Language of document : ECLI:EU:T:2015:836

ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

11 november 2015 (*)

„Richtlijn 2010/30/EU – Vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op de etikettering en in de standaardproductinformatie van energiegerelateerde producten – Gedelegeerde verordening (EU) nr. 665/2013 – Bevoegdheid van de Commissie – Gelijke behandeling – Motiveringsplicht”

In zaak T‑544/13,

Dyson Ltd, gevestigd te Malmesbury (Verenigd Koninkrijk), vertegenwoordigd door F. Carlin, barrister, E. Batchelor en M. Healy, solicitors,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door E. White en K. Herrmann als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van gedelegeerde verordening (EU) nr. 665/2013 van de Commissie van 3 mei 2013 houdende aanvulling van richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van stofzuigers (PB L 192, blz. 1),

wijst

HET GERECHT (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: M. Prek, president, I. Labucka (rapporteur) en V. Kreuschitz, rechters,

griffier: C. Heeren, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 4 februari 2015,

het navolgende

Arrest

1        Het onderhavige beroep is ingesteld door verzoekster, Dyson Ltd, een vennootschap naar Engels recht, die wereldwijd 4 400 personen in dienst heeft en huishoudstofzuigers met stofcontainers zonder zak ontwerpt, vervaardigt en in meer dan zestig landen verkoopt, en strekt tot nietigverklaring van gedelegeerde verordening (EU) nr. 665/2013 van de Commissie van 3 mei 2013 houdende aanvulling van richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van stofzuigers (PB L 192, blz. 1; hierna: „bestreden verordening”).

 Toepasselijke bepalingen

2        De bestreden verordening is door de Europese Commissie vastgesteld tot aanvulling van richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op de etikettering en in de standaardproductinformatie van energiegerelateerde producten (PB L 153, blz. 1), wat de vermelding van het energieverbruik op stofzuigers betreft.

 Richtlijn 2010/30

3        Volgens artikel 1, leden 1 en 2, van richtlijn 2010/30 biedt „[d]eze richtlijn [...] een kader voor de harmonisatie van nationale voorschriften met betrekking tot eindgebruikersinformatie, met name door middel van etikettering en verstrekking van standaard productinformatie over het energieverbruik en, waar van toepassing, het verbruik van andere essentiële hulpbronnen tijdens het gebruik, alsmede aanvullende informatie op dat gebied voor energiegerelateerde producten, zodat de eindgebruiker kan kiezen voor efficiëntere producten”, waarbij de richtlijn van toepassing is „op energiegerelateerde producten met een significant direct of indirect effect op het energieverbruik en, waar van toepassing, op het verbruik van andere essentiële hulpbronnen tijdens het gebruik”.

4        Volgens artikel 5, onder a), van richtlijn 2010/30 zorgen de lidstaten ervoor dat „de leveranciers [die] in een gedelegeerde handeling behandelde producten in de handel brengen of in dienst stellen, overeenkomstig [de] richtlijn en de gedelegeerde handeling een etiket en een fiche verstrekken”.

5        Artikel 10 van richtlijn 2010/30, met het opschrift „Gedelegeerde handelingen”, luidt:

„1.      De Commissie stelt overeenkomstig dit artikel voor ieder soort product details betreffende het etiket en het fiche vast in gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 11, 12 en 13.

Wanneer een product voldoet aan de criteria zoals opgesomd in lid 2, dient daarop een gedelegeerde handeling overeenkomstig lid 4 van toepassing te zijn.

Dankzij bepalingen in gedelegeerde handelingen betreffende de op het etiket en het fiche verstrekte informatie over het verbruik van energie en van andere essentiële hulpbronnen tijdens het gebruik, kunnen de eindgebruikers hun aankoopbeslissingen met meer kennis van zaken nemen en kunnen de autoriteiten voor markttoezicht nagaan of de producten overeenstemmen met de verstrekte informatie.

Wanneer in een gedelegeerde handeling bepalingen worden vastgesteld met betrekking tot de energie-efficiëntie en het verbruik van essentiële hulpbronnen van een product, wordt in het ontwerp en de inhoud van het etiket de energie-efficiëntie van het product benadrukt.

2.      De in lid 1 genoemde criteria zijn de volgende:

a)      volgens de meest recente cijfers en rekening houdend met de hoeveelheden die in de Unie in de handel worden gebracht, hebben de producten een significant potentieel voor besparingen van energie en, waar van toepassing, andere essentiële hulpbronnen;

b)      op de markt beschikbare producten met een soortgelijke werking verschillen sterk wat de prestatieniveaus betreft;

c)      de Commissie houdt rekening met de relevante wetgeving van de Unie en vormen van zelfregulering, zoals vrijwillige overeenkomsten, aan de hand waarvan de beleidsdoelstellingen sneller of goedkoper kunnen worden gerealiseerd dan met verplichte vereisten.

3.      Wanneer de Commissie een ontwerp voor een gedelegeerde handeling opstelt:

a)      houdt zij rekening met de in bijlage I, deel 1, van richtlijn 2009/125/EG bepaalde parameters, die als significant zijn aangemerkt in de overeenkomstig richtlijn 2009/125/EG genomen gedelegeerde handeling en die relevant zijn voor de eindgebruiker tijdens het gebruik;

b)      voert zij een analyse uit waarin de gevolgen van de handeling voor milieu, eindgebruikers en fabrikanten, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, beoordeeld worden uit het oogpunt van concurrentievermogen, ook op markten buiten de Unie, innovatie, markttoegang en kosten en baten;

c)      pleegt zij naar behoren overleg met de belanghebbenden;

d)      bepaalt zij de uitvoeringsdatum c.q. uitvoeringsdata en een eventuele gefaseerde of overgangsmaatregel of -periode, met inachtneming van met name eventuele consequenties voor kleine en middelgrote ondernemingen of voor specifieke productgroepen die in hoofdzaak door kleine en middelgrote ondernemingen worden vervaardigd.

4.      De gedelegeerde handelingen bevatten met name:

a)      de exacte omschrijving van het betrokken soort product;

b)      de meetnormen en -methoden die moeten worden gebruikt bij het verkrijgen van de in artikel 1, lid 1, bedoelde informatie;

c)      de bijzonderheden van de uit hoofde van artikel 5 vereiste technische documentatie;

d)      de voor alle producten zo uniform mogelijke lay-out en inhoud van het in artikel 4 bedoelde etiket, dat altijd goed zichtbaar en gemakkelijk leesbaar moet zijn. Het formaat van het etiket gebruikt als basis de indeling in klassen waarbij gebruik wordt gemaakt van letters van A tot G; de stappen van de indeling in klassen stemmen overeen met significante energie- en kostenbesparingen vanuit het oogpunt van de eindgebruiker.

Er kunnen drie bijkomende klassen aan de indeling worden toegevoegd indien dat gelet op de technologische vooruitgang nodig is. Die bijkomende klassen zijn A+, A++ en A+++ voor de meest efficiënte klasse; in principe wordt het totale aantal klassen beperkt tot zeven, tenzij er nog meer klassen met producten zijn.

