Language of document : ECLI:EU:T:2014:958

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Eerste kamer – uitgebreid)

10 november 2014 (*)

„Rechtsbijstand – Verzoek ingediend vóór de instelling van het beroep tot nietigverklaring – Beperkende maatregelen tegen bepaalde Belarussische ambtenaren”

In zaak T‑228/12 AJ,

DD, wonende te Vitebsk (Belarus),

verzoeker,

tegen

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door F. Naert en E. Finnegan als gemachtigden,

verweerder,

betreffende een verzoek om rechtsbijstand krachtens de artikelen 94 en 95 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, dat is ingediend vóór de instelling van een beroep,

geeft

HET GERECHT (Eerste kamer – uitgebreid),

samengesteld als volgt: H. Kanninen (rapporteur), president, I. Pelikánová, E. Buttigieg, S. Gervasoni en L. Madise, rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking

1        Bij op 31 mei 2012 ter griffie van het Gerecht neergelegde akte heeft verzoeker, DD, een verzoek om rechtsbijstand krachtens de artikelen 94 en 95 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht ingediend, met het oog op het instellen van een beroep tegen de Raad van de Europese Unie strekkende tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2012/171/GBVB van de Raad van 23 maart 2012 tot uitvoering van besluit 2010/639/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus (PB L 87, blz. 95), en van uitvoeringsverordening (EU) nr. 265/2012 van de Raad van 23 maart 2012 houdende uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus (PB L 87, blz. 37), voor zover dit besluit en deze verordening hem betreffen.

2        Tot staving van dit verzoek voert verzoeker onder overlegging van een aantal bewijsstukken met name aan dat zijn maandinkomen 264 EUR bedraagt en hij geen kapitaal of onroerend goed bezit.

3        Wat betreft de in artikel 94, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering neergelegde voorwaarde inzake de voorgenomen rechtsvordering, stelt verzoeker dat uitvoeringsbesluit 2012/171 en uitvoeringsverordening nr. 265/2012, de handelingen waarvan hij voornemens is nietigverklaring te vorderen, ten aanzien van hem zijn vastgesteld in strijd met, ten eerste, zijn recht op een eerlijk proces, ten tweede, zijn recht op een doeltreffende voorziening in rechte en, ten derde, het beginsel van onafhankelijkheid van de rechterlijke macht.

4        Bij schrijven van 16 juli 2012 heeft de president van de Zesde kamer van het Gerecht de Raad verzocht opmerkingen over verzoekers verzoek om rechtsbijstand in te dienen.

5        In zijn opmerkingen, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 30 juli 2012, heeft de Raad verklaard zich te refereren aan het oordeel van het Gerecht wat betreft de vraag of de inlichtingen en bewijsstukken die verzoeker heeft verstrekt, aantonen dat hij rechtsbijstand nodig heeft. De Raad heeft opgemerkt dat verzoeker de te verwachten kosten niet heeft geraamd en dat het voorgenomen beroep geen belangrijke nieuwe vragen doet rijzen. Volgens de Raad mag de rechtsbijstand in casu niet meer dan 7 000 EUR bedragen.

6        Bij schrijven van 25 april 2013 heeft mr. A. Kolosovski het Gerecht meegedeeld dat hij door verzoeker was gemachtigd om hem te vertegenwoordigen.

7        Op 18 juli 2013 heeft de president van de Zesde kamer van het Gerecht bij wege van maatregel tot organisatie van de procesgang zoals bedoeld in artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering verzoeker verzocht om vóór 2 september 2013 bewijs over te leggen dat een bevoegde autoriteit hem een vrijstelling heeft verleend in de zin van artikel 3, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 van de Raad van 18 mei 2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus (PB L 134, blz. 1), zoals gewijzigd. Zonder die vrijstelling kon zijn advocaat in beginsel geen enkele vergoeding ontvangen.

8        Bij de wijziging van de samenstelling van de kamers van het Gerecht is de president van de Zesde kamer van het Gerecht president van de Eerste kamer geworden.

9        Aangezien verzoeker binnen de gestelde termijn geen gevolg had gegeven aan het verzoek van 18 juli 2013, heeft de president van de Eerste kamer van het Gerecht hem op 7 oktober 2013 een nieuwe termijn, tot en met 21 oktober 2013, verleend.

10      Bij schrijven van 20 oktober 2013 heeft verzoeker het Gerecht verzocht die termijn met twee maanden te verlengen. De president van de Eerste kamer van het Gerecht heeft een verlenging tot en met 21 november 2013 verleend. Verzoeker heeft echter binnen de gestelde termijn geen bewijs overgelegd waaruit van de in punt 7 hierboven vermelde vrijstelling bleek.

