Language of document :

Beroep ingesteld op 6 januari 2011 - Sina Bank / Raad

(Zaak T-15/11)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sina Bank (Teheran, Iran) (vertegenwoordigers: B. Mettetal en C. Wucher-North, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

punt 8 van afdeling B van bijlage VIII bij verordening nr. 961/20101 nietig verklaren, voor zover het verzoekster betreft;

het bij brief meegedeelde besluit van de Raad van 28 oktober 2010 nietig verklaren;

punt 8 van [hoofdstuk I], afdeling B, van bijlage II bij besluit 2010/413/GBVB van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen Iran2 nietig verklaren, voor zover het betrekking heeft op verzoekster;

artikel 16, lid 2, van verordening nr. 961/2010 op verzoekster niet-toepasselijk verklaren;

artikel 20, lid 1, sub b, van besluit 2010/413/GBVB van de Raad op verzoekster niet-toepasselijk verklaren;

de raad verwijzen in de kosten van verzoekster en in zijn eigen kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar vordering voert verzoekster vier middelen aan:

Eerste middel: er is niet voldaan aan de wezenlijke criteria voor het plaatsen op een lijst op grond van de bestreden verordening en het bestreden besluit van 2010 wat verzoekster betreft, en/of de Raad maakte een kennelijke beoordelingsfout bij het bepalen of al dan niet aan deze criteria werd voldaan. Bijgevolg is de plaatsing van verzoekster op de lijst niet gerechtvaardigd.

Tweede middel: de plaatsing van verzoekster op een lijst schendt het beginsel van gelijke behandeling;

verzoekster werd anders behandeld dan andere Iraanse banken;

verzoekster werd anders behandeld dan andere Iraanse banken op de lijst, zowel in de verordening van 2010 als in het besluit van 2010;

verzoekster werd anders behandeld dan "Daftar" en de Mostaz's afan Foundation.

Derde middel: het recht van verdediging werd niet geëerbiedigd en er is niet voldaan aan de vereiste van het opgeven van de redenen van de plaatsing op de lijst aangezien:

verzoekster geen informatie ontving van de Raad tot staving van diens standpunt behalve een bondige, algemene en onnauwkeurige motivering van twee regels;

ondanks verzoeksters gedetailleerde verzoeken om informatie aan de Raad aangaande haar plaatsing op een lijst, de Raad verzoekster niet antwoordde en zij evenmin antwoordde op de brieven van verzoeksters advocaat;

bovenvermelde situatie het onmogelijk maakt om uit te maken of de maatregel rechtens gegrond is of aangetast is door een onjuistheid;

elk bewijsstuk dat tegen verzoekster werd aangevoerd, aan haar had moeten worden meegedeeld op het moment van het nemen van de aanvankelijke beslissing tot bevriezing van haar tegoeden of zo spoedig mogelijk erna.

Vierde middel: de beperkende maatregelen schenden verzoeksters eigendomsrecht en zijn niet evenredig, in strijd met het beginsel van de Europese Unie van evenredigheid van een beslissing, aangezien:

er geen verband is tussen de door de Raad nagestreefde doelstellingen en de aan verzoekster opgelegde beperkende maatregelen;

de Raad geen transactie heeft vermeld waarin verzoekster zou zijn betrokken;

er andere meer evenredige maatregelen bestaan tegen het risico van de beweerde Iraanse "nucleaire activiteiten" en de financiering ervan.

____________

1 - Verordening (EU) nr. 961/2010 van de Raad van 25 oktober 2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EG) nr. 423/2007 (PB L 281, blz. 1).

2 - Besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van gemeenschappelijk standpunt 2007/140/GBVB (PB L 195, blz. 39).