De kleurenschaal bestaat uit niet meer dan zeven verschillende kleuren, van donkergroen tot rood. De kleur van uitsluitend de hoogste klasse is altijd donkergroen. Indien er meer dan zeven klassen zijn, mag uitsluitend de rode kleur worden herhaald.

De indeling in klassen wordt geëvalueerd in het bijzonder wanneer een significant aandeel van de producten op de interne markt in de twee hoogste energie-efficiëntieklassen wordt ingedeeld en wanneer bijkomende besparingen mogelijk worden door de producten verder te differentiëren.

De nadere criteria voor een mogelijke herindeling van producten worden, waar van toepassing, per geval bepaald in de betrokken gedelegeerde handeling;

e)      [...]

f)      de inhoud en, zo nodig, het formaat en andere bijzonderheden betreffende het fiche of nadere informatie als aangegeven in artikel 4 en artikel 5, onder c). De op het etiket gegeven informatie moet ook op het fiche staan;

g)      de specifieke inhoud van het etiket voor reclamedoeleinden, inclusief, indien aangewezen, de energieklasse en de andere relevante prestatieniveaus van het product in kwestie, in een leesbare en zichtbare vorm;

h)      de duur van de etiketteringsklasse(n), waar van toepassing, overeenkomstig punt d);

i)      de mate van nauwkeurigheid van de informatie op het etiket en de fiches;

j)      de datum voor de evaluatie en de eventuele herziening van de gedelegeerde handeling, rekening houdend met de snelheid van de technologische vooruitgang.”

6        Artikel 11 van richtlijn 2010/30, met het opschrift „Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie”, preciseert:

„1.      De in artikel 10 bedoelde bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen wordt aan de Commissie verleend voor een periode van vijf jaar beginnende op 19 juni 2010. De Commissie stelt niet later dan zes maanden voor het verstrijken van de periode van vijf jaar een verslag over de gedelegeerde bevoegdheden op. De delegatie van bevoegdheden wordt automatisch met eenzelfde periode verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad die bevoegdheid intrekt overeenkomstig artikel 12.

2.      Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

[...]”

 Bestreden verordening

7        Tot aanvulling van richtlijn 2010/30 betreffende de vermelding van het energieverbruik van stofzuigers stelde de Commissie op 3 mei 2013 de bestreden verordening vast.

8        Volgens artikel 1, lid 1, van de bestreden verordening „worden [daarin] de eisen inzake de etikettering en de voorziening van aanvullende productinformatie vastgesteld voor op het elektriciteitsnet aan te sluiten stofzuigers, met inbegrip van hybride stofzuigers”.

9        Artikel 3 van de bestreden verordening, met het opschrift „Verantwoordelijkheden van leveranciers en tijdschema”, bepaalt:

„1.      De leveranciers garanderen dat met ingang van 1 september 2014:

a)      elke stofzuiger wordt geleverd met een gedrukt etiket in het formaat en met vermelding van de informatie zoals beschreven in bijlage II;

b)      een productkaart, zoals beschreven in bijlage III, beschikbaar wordt gesteld;

c)      de in bijlage IV bedoelde technische documentatie op verzoek ter beschikking van de instanties van de lidstaten en van de Commissie wordt gesteld;

d)      in elke advertentie voor een specifiek model van een stofzuiger de energie-efficiëntieklasse wordt vermeld, indien de advertentie energiegerelateerde of prijsinformatie bevat;

e)      in al het technisch promotiemateriaal betreffende een specifiek model van een stofzuiger waarin de specifieke technische parameters voor dat model worden beschreven, de energie-efficiëntieklasse van dat model wordt vermeld.

2.      De opmaak van het in bijlage II beschreven etiket wordt volgens het volgende tijdschema van toepassing:

a)      voor stofzuigers die met ingang van 1 september 2014 op de markt zijn gebracht, moeten de etiketten overeenkomstig etiket 1 van bijlage II zijn;

b)      voor stofzuigers die met ingang van 1 september 2017 op de markt zijn gebracht, moeten de etiketten overeenkomstig etiket 2 van bijlage II zijn.”

10      Artikel 5 van de bestreden verordening, met het opschrift „Meetmethoden”, preciseert dat „de op grond van de artikelen 3 en 4 te verstrekken informatie wordt verkregen met behulp van betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare meet- en berekeningsmethoden, waarbij rekening wordt gehouden met de erkende meest recente meet- en berekeningsmethoden, zoals uiteengezet in bijlage VI”.

11      Artikel 7 van de bestreden verordening, met het opschrift „Herziening”, bepaalt:

„De Commissie herziet deze verordening uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding ervan in het licht van de technologische vooruitgang. Tijdens de evaluatie worden met name de in bijlage VII vastgestelde controletoleranties beoordeeld, alsmede of de batterijgevoede stofzuigers van groot formaat in de werkingssfeer van de verordening moeten worden opgenomen en of het doenlijk is meetmethoden te gebruiken voor jaarlijkse eisen ten aanzien van energieverbruik, stofopname en heruitstoot van stof die zijn gebaseerd op een gedeeltelijk gevulde in plaats van een lege stofcontainer.”

12      Punt 1 van bijlage VI bij de bestreden verordening preciseert:

„Met het oog op de naleving en de controle op de naleving van de eisen van deze verordening dienen metingen te worden verricht aan de hand van een betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare meetprocedure, waarbij rekening wordt gehouden met de algemeen erkende meest recente meetmethoden, waaronder methoden die worden omschreven in documenten waarvan de referentienummers voor dat doel zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij moeten aan alle in deze bijlage vastgestelde technische definities, voorwaarden, vergelijkingen en parameters voldoen.”

13      De bestreden verordening is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie van 13 juli 2013.

 Procedure en conclusies van partijen

14      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 7 oktober 2013, heeft verzoekster het Gerecht verzocht om nietigverklaring van de bestreden verordening.

15      Bij op dezelfde dag ter griffie van het Gerecht neergelegde afzonderlijke akte heeft verzoekster gevraagd toepassing te maken van de versnelde procedure van artikel 76 bis, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van 2 mei 1991.

16      Bij op 31 oktober 2013 ter griffie van het Gerecht neergelegde brief heeft de Commissie haar opmerkingen over verzoeksters vraag om toepassing van de versnelde procedure ingediend.

17      Bij beschikking van 26 november 2013 is verzoeksters vraag om toepassing van de versnelde procedure afgewezen.

18      Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht op 21 november 2014 besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan.

19      Ter terechtzitting van 4 februari 2015 hebben partijen pleidooi gehouden en geantwoord op de mondelinge vragen van het Gerecht.

20      Verzoekster vordert:

–        nietigverklaring van de bestreden verordening;

–        verwijzing van de Commissie in de kosten.

21      De Commissie vordert:

–        verwerping van het beroep;

–        verwijzing van verzoekster in de kosten.

