;

(de Raad van de Europese Unie in alle kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten:

Verzoekster verzoekt om nietigverklaring van de teksten waartegen het onderhavige beroep is gericht, voorzover zij er uitdrukkelijk in is genoemd. Dienaangaande betoogt zij dat de plaatsing op de bestreden lijsten een sanctie is die haar aanzienlijke schade berokkent, al was het maar doordat zij op één lijn wordt geplaatst met terroristische organisaties waartegen zij gekant is.

Tot staving van haar stelling voert verzoekster het volgende aan:

(schending van de rechten van de verdediging, doordat zij niet is gehoord alvorens op de bestreden lijsten te worden geplaatst;

(subsidiair, schending van het recht om in opstand te komen tegen tirannie en verdrukking, als hogere rechtsregel. Dienaangaande merkt zij op dat zij een legitieme verzetsstrijd voert tegen het Iraanse bewind en daarbij de grondbeginselen van democratie en nakoming van de mensenrechten eerbiedigt. Haar verzetsstrijd wordt trouwens gesteund door de internationale gemeenschap;

(nog meer subsidiair, schending van het non-discriminatiebeginsel, zowel ten aanzien van de organisaties die wél als ten aanzien van die welke niet op de lijst zijn geplaatst, zoals bijvoorbeeld Al-Quaida. Dienaangaande wijst zij erop dat zij, anders dan bijna alle organisaties op de lijst, niet tegenover een democratisch bewind staat, dat zij nooit acties heeft gevoerd tegen burgers, en dat zij de enige verzetsbeweging is die binnen de grenzen van Iran optreedt en de vrede in de regio verdedigt.

____________