Language of document :

Beroep ingesteld op 12 juli 2013 – Frankrijk / Commissie

(Zaak T-366/13)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: E. Belliard, G. de Bergues, D. Colas en N. Rouam, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

besluit C(2013) 1926 final van 2 mei 2013 betreffende steunmaatregel SA.22843 2012, die door Frankrijk ten uitvoer is gelegd ten gunste van de Société Nationale Corse Méditerranée en de Compagnie Méridionale de Navigation, in zijn geheel nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert de nietigverklaring van besluit C(2013) 1926 final van de Commissie van 2 mei 2013, waarbij deze instelling allereerst de financiële compensaties die de Société Nationale Corse Méditerranée (SNCM) en de Compagnie Méridionale de Navigation (CMN) voor de jaren 2007-2013 in het kader van een openbaredienstovereenkomst hebben ontvangen voor diensten van zeevervoer tussen Marseille en Corsica, als staatssteun heeft aangemerkt. Voorts heeft de Commissie de compensaties die aan SNCM en CMN zijn uitgekeerd voor gedurende het hele jaar verleende vervoerdiensten (hierna: „basisdienst”) verenigbaar met de interne markt verklaard, maar de compensaties voor gedurende piekperiodes – te weten de kerst, februari, lente-herfst en/of zomer – verleende diensten (hierna: „aanvullende dienst”) onverenigbaar met de interne markt verklaard. Ten slotte heeft de Commissie de terugvordering gelast van de met de interne markt onverenigbaar verklaarde steun [steunzaak SA.22843 2012/C (ex 2012/NN)].

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

Met haar eerste middel, dat twee onderdelen bevat, voert verzoekster aan dat de Commissie het begrip staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU heeft geschonden door de aan SNCM en CMN uitgekeerde compensaties als staatssteun aan te merken, op grond dat niet ten volle was voldaan aan het eerste en het vierde criterium van het arrest Altmark Trans van het Hof van 24 juli 2003 (C-280/00, Jurispr. blz. I-7747).

Verzoekster betoogt met het eerste onderdeel van dit middel dat het bestreden besluit in strijd is met het begrip staatssteun, voor zover de Commissie van mening was dat slechts ten dele was voldaan aan het eerste criterium van het arrest Altmark. In dit verband stelt verzoekster:

ten eerste dat de Commissie, door een onderscheid te maken tussen de basisdienst en de aanvullende dienst, een feitelijke vergissing heeft begaan, blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en is voorbijgegaan aan de ruime beoordelingsmarge waarover de lidstaten beschikken bij het definiëren van diensten van algemeen economisch belang;

ten tweede dat de diensten die vallen onder de tussen SNCM en CMN, enerzijds, en het Office des Transports de la Corse en de Collectivité territoriale de Corse, anderzijds, gesloten openbaredienstovereenkomst, in hun geheel genomen een dienst van algemeen economisch belang vormen en dat die overeenkomst voldoet aan het eerste criterium van het arrest Altmark;

ten derde dat, gesteld al dat de basisdienst en de aanvullende dienst van elkaar moeten worden onderscheiden, de aanvullende dienst – net als de basisdienst – een dienst van algemeen economisch belang vormt en beantwoordt aan het eerste criterium van het arrest Altmark, aangezien er een reële behoefte bestaat aan een openbare dienst omdat er in een situatie van vrije mededinging niet voldoende regelmatige vervoerdiensten zijn.

Met het tweede onderdeel van dit middel betoogt verzoekster dat het bestreden besluit in strijd is met het begrip staatssteun, voor zover de Commissie van mening was dat niet was voldaan aan het vierde criterium van het arrest Altmark. Verzoekster stelt dat dankzij de procedure tot sluiting van een openbaredienstovereenkomst een daadwerkelijke mededinging tot stand is kunnen komen en dat daardoor kon worden gekozen voor het aanbod dat voor de gemeenschap economisch het voordeligst was.

Met haar tweede middel voert verzoekster subsidiair aan dat artikel 106, lid 2, VWEU is geschonden, voor zover de Commissie van mening was dat de compensaties die aan SNCM zijn uitgekeerd voor de aanvullende dienst, met de interne markt onverenigbare staatssteun uitmaakten, omdat die dienst geen dienst van algemeen economisch belang vormt.