 In rechte

22      Verzoekster baseert haar beroep op drie middelen. Het eerste betreft onbevoegdheid van de Commissie, het tweede ontoereikende motivering van de bestreden verordening en het derde schending van het beginsel van gelijke behandeling.

23      Volgens het Gerecht dient eerst het eerste middel, vervolgens het derde middel en ten slotte het tweede middel te worden behandeld.

 Eerste middel: onbevoegdheid van de Commissie

24      Volgens verzoeksters eerste middel is de bestreden verordening onwettig op grond dat de Commissie buiten de grenzen van de haar door de richtlijn verleende bevoegdheid is getreden.

25      Het eerste middel bestaat uit twee onderdelen.

26      Verzoekster stelt met het eerste onderdeel met name dat de bestreden verordening de consumenten zal misleiden over de energie-efficiëntie van de stofzuigers.

27      Verzoekster verwijt de Commissie met het tweede onderdeel in de bestreden verordening geen plicht tot informatie over de zakken en filters als tijdens het gebruik verbruikte essentiële hulpbronnen te hebben opgelegd.

 Ontvankelijkheid van het eerste middel

28      De Commissie stelt, zonder formeel een exceptie van niet-ontvankelijkheid van het eerste middel op te werpen, de ontvankelijkheid ervan ter discussie; zij merkt op dat verzoekster, hoewel zij aanvoert dat de Commissie gelet op artikel 10, lid 1, van richtlijn 2010/30 onbevoegd is, in feite stelt dat de bestreden verordening onverenigbaar is met deze bepaling. Zij betoogt namelijk niet dat de bestreden verordening verplichtingen oplegt dan wel eisen of voorwaarden vaststelt die verder gaan dan wat de Commissie mag opleggen of bepalen, maar stelt, enkel onder aanhaling van een uittreksel van artikel 10, lid 1, van richtlijn 2010/30, dat de methode om de energie-efficiëntie te meten had moeten worden vastgesteld op basis van tests met een gevulde stofcontainer, en dat de Commissie eisen voor de zakken en filters als essentiële hulpbronnen had moeten stellen.

29      Verzoekster betwist dus de beoordeling van de feiten en de regelgevende keuzes van de Commissie in het kader van de uitvoering van de door de richtlijn toevertrouwde opdracht, waarbij de Commissie het evenwel ter beoordeling van het Gerecht laat of het eerste middel op die basis niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat niet is voldaan aan het vereiste van artikel 44, lid 1, onder c), van het Reglement voor de procesvoering van 2 mei 1991.

30      Aangezien de Commissie het Gerecht verzoekt de ontvankelijkheid van het eerste middel te beoordelen, zij het zonder een uitdrukkelijke exceptie van niet-ontvankelijkheid van dit middel op te werpen, dient de ontvankelijkheid ervan te worden onderzocht alvorens in voorkomend geval de gegrondheid ervan te beoordelen.

31      De Commissie stelt in wezen dat het eerste middel, voor zover het niet strekt tot beoordeling van de bevoegdheid van de Commissie maar van de wettigheid ten gronde van de bestreden verordening, niet noodzakelijkerwijs voldoet aan de vereisten van artikel 44, lid 1, onder c), van het Reglement voor de procesvoering van 2 mei 1991.

32      Dienaangaande dient te worden gememoreerd dat het verzoekschrift volgens deze bepaling, in de nieuwe versie ervan, zijnde artikel 76, onder d), van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, „het voorwerp van het geschil, de middelen en argumenten [...] en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen bevat”.

33      In casu voldoet het verzoekschrift aan de vereisten van artikel 76, onder d), van het Reglement voor de procesvoering, nieuwe versie.

34      Niet ernstig te betwisten is namelijk dat verzoekster zowel het voorwerp van het geschil in punt 2 van het verzoekschrift ondubbelzinnig heeft gepreciseerd als de ter ondersteuning van het beroep aangevoerde middelen in de punten 66 tot en met 102 van het verzoekschrift op zijn minst summier heeft uiteengezet, waaronder in de punten 66 tot en met 84 van het verzoekschrift het eerste middel betreffende de onbevoegdheid van de Commissie, ongeacht of de argumenten ter ondersteuning van dat middel, zoals geformuleerd in het verzoekschrift, doel treffen, waarbij een eventueel ondeugdelijk argument niet afdoet aan de ontvankelijkheid van het middel ter ondersteuning waarvan het is geformuleerd.

35      Het eerste middel, voor zover het de onbevoegdheid van de Commissie stelt, is dus ontvankelijk gelet op de vereisten van artikel 76, onder d), van het Reglement voor de procesvoering, nieuwe versie.

 Eerste middel ten gronde

36      Van meet af aan dient te worden opgemerkt dat verzoeksters eerste middel, naar duidelijk blijkt uit haar schrifturen voor het Gerecht, niet als zodanig de onbevoegdheid van de Commissie tot vaststelling van de gedelegeerde verordening stelt, maar veeleer in wezen de uitoefening van deze bevoegdheid betwist.

37      Volgens het Gerecht stelt verzoekster met haar eerste middel dus kennelijk onjuiste beoordeling door de Commissie bij de vaststelling van de bestreden verordening.

–       Overwegingen vooraf over de omvang van de rechterlijke toetsing en de doelstellingen van richtlijn 2010/30

38      Vooraf zij in de eerste plaats eraan herinnerd dat de rechter van de Europese Unie de Unie-autoriteiten een ruime beoordelingsbevoegdheid in de uitoefening van de hun opgedragen bevoegdheden heeft toegekend wanneer zij politieke, economische en sociale keuzes moeten maken en wanneer zij ingewikkelde beoordelingen en evaluaties moeten verrichten. Evenwel moeten de Unie-autoriteiten, zelfs wanneer zij over een dergelijke bevoegdheid beschikken, hun keuzes baseren op objectieve criteria, die in een passende verhouding staan tot het door de betrokken wetgeving nagestreefde doel, en moeten zij daarbij rekening houden met alle feitelijke omstandigheden en de ten tijde van de vaststelling van de betrokken handeling beschikbare technische en wetenschappelijke gegevens (zie arrest van 16 december 2008, Arcelor Atlantique et Lorraine e.a., C‑127/07, Jurispr., EU:C:2008:728, punten 57 en 58 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

39      Volgens vaste rechtspraak moet, wanneer de Unie-autoriteiten over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikken, met name met betrekking tot de beoordeling van zeer ingewikkelde wetenschappelijke en technische feiten, om de aard en de omvang van de maatregelen die zij vaststellen te bepalen, de toetsing door de Unierechter beperkt blijven tot de vraag of er bij de uitoefening van deze bevoegdheid geen sprake is geweest van een kennelijke dwaling of misbruik van bevoegdheid, dan wel of deze autoriteiten de grenzen van hun beoordelingsbevoegdheid niet klaarblijkelijk hebben overschreden (arrest van 21 juli 2011, Etimine, C‑15/10, Jurispr., EU:C:2011:504, punt 60).