11      Op 27 maart 2014 heeft de president van de Eerste kamer van het Gerecht beslist dat deze kamer het verzoek om rechtsbijstand zou behandelen.

12      Op 11 juni 2014 heeft de voltallige vergadering, op verzoek van de Eerste kamer, de onderhavige zaak naar de Eerste kamer in uitgebreide samenstelling verwezen.

13      Om te beginnen volgt uit artikel 94, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering dat, om een daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen, de voor de procedure voor het Gerecht verleende rechtsbijstand volledig of gedeeltelijk de kosten dekt in verband met de bijstand en de vertegenwoordiging in rechte voor het Gerecht. Deze kosten (hierna: „advocatenkosten”) komen ten laste van de kas van het Gerecht.

14      Overeenkomstig artikel 94, leden 2 en 3, van het Reglement voor de procesvoering wordt rechtsbijstand slechts verleend wanneer aan twee voorwaarden is voldaan, namelijk dat de verzoeker wegens zijn economische situatie geheel of ten dele niet in staat is de advocatenkosten te dragen, en dat zijn rechtsvordering niet kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond lijkt.

15      Volgens artikel 95, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet het verzoek om rechtsbijstand vergezeld gaan van alle inlichtingen en bewijsstukken op grond waarvan de economische situatie van de verzoeker kan worden beoordeeld, zoals een verklaring van een nationale bevoegde autoriteit betreffende deze economische situatie. Voorts vereist die bepaling dat de verzoeker, indien het verzoek vóór de instelling van het beroep wordt ingediend, summier het voorwerp van het in te stellen beroep, de feiten van de zaak en de argumenten ter ondersteuning van het beroep uiteenzet. Het verzoek dient vergezeld te gaan van de desbetreffende bewijsstukken.

16      In de onderhavige zaak blijkt uit de in punt 2 hierboven uiteengezette gegevens in het dossier betreffende verzoekers economische situatie, dat het verzoek om rechtsbijstand voldoet aan de eerste voorwaarde, die volgt uit artikel 94, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering.

17      Wat betreft de tweede voorwaarde, neergelegd in artikel 94, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering, zij vastgesteld dat het beroep waarvoor om rechtsbijstand wordt verzocht, niet kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond lijkt.

18      Verzoeker vervult dus de voorwaarden die volgens het Reglement voor de procesvoering recht geven op rechtsbijstand.

19      Vervolgens zij opgemerkt dat artikel 2, lid 2, van verordening nr. 765/2006, in de versie die in casu van toepassing is, bepaalt dat geen tegoeden of economische middelen direct of indirect ter beschikking mogen worden gesteld aan of ten behoeve van de in bijlage I bij die verordening genoemde natuurlijke personen, waaronder verzoeker.

20      Artikel 3, lid 1, van verordening nr. 765/2006, bepaalt:

„In afwijking van artikel 2 kunnen de bevoegde autoriteiten in de lidstaten, die op de websites in bijlage II zijn vermeld, onder voorwaarden die zij passend achten, toestemming geven voor de vrijgave van bepaalde bevroren tegoeden of economische middelen of de beschikbaarstelling van bepaalde tegoeden of economische middelen, indien zij hebben vastgesteld dat deze tegoeden of economische middelen:

[...]

b)      uitsluitend bestemd zijn voor de betaling van redelijke honoraria en vergoeding van gemaakte kosten in verband met de verlening van juridische diensten;

[...]”

21      Artikel 2, lid 2, juncto artikel 3, lid 1, van verordening nr. 765/2006 verbiedt dus in beginsel het gebruik van tegoeden ten behoeve van verzoeker indien de bevoegde autoriteiten van een lidstaat geen vrijstelling hebben verleend.

22      Indien echter, zoals in casu, het gebruik van tegoeden ten behoeve van een in bijlage I bij verordening nr. 765/2006 genoemde persoon niet los kan worden gezien van een rechtsbijstandsprocedure bij de rechterlijke instanties van de Unie, moet bij de uitlegging van de bepalingen van die verordening rekening worden gehouden met de specifieke regels van die procedure, die in casu zijn neergelegd in het Reglement voor de procesvoering.

23      Aangezien in verordening nr. 765/2006 en het Reglement voor de procesvoering immers niet uitdrukkelijk is bepaald dat een van beide voorrang heeft wanneer het gaat om de verlening van rechtsbijstand, moet de verordening worden toegepast op een wijze die verenigbaar is met het Reglement en vice versa, zodat sprake is van een coherente toepassing waardoor met name het doel van elk kan worden verwezenlijkt.

24      Het Reglement voor de procesvoering beoogt met de regels inzake de verlening van rechtsbijstand een daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen, zoals blijkt uit artikel 94, lid 1, van dat Reglement en artikel 47, derde alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarin uitdrukkelijk is bepaald dat rechtsbijstand wordt verleend aan degenen die niet over toereikende financiële middelen beschikken, voor zover die bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen.

