Language of document : ECLI:EU:C:2017:591

Zaak C348/16

Moussa Sacko

tegen

Commissione Territoriale per il riconoscimento della Protezione internazionale di Milano

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Tribunale di Milano)

„Prejudiciële verwijzing – Asielbeleid – Richtlijn 2013/32/EU – Artikelen 12, 14, 31 en 46 – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikel 47 – Recht op effectieve rechterlijke bescherming – Beroep tegen een beslissing houdende afwijzing van een verzoek om internationale bescherming – Mogelijkheid voor de rechterlijke instantie om uitspraak te doen zonder de verzoeker te horen”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 26 juli 2017

Grenscontroles, asiel en immigratie – Asielbeleid – Procedures voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming – Richtlijn 2013/32 – Waarborgen voor de verzoekers – Beroep tegen een beslissing houdende afwijzing van een verzoek om internationale bescherming – Recht op een doeltreffende voorziening in rechte – Verzoeker niet gehoord in het kader van dat beroep – Toelaatbaarheid – Voorwaarden

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47; richtlijn 2013/32 van het Europees Parlement en de Raad, art. 12, 14, 31 en 46)

Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming – met name de artikelen 12, 14, 31 en 46 ervan, gelezen tegen de achtergrond van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – moet aldus worden uitgelegd dat zij er niet aan in de weg staat dat de nationale rechterlijke instantie waarbij een beroep is ingesteld tegen de beslissing houdende afwijzing van een kennelijk ongegrond verzoek om internationale bescherming, dat beroep verwerpt zonder de verzoeker te horen, wanneer de feitelijke omstandigheden geen ruimte laten voor enige twijfel over de gegrondheid van die beslissing, op voorwaarde dat de verzoeker aanvankelijk overeenkomstig artikel 14 van die richtlijn in de gelegenheid is gesteld persoonlijk te worden gehoord over zijn verzoek om internationale bescherming, en dat het verslag of de schriftelijke weergave van dit persoonlijke onderhoud, zo dit heeft plaatsgevonden, overeenkomstig artikel 17, lid 2, van die richtlijn aan het dossier is toegevoegd, alsmede op voorwaarde dat de rechterlijke instantie waarbij het rechtsmiddel is ingesteld, indien zij dit nodig acht kan gelasten dat de betrokkene wordt gehoord voor het in artikel 46, lid 3, van die richtlijn bedoelde volledige en ex nunc onderzoek van zowel de feitelijke als de juridische gronden.

In geval van een kennelijk ongegrond verzoek in de zin van artikel 32, lid 2, van richtlijn 2013/32 – zoals het verzoek dat in het hoofdgeding aan de orde is – voldoet de rechterlijke instantie waarbij het beroep is ingesteld, in beginsel aan haar verplichting om het in artikel 46, lid 3, van die richtlijn bedoelde volledige en ex nunc onderzoek te verrichten, wanneer zij rekening houdt met de haar overgelegde stukken en met de objectieve gegevens in het administratieve dossier van de procedure in eerste aanleg, waaronder in voorkomend geval het verslag of de opname van het persoonlijke onderhoud dat in het kader van die procedure heeft plaatsgevonden.

Indien de rechterlijke instantie waarbij het beroep is ingesteld, van oordeel is dat het geboden is de verzoeker te horen om het vereiste volledige en ex nunc onderzoek te kunnen verrichten, vormt een dergelijke beslissing om de betrokkene te horen, daarentegen een procedurele handeling waarvan zij niet kan afzien om de in overweging 20 van richtlijn 2013/32 bedoelde redenen van snelheid.

Voorts legt artikel 46 van richtlijn 2013/32 de rechterlijke instantie waarbij een beroep is ingesteld tegen een beslissing houdende afwijzing van een verzoek om internationale bescherming, weliswaar niet de verplichting op om de verzoeker onder alle omstandigheden te horen, maar die bepaling staat de nationale wetgever niet toe om die rechterlijke instantie te beletten de betrokkene te horen wanneer deze heeft geoordeeld dat de informatie die is verzameld tijdens het persoonlijke onderhoud dat in de loop van de procedure in eerste aanleg heeft plaatsgevonden, niet volstaat, en zij het daarom voor het in artikel 46, lid 3, van die richtlijn bedoelde volledige en ex nunc onderzoek van zowel de feitelijke als de juridische gronden nodig acht om de betrokkene te horen.

(zie punten 45, 46, 48, 49 en dictum)