40      In de tweede plaats dient, wat de doelstellingen van richtlijn 2010/30 betreft, allereerst te worden benadrukt dat deze richtlijn blijkens de overwegingen 4 en 5 ervan strekt tot „[h]et verbeteren van de efficiëntie van energiegerelateerde producten doordat de consument met kennis van zaken een keuze maakt” en „[d]e verstrekking van nauwkeurige, zinnige en vergelijkbare informatie over het specifieke energieverbruik van energiegerelateerde producten [om] de eindgebruiker ertoe [aan te zetten] te kiezen voor producten die tijdens hun gebruik minder energie of andere essentiële hulpbronnen verbruiken”, zodat enerzijds de „fabrikanten ertoe worden gebracht maatregelen te nemen om het energieverbruik en het verbruik van andere essentiële hulpbronnen van de producten die zij vervaardigen, te verminderen” en anderzijds „indirect ook een efficiënt gebruik van deze producten worden gestimuleerd, teneinde bij te dragen tot het EU-streefcijfer van 20 % energie-efficiëntie”.

41      Vervolgens, aldus overweging 13 van richtlijn 2010/30, hebben „[e]nergiegerelateerde producten [...] een direct of indirect effect op het verbruik van een grote verscheidenheid van energievormen tijdens het gebruik, waarbij elektriciteit en gas de belangrijkste zijn”, zodat richtlijn 2010/30 „van toepassing [moet] zijn op alle energiegerelateerde producten die een direct of indirect effect hebben op het verbruik van gelijk welke vorm van energie tijdens het gebruik”.

42      Ten slotte wordt in overweging 14 van richtlijn 2010/30 verklaard dat „[e]nergiegerelateerde producten die een significant direct of indirect effect op het energieverbruik hebben of, waar van toepassing, op het verbruik van essentiële hulpbronnen tijdens het gebruik en die voldoende mogelijkheden bieden voor een hogere efficiëntie, dienen te worden opgenomen in een gedelegeerde handeling, waarbij de verstrekking van informatie via etikettering de eindgebruikers ertoe kan aanzetten efficiëntere producten te kopen”.

43      De gegrondheid van het eerste middel, voor zover het in wezen kennelijk onjuiste beoordelingen betreft, moet in het licht van deze overwegingen worden beoordeeld.

–       Eerste onderdeel van het eerste middel

44      Volgens het eerste onderdeel van verzoeksters eerste middel zal de toepassing van de bestreden verordening, die tests met een lege stofcontainer oplegt, ertoe leiden dat, ten eerste, onjuiste inlichtingen worden weergegeven, ten tweede in de te verstrekken inlichtingen niet de gegevens over de energieprestatie „tijdens het gebruik” worden opgenomen, ten derde fabrikanten niet worden gestimuleerd om te investeren met het oog op verbetering van de energie-efficiëntie van de stofzuigers en ten vierde een etikettering wordt verstrekt waarmee het doel van vermindering van het energieverbruik niet kan worden bereikt maar die daarentegen zal leiden tot meer energieverbruik.

45      In de eerste plaats verwijt verzoekster de Commissie in wezen de consumenten te misleiden over het energieverbruik van de stofzuigers doordat het reinigingsvermogen alleen zal worden gemeten door tests met een lege stofcontainer.

46      Weliswaar kan niet worden uitgesloten dat de zuigkracht van een stofzuiger met een gevulde stofcontainer en dus de daaruit voortvloeiende energie-efficiëntie afnemen door stofaccumulatie.

47      De Commissie kan evenwel niet worden verweten geen tests met een gevulde stofcontainer te hebben geëist wanneer zij krachtens haar ruime beoordelingsbevoegdheden van mening kon zijn dat dergelijke tests niet betrouwbaar, nauwkeurig en reproduceerbaar waren.

48      Voorts en ongeacht of sprake is van een ruime beoordelingsbevoegdheid van de Commissie voor de verrichting van de tests, wijst de Commissie met betrekking tot de reproduceerbaarheid van de met een gevulde stofcontainer verrichte tests erop dat geen „circulaire” tests tussen laboratoria zijn verricht aan de hand waarvan deze reproduceerbaarheid kon worden vastgesteld.

49      Dienaangaande voert verzoekster weliswaar tal van argumenten aan tot bewijs van de betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van de test met een gevulde stofcontainer, maar dat neemt niet weg dat twijfel blijft bestaan over de reproduceerbaarheid van deze test.

50      Zoals de Commissie terecht opmerkt, zijn, teneinde te bepalen of de tests reproduceerbaar zijn, in de praktijk namelijk zogenaamde „circulaire” tests tussen laboratoria vereist, die ertoe dienen te controleren of de door herhaalde tests in verschillende laboratoria door middel van één enkel monster verkregen resultaten regelmatig zijn.

51      Verzoekster vermeldt evenwel slechts één enkele laboratoriumtest, die volgens haar de reproduceerbaarheid ervan kan bewijzen, zodat de reproduceerbaarheid van de test met een gevulde stofcontainer onvoldoende vaststaat om te kunnen constateren dat sprake is van een kennelijk onjuiste beoordeling door de Commissie.

52      Bovendien en anders dan verzoekster stelt, zijn „circulaire” tests tussen laboratoria verricht wat de tests met een lege stofcontainer betreft, zoals blijkt uit een effectbeoordeling die de Commissie vóór de vaststelling van de bestreden verordening heeft verricht, zodat de reproduceerbaarheid ervan is aangetoond.

53      Bij een beperkte toetsing kan dus geen kennelijk onjuiste beoordeling van de Commissie worden vastgesteld doordat zij een test met een lege stofcontainer verkoos in plaats van een test met een gevulde stofcontainer.

54      Verzoeksters grief betreffende in wezen kennelijk onjuiste beoordelingen inzake de verplichting om tests met een lege stofcontainer te verrichten, dient dus te worden afgewezen.

55      In de tweede plaats verwijt verzoekster de Commissie in wezen geen inlichtingen over de energieprestatie van de stofzuigers tijdens het gebruik te hebben geëist, aangezien de met een lege stofcontainer verrichte tests geen beeld konden geven van de energieprestatie in werkelijke gebruiksomstandigheden.

56      Weliswaar voorziet artikel 1 van richtlijn 2010/30 in lid 1 overeenkomstig de overwegingen 2, 5, 13, 14 en 19 ervan in de verstrekking van informatie aan de eindgebruikers over het energieverbruik en, waar van toepassing, over het verbruik van andere essentiële hulpbronnen „tijdens het gebruik” en wordt in lid 2 richtlijn 2010/30 van toepassing verklaard op energiegerelateerde producten met een significant direct of indirect effect op het energieverbruik en, waar van toepassing, op het verbruik van andere essentiële hulpbronnen „tijdens het gebruik” [zie ook artikel 2, onder a), c), e) en f), artikel 3, lid 1, onder b), en artikel 4, onder a), van richtlijn 2010/30].