25      Verordening nr. 765/2006 strekt ertoe, zoals blijkt uit de punten 1 tot en met 4 van de considerans ervan, beperkende maatregelen toe te passen ten aanzien van bepaalde personen. Een van die maatregelen is met name het in artikel 2, lid 2, van die verordening neergelegde verbod om tegoeden en economische middelen ter beschikking te stellen.

26      Die beperkende maatregelen moeten echter worden toegepast zonder de personen wier tegoeden zijn bevroren, een daadwerkelijke toegang tot de rechter te ontzeggen (zie in die zin arrest van 12 juni 2014, Peftiev, C‑314/13, Jurispr., EU:C:2014:1645, punt 26), in het bijzonder om de rechtmatigheid van de handelingen waarbij die beperkende maatregelen zijn opgelegd, te betwisten.

27      Derhalve heeft het Hof in het arrest Peftiev, punt 26 supra (EU:C:2014:1645, punt 25), geoordeeld dat de bevoegde nationale autoriteit niet over een absolute beoordelingsvrijheid beschikt bij het beoordelen van een verzoek om vrijstelling in de zin van artikel 3, lid 1, sub b, van verordening nr. 765/2006, maar haar bevoegdheden moet uitoefenen met inachtneming van de rechten opgenomen in artikel 47, tweede alinea, tweede volzin, van het Handvest van de grondrechten, waarin is bepaald dat eenieder de mogelijkheid heeft zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen. In dat verband moet eraan worden herinnerd dat volgens artikel 19, derde alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en artikel 43, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, vertegenwoordiging door een advocaat noodzakelijk is voor het instellen van een beroep waarbij de rechtmatigheid van beperkende maatregelen wordt betwist.

28      Aangaande de criteria waardoor de bevoegde nationale autoriteit zich moet laten leiden bij het beoordelen van een verzoek om vrijstelling krachtens artikel 3, lid 1, sub b, van verordening nr. 765/2006, moet worden vastgesteld dat die bepaling het gebruik van de tegoeden beperkt, aangezien deze uitsluitend bestemd mogen zijn voor de betaling van redelijke honoraria en de vergoeding van in verband met de verlening van juridische diensten gemaakte kosten. De bevoegde nationale autoriteit kan in dat verband het gebruik van de vrijgegeven tegoeden controleren door de voorwaarden vast te stellen die zij passend acht om met name te waarborgen dat het doel van de opgelegde sanctie niet wordt doorkruist en de verleende vrijstelling niet wordt misbruikt (zie in die zin arrest Peftiev, punt 26 supra, EU:C:2014:1645, punten 32 en 33).

29      Terwijl het hoofdgeding bij de nationale rechter in het arrest Peftiev, punt 26 supra (EU:C:2014:1645), betrekking had op een verzoek om vrijgave van tegoeden van personen tegen wie beperkende maatregelen waren vastgesteld zodat zij hun advocaten konden betalen, brengt in de onderhavige zaak een verlening van rechtsbijstand echter met zich dat verzoekers advocatenkosten ten laste komen van de kas van het Gerecht.

30      Tegen die achtergrond moet worden vastgesteld dat een afwijzing van het onderhavige verzoek om rechtsbijstand op de enkele grond dat verzoeker geen toestemming van een nationale autoriteit zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 765/2006 heeft overgelegd, terwijl zijn verzoek om rechtsbijstand voldoet aan de in punt 14 hierboven in herinnering gebrachte voorwaarden van het Reglement voor de procesvoering, een grondrecht zou schenden, namelijk het recht op een doeltreffende voorziening in rechte.

31      Wat daarnaast de waarborgen betreft waarin is voorzien om de doelstellingen van verordening nr. 765/2006 te verwezenlijken, zij opgemerkt dat het Unierecht geen mechanisme bevat op grond waarvan de nationale bevoegde autoriteiten mogen nagaan of de verlening van rechtsbijstand door het Gerecht noodzakelijk is om daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen, wat enkel aan het Gerecht staat om te beoordelen, of mogen controleren hoe het Gerecht de daartoe benodigde gelden aanwendt of aan het Gerecht voorwaarden mogen opleggen om te verzekeren dat het doel van de opgelegde sanctie niet wordt doorkruist.