57      Zo ook verwijst artikel 10, lid 1, derde alinea, van richtlijn 2010/30 naar de bepalingen in gedelegeerde handelingen betreffende de op het etiket en het fiche verstrekte informatie over het verbruik door het product van energie en van andere essentiële hulpbronnen „tijdens het gebruik”.

58      Indien de energieprestatie van de stofzuigers wordt gemeten op basis van tests met een lege stofcontainer, is zeker niet uitgesloten dat de stofzuiger niet is gebruikt voordat de test wordt verricht.

59      Dit alles neemt niet weg dat verzoeksters betoog dienaangaande berust op een te ruime uitlegging van de woorden „tijdens het gebruik”, daar het bezwaarlijk denkbaar is dat het reinigingsvermogen van een stofzuiger wordt getest zonder dat de stofzuiger wordt gebruikt, zij het dan voor de eerste keer.

60      Verzoeksters grief inzake in wezen een kennelijk onjuiste beoordeling over het gebrek aan informatieverstrekking over de prestatie van de stofzuiger „tijdens het gebruik” moet dus worden afgewezen.

61      In de derde plaats acht verzoekster de bestreden verordening in wezen onwettig doordat zij de stofzuigerfabrikanten niet aanzet tot de beste ontwerpkeuze in de zin van een betere energie-efficiëntie.

62      Artikel 7 van de bestreden verordening bepaalt dat de Commissie deze verordening uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding ervan opnieuw zal evalueren in het licht van de technologische vooruitgang, waarbij met name zal worden nagegaan of het doenlijk is gebruik te maken van meetmethoden die zijn gebaseerd op een gedeeltelijk gevulde in plaats van een lege stofcontainer.

63      Tot afwijzing van deze grief volstaat het dus op te merken dat, anders dan verzoekster stelt, de fabrikanten van stofzuigers „met zak”, gelet op artikel 7 van de bestreden verordening, gelijke tred zullen moeten houden met mogelijke toekomstige ontwikkelingen.

64      Derhalve kan niet worden gesteld dat de bestreden verordening de stofzuigerfabrikanten niet zal aanzetten tot de beste ontwerpkeuze in de zin van een betere energie-efficiëntie.

65      Verzoeksters grief betreffende in wezen kennelijk onjuiste beoordeling over het gebrek aan stimulansen voor de fabrikanten om de energie-efficiëntie te verbeteren, moet dus ook worden afgewezen.

66      In de vierde en laatste plaats verwijt verzoekster de Commissie in de bestreden verordening in wezen informatieplichten te hebben opgelegd waarmee het doel van terugdringing van het energieverbruik niet zal kunnen worden bereikt maar die daarentegen meer energieverbruik zullen kunnen meebrengen.

67      Tot afwijzing van deze grief volstaat het op te merken dat zij berust op uiterst speculatieve gegevens, waarbij geen sprake kan zijn van een kennelijk onjuiste beoordeling in de bestreden verordening.

68      Bijgevolg moet eveneens verzoeksters grief betreffende in wezen kennelijk onjuiste beoordeling inzake informatieplichten, waarmee het doel van terugdringing van het energieverbruik niet kan worden bereikt, worden afgewezen.

69      Bijgevolg dient het eerste onderdeel van het eerste middel te worden afgewezen voor zover het in wezen kennelijk onjuiste beoordelingen betreft.

70      Bijgevolg dient het eerste onderdeel van het eerste middel te worden afgewezen.

–       Tweede onderdeel van het eerste middel

71      Verzoekster verwijt de Commissie met het tweede onderdeel van het eerste middel geen informatieplichten over het verbruik van de verbruiksgoederen te hebben opgelegd terwijl zij daartoe was gehouden krachtens artikel 10, lid 1, van richtlijn 2010/30.

72      Het tweede onderdeel van verzoeksters eerste middel stelt in wezen kennelijk onjuiste beoordeling door de Commissie doordat zij geen informatieplicht over het verbruik van verbruiksgoederen, namelijk van de zakken en filters, heeft opgelegd, terwijl enerzijds de Commissie gehouden was de aan de consumenten verstrekte informatie over de tijdens het gebruik verbruikte essentiële hulpbronnen af te bakenen en anderzijds de zakken en filters tijdens het gebruik essentiële hulpbronnen zijn.

73      Weliswaar blijkt uit artikel 1, lid 2, van richtlijn 2010/30 dat zij „van toepassing [is] op energiegerelateerde producten met een significant direct of indirect effect op het energieverbruik en, waar van toepassing, op het verbruik van andere essentiële hulpbronnen tijdens het gebruik”.

74      Dat neemt niet weg dat artikel 2, onder c), van richtlijn 2010/30 onder „andere belangrijke hulpbronnen” in de zin van deze richtlijn „water, chemische stoffen en alles wat een product bij normaal gebruik voorts verbruikt” verstaat.

75      Dat de betrokken verbruiksgoederen, namelijk de zakken en filters, moeten worden beschouwd als water, chemische stoffen of een stof in de zin van artikel 2, onder c), van richtlijn 2010/30, kan evenwel niet ernstig worden gesteld.

76      Derhalve moet verzoeksters grief betreffende in wezen kennelijk onjuiste beoordeling over het gebrek aan informatie over verbruiksgoederen worden afgewezen.

77      Bijgevolg dient het tweede onderdeel van het eerste middel en dus het eerste middel in zijn geheel te worden afgewezen.

 Derde middel: schending van het beginsel van gelijke behandeling

78      Volgens verzoeksters derde middel heeft de Commissie het beginsel van gelijke behandeling geschonden.

79      Verzoekster stelt schending door de Commissie van het beginsel van gelijke behandeling doordat zij de stofzuigers „met zak” heeft bevoordeeld ten nadele van de stofzuigers „zonder zak” of de stofzuigers op basis van „cycloontechnologie”; het verlies van zuigkracht door verstopping – een kenmerk van voornamelijk stofzuigers „met zak” – kan namelijk niet worden ontdekt wanneer wordt getest „in zuivere toestand”. Bovendien geven deze tests niet de mogelijkheid om de innovaties door de fabrikanten van stofzuigers „zonder zak” en stofzuigers op basis van „cycloontechnologie” – waarvan sommige verstopping kunnen voorkomen en een constante zuigkracht tijdens het gebruik kunnen handhaven – vast te stellen.

80      In de bestreden verordening voorzag de Commissie, om het reinigingsvermogen van stofzuigers te meten, in één enkele test „met lege stofcontainer” zowel voor de stofzuigers op basis van „cycloontechnologie” als voor de stofzuigers „met zak”, zodat zij buiten beschouwing liet dat stofzuigers „met zak”, anders dan stofzuigers op basis van „cycloontechnologie”, niet kunnen worden getest met een „lege zak”, daar deze stofzuigers zijn bestemd om zich met stof te vullen naarmate van hun gebruik.

81      Terwijl de stofzuigers op basis van „cycloontechnologie” speciaal zijn ontworpen om de bij stofaccumulatie verslechterende energie-efficiëntie af te zwakken, vermindert de energieprestatie van stofzuigers „met zak” wegens de verstopping van de poriën van de zak door de stofaccumulatie, en dat verschil kan de bij de bestreden verordening opgelegde test met een „lege stofcontainer” niet weergeven.

82      Daaruit volgt dat de bestreden verordening de stofzuigers „met zak” bevoordeelt ten nadele van stofzuigers op basis van „cycloontechnologie”.

83      De Commissie stelt dat de bestreden verordening niet eist dat de stofzuigers met een lege stofcontainer worden getest, daar zij alleen eist dat betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare meet- en berekeningsmethoden worden gebruikt, waarbij rekening wordt gehouden met de algemeen erkende meest recente meet- en berekeningsmethoden, terwijl dergelijke methoden nog niet bestaan voor gevulde stofcontainers.

84      De Commissie is van mening dat zij niet hoefde te wachten tot deze methoden bestonden om een verordening met betrekking tot de energie-etikettering van stofzuigers vast te stellen, want zij zou in geval van het tegendeel waarschijnlijk nooit in staat zijn om ter zake regelgevende maatregelen te nemen, daar er steeds fabrikanten zouden zijn volgens wie met hun technologische innovaties niet naar hun juiste waarde rekening wordt gehouden door bestaande testmethoden, zodat zij door de toepassing van deze laatste testmethoden zouden worden benadeeld.

85      Dienaangaande, aldus verzoeksters derde middel, schendt de bestreden verordening in wezen het beginsel van gelijke behandeling door verschillende situaties gelijk te behandelen wat de meetmethode van het reinigingsvermogen van stofzuigers betreft.

86      Zo dient, tot beoordeling van de gegrondheid van het derde middel, de vraag te worden beantwoord of de toepassing van een in de bestreden verordening voorziene uniforme methode, ongeacht de modaliteiten ervan, om het reinigingsvermogen van stofzuigers „met zak”, „zonder zak” en op basis van „cycloontechnologie” te meten, het beginsel van gelijke behandeling schendt.

87      Vooraf dient te worden opgemerkt dat de bestreden verordening een gedelegeerde handeling van richtlijn 2010/30 vormt, die in haar artikel 1 een kader biedt voor de harmonisatie van de nationale voorschriften met betrekking tot eindgebruikersinformatie, met name door middel van etikettering en verstrekking van standaard productinformatie over het energieverbruik en, waar van toepassing, het verbruik van andere essentiële hulpbronnen tijdens het gebruik, alsmede aanvullende informatie op dat gebied voor energiegerelateerde producten, zodat de eindgebruiker kan kiezen voor efficiëntere producten.

88      Daartoe bepaalt artikel 10, lid 1, van richtlijn 2010/30 dat de Commissie voor ieder soort product details betreffende het etiket in gedelegeerde handelingen vaststelt. Volgens de derde alinea van dit lid kunnen de eindgebruikers dankzij bepalingen in gedelegeerde handelingen betreffende de op het etiket verstrekte informatie over het verbruik van energie en van andere essentiële hulpbronnen tijdens het gebruik, hun aankoopbeslissingen met meer kennis van zaken nemen.

89      In lid 4, onder b), bepaalt artikel 10 van richtlijn 2010/30 ook dat de gedelegeerde handeling de toe te passen normen en meetmethoden aangeeft om de in artikel 1, lid 1, van deze verordening bedoelde informatie te verkrijgen.

90      Zo bepaalt de bestreden verordening als gedelegeerde handeling in artikel 5 dat de te verstrekken informatie wordt verkregen met behulp van betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare meet- en berekeningsmethoden, waarbij rekening wordt gehouden met de erkende meest recente meet- en berekeningsmethoden, zoals uiteengezet in bijlage VI van deze verordening.

91      In casu staat vast dat deze methoden uniform zijn en geen onderscheid maken naar type stofzuiger, met name naargelang het gaat om een stofzuiger „met zak” of een stofzuiger „zonder zak”.

92      Bijgevolg moet worden nagegaan of de Commissie in de bestreden verordening het beginsel van gelijke behandeling heeft geschonden door één enkele test op te leggen om het reinigingsvermogen te evalueren van stofzuigers „zonder zak”, zoals vervaardigd door verzoekster, en stofzuigers „met zak”.

93      Dienaangaande is de Commissie gehouden de algemene rechtsbeginselen in acht te nemen, waaronder het beginsel van gelijke behandeling, zoals uitgelegd door de Unierechter, en kan de Commissie krachtens het beginsel van gelijke behandeling behoudens objectieve rechtvaardiging, vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk behandelen (arresten van 29 maart 2012, Commissie/Estland, C‑505/09 P, Jurispr., EU:C:2012:179, punt 64; 19 november 2009, Denka International/Commissie, T‑334/07, Jurispr., EU:T:2009:453, punt 169, en 7 maart 2013, Polen/Commissie, T‑370/11, Jurispr., EU:T:2013:113, punt 30).

94      Dezelfde eisen gelden voor de Commissie wanneer zij in het kader van een gedelegeerde handeling handelt krachtens een – zoals in casu – bij een richtlijn verleende bevoegdheid.

95      In de eerste plaats betwist de Commissie in de onderhavige zaak niet dat gebruik wordt gemaakt van een uniforme meetmethode om de energieprestatie van de stofzuigers te testen, ongeacht of het gaat om stofzuigers „met zak” of stofzuigers „zonder zak”.

96      In de tweede plaats betwist de Commissie evenmin de technologische verschillen die de stofzuigers „met zak” onderscheiden van de stofzuigers „zonder zak”.

97      De Commissie betwist namelijk niet dat de stofzuigers „zonder zak” stofzuigers zijn op basis van „cycloontechnologie”, namelijk een techniek waarmee in een vloeistof hangende stofdeeltjes mechanisch worden gescheiden, waarbij deze techniek ervoor zorgt dat dankzij de centrifugaalkracht (verwijdering van het materiaal van het rotatiecentrum) stof van lucht kan worden gescheiden, met opslag van het stof in een rigide kuip zodat geen centrale filter of zak noodzakelijk is, aangezien de lucht zo snel draait dat het stof voortdurend uit de luchtstroom verdwijnt.

98      Zij betwist evenmin dat het stof voor de stofzuigers „met zak” in een zak komt, zodat de poriën van de zak verstoppen naarmate de zak zich vult, zodat de zuigkracht van de stofzuiger kan afnemen wegens een minder dichte luchtcirculatie.

99      Zo ook geeft de Commissie uitdrukkelijk toe dat „de stofbelasting de efficiëntie kan beïnvloeden”.

100    Derhalve geeft de Commissie toe dat er objectieve verschillen tussen de stofzuigers „zonder zak” en de stofzuigers „met zak” zijn.