32      Teneinde er in casu voor te zorgen dat het Reglement voor de procesvoering en verordening nr. 765/2006 coherent worden toegepast, moet dus worden geoordeeld dat het Gerecht zowel verplicht is om rechtsbijstand te verlenen aan elke op de lijst in bijlage I bij die verordening opgenomen verzoeker die voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 94 en volgende van het Reglement voor de procesvoering, zodat het doel van dat Reglement kan worden verwezenlijkt, als om zich ervan te vergewissen dat de verleende rechtsbijstand uitsluitend zal worden gebruikt om de advocatenkosten van de verzoeker te betalen en het in artikel 2, lid 2, van verordening nr. 765/2006 bedoelde doel van de opgelegde beperkende maatregel niet zal ondermijnen.

33      In dat verband moet worden toegevoegd dat de bepalingen van het Reglement voor de procesvoering het Gerecht in casu de mogelijkheid bieden te verzekeren dat de rechtsbijstand enkel wordt gebruikt om verzoekers advocatenkosten te betalen, zonder dat verzoeker een bewijs van toestemming van een nationale autoriteit hoeft over te leggen.

34      Enerzijds vermeldt artikel 94, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering enkel advocatenkosten als kosten die ten laste kunnen komen van de kas van het Gerecht.

35      Anderzijds kan het Gerecht overeenkomstig artikel 96, lid 3, derde alinea, van het Reglement voor de procesvoering in de beschikking waarbij in het verzoek om rechtsbijstand wordt bewilligd, zonder het bedrag van de rechtsbijstand vooraf vast te stellen, een maximum voor de verschotten en honoraria van de advocaat bepalen, dat in beginsel niet mag worden overschreden. Aldus heeft het Gerecht volgens artikel 97, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering de mogelijkheid om a posteriori het bedrag te berekenen dat strikt noodzakelijk is voor de advocatenkosten, wanneer in de beslissing waardoor een einde komt aan het geding is bepaald dat de begunstigde van de rechtsbijstand zijn eigen kosten zal dragen. Het kan daarbij rekening houden met de moeilijkheid van het werk dat de aangewezen advocaat heeft verricht en, op basis van door deze advocaat overgelegde bewijsstukken, met het aantal uren dat hij daadwerkelijk aan de zaak heeft moeten besteden, alsook met zijn diverse kosten.

36      Daarnaast is het vaste praktijk dat het Gerecht het aldus berekende bedrag rechtstreeks aan de aangewezen advocaat betaalt, zodat de verzoeker niet de mogelijkheid heeft om de rechtsbijstand te gebruiken voor andere doeleinden dan die waarvoor deze is verleend (zie in dat verband ook beschikking van 2 september 2009, Ayadi/Raad, C‑403/06 P, EU:C:2009:496, punt 21). De advocaat van zijn kant mag overeenkomstig de bepalingen van verordening nr. 765/2006 de vergoeding die hij ontvangt niet geheel of gedeeltelijk aan de verzoeker afstaan, net zo min als hij, meer in het algemeen, direct of indirect tegoeden of economische middelen ter beschikking van de verzoeker mag stellen.

37      Gelet op een en ander moet de gevraagde rechtsbijstand in casu worden verleend, ondanks het ontbreken van een vrijstelling krachtens artikel 3, lid 1, sub b, van verordening nr. 765/2006; daarbij worden de nodige maatregelen getroffen om zeker te stellen dat de rechtsbijstand niet voor andere doeleinden zal worden gebruikt.

38      Tot slot moet nu overeenkomstig artikel 96, lid 3, derde alinea, van het Reglement voor de procesvoering worden gepreciseerd dat, rekening houdend met het voorwerp en de aard van het geschil, het belang ervan vanuit juridisch oogpunt alsmede de te verwachten moeilijkheid van de zaak en de hoeveelheid werk die de contentieuze procedure waarschijnlijk voor de partijen met zich zal brengen, de verschotten en honoraria van de advocaat die wordt aangewezen om verzoekers belangen te verdedigen in de procedure die laatstbedoelde voornemens is in te stellen, in beginsel voor de hele procedure niet meer mogen bedragen dan 6 000 EUR.

39      Deze verschotten en honoraria worden rechtstreeks aan mr. Kolosovski betaald en worden bepaald op basis van een gedetailleerde afrekening die aan het Gerecht wordt overgelegd.

HET GERECHT (Eerste kamer – uitgebreid)

beschikt:

1)      Aan DD wordt rechtsbijstand verleend.

2)      Mr. A. Kolosovski wordt aangewezen als advocaat om DD te vertegenwoordigen in zaak T‑228/12.

3)      De verschotten en honoraria van mr. Kolosovski worden rechtstreeks aan hem betaald en worden bepaald op basis van een gedetailleerde afrekening die op het einde van de procedure aan het Gerecht wordt overgelegd. Zij bedragen in beginsel niet meer dan 6 000 EUR.

Luxemburg, 10 november 2014.

De griffier

 

      De president

E. Coulon

 

      H. Kanninen


* Procestaal: Engels.