101    In de derde plaats neemt dit evenwel niet weg dat de Commissie de methodologie betwist waarop de verschillende door verzoekster meegedeelde resultaten berusten en die het verlies aan zuigkracht van de stofzuigers „met zak” bevestigen doordat deze methodologie niet betrouwbaar, nauwkeurig of reproduceerbaar is.

102    Volgens de Commissie is de in de bestreden verordening vastgestelde test de enige test die het reinigingsvermogen van de stofzuigers kan weergeven en zijn de door verzoekster voorgestane tests niet betrouwbaar, nauwkeurig of reproduceerbaar gelet op de ten tijde van de vaststelling van de bestreden verordening beschikbare technische en wetenschappelijke gegevens, zodat de uniforme behandeling van de stofzuigers „zonder zak” en de stofzuigers „met zak” gerechtvaardigd is.

103    Volgens de rechtspraak is een uniforme behandeling van verschillende situaties gerechtvaardigd indien zij berust op een objectief en geschikt criterium (zie in die zin arrest Arcelor Atlantique et Lorraine e.a., punt 38 supra, EU:C:2008:728, punt 47).

104    Nagegaan moet dus worden of de door de Commissie aangevoerde rechtvaardigingsgronden objectief en geschikt zijn gelet op de bij richtlijn 2010/30 nagestreefde doelstellingen.

105    Verzoekster herhaalt in casu dat tests met een gevulde stofcontainer kunnen worden verricht ter controle van het reinigingsvermogen van de stofzuigers en stelt in die zin dat een norm van het Europees Comité voor Elektrotechnische Normalisatie (Cenelec) reeds voorziet in een volledige en beproefde methode om het reinigingsvermogen met een gevulde stofcontainer te testen en dat alle nationale consumentenverenigingen en evaluatie-organisaties een of andere testvorm met een gevulde stofcontainer gebruiken.

106    Zonder zich inzake het tweede middel uit te spreken over de tests met een gevulde stofcontainer, betwist de Commissie deze tests en verwijst zij naar artikel 7 van de bestreden verordening, volgens hetwelk bij een toekomstig onderzoek van deze verordening rekening zal worden gehouden met de eventuele mogelijkheid om betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare meet- en berekeningsmethoden op basis van een gevulde in plaats van een lege stofcontainer in te voeren.

107    Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de Unierechter de Unie-autoriteiten in het kader van de uitoefening van de hun opgedragen bevoegdheden een ruime beoordelingsbevoegdheid toekent op gebieden waarop van hen politieke, economische en sociale keuzes worden verlangd en wanneer zij ingewikkelde beoordelingen moeten maken, maar zelfs wanneer zij een dergelijke bevoegdheid hebben, moeten de Unie-autoriteiten hun keuze baseren op objectieve en geschikte criteria, die in een passende verhouding staan tot het door de betrokken wetgeving nagestreefde doel, daarbij rekening houdend met alle feitelijke omstandigheden en de op het tijdstip van de vaststelling van de betrokken handeling beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens (zie arrest Arcelor Atlantique et Lorraine e.a., punt 38 supra, EU:C:2008:728, punten 57 en 58 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

108    In casu moest de Commissie, bij de uitoefening van haar beoordelingsbevoegdheid tot vaststelling van de bestreden verordening, haar keuze betreffende methoden om de energie-efficiëntie te meten, baseren op objectieve criteria overeenkomstig de bij richtlijn 2010/30 nagestreefde doelstellingen, namelijk de consumenten betrouwbare en uniforme informatie te verstrekken zodat zij kunnen kiezen voor efficiëntere producten.

109    Dienaangaande zijn, zoals blijkt uit de punten 70 tot en met 75 van dit arrest, de tests met gedeeltelijk gevulde stofcontainer zelf niet „circulair” tussen laboratoria getest, zodat de reproduceerbaarheid ervan kon worden betwist.

110    De omstandigheid dat de door verzoekster voorgestane tests niet tegelijk voldoen aan de criteria van betrouwbaarheid, nauwkeurigheid en reproduceerbaarheid, vormt derhalve een objectieve reden die een uniforme behandeling van stofzuigers met verschillende technologieën, namelijk stofzuigers „met zak” en stofzuigers „zonder zak”, rechtvaardigt.

111    Het derde middel moet derhalve worden afgewezen.

 Tweede middel: ontoereikende motivering

112    Volgens verzoeksters tweede middel is de Commissie de krachtens artikel 296 VWEU op haar rustende motiveringsplicht niet nagekomen.

113    Volgens verzoekster legt de bestreden verordening onvoldoende of zelfs helemaal niet uit waarom de energie-efficiëntie en het reinigingsvermogen van de stofzuiger in de stand van de „technologische vooruitgang” niet kunnen worden getest wanneer de stofcontainer gevuld is, en waarom de Commissie in artikel 7 van de bestreden verordening het onderzoek van deze testtechniek met vijf jaar heeft uitgesteld.

114    Noch de bestreden verordening, noch de toelichting bij het voorstel ervan, noch de voorstukken bij deze verordening verstrekken dienaangaande voldoende uitleg.

115    Bovendien valt de beoordeling van de Commissie over tests met een gevulde stofcontainer moeilijk te begrijpen gelet op de algemene context en de ontstaansgeschiedenis van de bestreden verordening, waarbij verzoekster herhaalt dat het in de gehele Unie een vaste praktijk is om het reinigingsvermogen van stofzuigers te testen met een gevulde stofcontainer; deze praktijk wordt geacht de prestaties van het toestel in echte gebruiksomstandigheden weer te geven, zoals blijkt uit een Cenelec-norm en uit alle door consumentenverenigingen en evaluatie-organisaties verrichte tests en zoals de belanghebbende partijen, waaronder verzoekster, in de overlegprocedure vóór de vaststelling van de bestreden verordening hadden opgemerkt.

116    Volgens de Commissie bevestigt het tweede middel verzoeksters onbegrip van de bestreden verordening, die tests op een „gevulde” stofcontainer niet verbiedt maar alleen eist dat „betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare meet- en berekeningsmethoden, waarbij rekening wordt gehouden met de erkende meest recente meet- en berekeningsmethoden” worden toegepast, terwijl geen enkele „betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare meetmethode” bestaat voor tests met een „gevulde” stofcontainer, zodat de Commissie niet was gehouden aan te geven waarom zij de verplichting om tests op een dergelijke stofcontainer te verrichten, niet heeft opgelegd.

117    Volgens vaste rechtspraak moet de door artikel 296 VWEU vereiste motivering beantwoorden aan de aard van de betrokken handeling en de redenering van de instelling die de handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking doen komen, zodat de belanghebbenden kennis kunnen nemen van de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel en de bevoegde rechter zijn toezicht kan uitoefenen (zie arrest van 24 november 2005, Italië/Commissie, C‑138/03, C‑324/03 en C‑431/03, Jurispr., EU:C:2005:714, punt 54 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

118    Dat vereiste moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, met name de inhoud van de handeling, de aard van de redengeving en het belang dat de adressaten of andere personen die rechtstreeks en individueel door de handeling worden geraakt, bij een toelichting kunnen hebben. Het is niet noodzakelijk dat alle relevante gegevens feitelijk of rechtens in de motivering worden gespecificeerd, aangezien bij de vraag of de motivering van een handeling aan de vereisten van artikel 296 VWEU voldoet, niet alleen acht moet worden geslagen op de bewoordingen ervan, maar ook op de context en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen (zie arrest Italië/Commissie, punt 117 supra, EU:C:2005:714, punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

119    In het licht van deze overwegingen dient te worden nagegaan of de bestreden verordening de keuze van de aldaar aangenomen meetmethoden afdoende motiveert.

120    De desbetreffende motivering van de bestreden verordening is in wezen te vinden in artikel 7 van de bestreden verordening, met het opschrift „Herziening”, dat bepaalt:

„Uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding ervan evalueert de Commissie deze verordening in het licht van de technologische vooruitgang. Tijdens de evaluatie worden met name [...] beoordeeld [...] of het doenlijk is meetmethoden te gebruiken voor jaarlijkse eisen ten aanzien van energieverbruik, stofopname en heruitstoot van stof die zijn gebaseerd op een gedeeltelijk gevulde in plaats van een lege stofcontainer.”

121    Daaruit volgt dat artikel 7 van de bestreden verordening weliswaar niet uitdrukkelijk en in bijzonderheden de specifieke redenen uitlegt die de Commissie ertoe hebben gebracht te kiezen voor de meetmethoden die in de bestreden verordening in aanmerking zijn genomen.

122    Maar dat neemt niet weg dat, wanneer het, zoals in casu, gaat om een handeling van regelgevende aard, in de motivering kan worden volstaan met de vermelding enerzijds van de situatie in haar geheel die tot de vaststelling ervan heeft geleid, en anderzijds van de daarmee nagestreefde algemene doelstellingen (arresten van 3 juli 1985, Abrias e.a./Commissie, 3/83, Jurispr., EU:C:1985:284, punt 30, en 10 maart 2005, Spanje/Raad, C‑342/03, Jurispr., EU:C:2005:151, punt 55).

123    Indien het door de instelling nagestreefde doel in wezen blijkt uit een handeling van algemene toepassing, zou het voorts te ver gaan om voor elke technische keuze een specifieke motivering te verlangen (zie arrest van 7 september 2006, Spanje/Raad, C‑310/04, Jurispr., EU:C:2006:521, punt 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

124    Het door de Commissie met de bestreden verordening nagestreefde doel blijkt uit overweging 4 van deze verordening, waarin wordt verklaard dat „[d]e informatie op het etiket moet worden verkregen volgens betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare meetprocedures, waarbij rekening wordt gehouden met de algemeen erkende meest recente meetmethoden waaronder, indien beschikbaar, geharmoniseerde normen die zijn vastgesteld door de Europese normalisatieorganisaties die worden genoemd in bijlage I bij verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie”.

125    In die zin bepaalt artikel 5 van de bestreden verordening, met het opschrift „Meetmethoden”: „De [...] te verstrekken informatie wordt verkregen met behulp van betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare meet- en berekeningsmethoden, waarbij rekening wordt gehouden met de erkende meest recente meet- en berekeningsmethoden, zoals uiteengezet in bijlage VI.”

126    Punt 1 van bijlage VI bij de bestreden verordening neemt dit inhoudelijk over en preciseert: „Met het oog op de naleving en de controle op de naleving van de eisen van deze verordening dienen metingen en berekeningen te worden verricht aan de hand van betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare methoden, waarbij rekening wordt gehouden met de algemeen erkende meest recente meet- en berekeningsmethoden, waaronder geharmoniseerde normen waarvan de referentienummers voor dat doel zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij moeten aan alle in deze bijlage vastgestelde technische definities, voorwaarden, vergelijkingen en parameters voldoen.”

127    De Commissie motiveerde de bestreden verordening dus afdoende met betrekking tot haar keuze van de daarin aangenomen meetmethoden.

128    Uit artikel 7, gelezen in samenhang met artikel 5, overweging 4 en punt 1 van bijlage VI van de bestreden verordening zou kunnen blijken dat de Commissie meetmethoden op basis van tests met een lege stofcontainer in plaats van tests met een gevulde stofcontainer heeft aangenomen, omdat er volgens de Commissie, gelet op de stand van de technologische kennis, geen betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare meetmethoden zijn die rekening houden met de erkende meest recente meetmethoden om te meten op basis van tests met een gevulde stofcontainer, zonder evenwel uitdrukkelijk een test in plaats van een andere op te leggen.

129    Om dezelfde redenen was de Commissie niet gehouden nader uit te leggen waarom zij in artikel 7 van de bestreden verordening het onderzoek van de tests van energie-efficiëntie en het reinigingsvermogen van de stofzuiger met een gevulde stofcontainer wegens de stand van de technologische vooruitgang met vijf jaar heeft uitgesteld.

130    Zoals overigens blijkt uit het onderzoek van het eerste en het derde middel, stelde de motivering van de bestreden verordening op dat punt verzoekster in staat de redenering van de Commissie te kennen zodat zij de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kon kennen en het Gerecht zijn toezicht kan uitoefenen.

131    Deze beoordeling blijft onverlet door verzoeksters betoog betreffende de voorstukken en de toelichting bij de bestreden verordening, ongeacht of het gaat om de opmerkingen van de belanghebbende partijen, waaronder verzoekster, in de overlegprocedure dan wel de motivering van het voorstel dat leidde tot de bestreden verordening.

132    Tot afwijzing van dat betoog volstaat het namelijk erop te wijzen dat het niet is gericht tegen de bestreden handeling, maar tegen de handelingen die aan de vaststelling ervan voorafgingen, zodat met deze handelingen geen rekening kan worden gehouden om in de onderhavige zaak de externe wettigheid van de bestreden verordening te beoordelen.

133    Verzoekster kan zich evenmin nuttig beroepen op een Cenelec-norm en op de uniforme testpraktijk, ook al wordt zij bewezen geacht, van de consumentenverenigingen of evaluatie-organisaties.

134    Deze overwegingen betreffen namelijk de wettigheid van de bestreden verordening ten gronde en niet de externe wettigheid ervan, zodat zij het tweede middel inzake ontoereikende motivering niet kunnen staven.

135    Bijgevolg dient het tweede middel te worden afgewezen en derhalve moet het beroep in zijn geheel worden verworpen.

 Kosten

136    Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij in haar eigen kosten alsmede, overeenkomstig de vordering van de Commissie, in de kosten van deze laatste te worden verwezen.

HET GERECHT (Vierde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Dyson Ltd wordt verwezen in de kosten.

Prek

Labucka

Kreuschitz

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 11 november 2015.

ondertekeningen


* Procestaal: Engels.