Language of document :

Beroep ingesteld op 11 juni 2012 - Alban Giacomo / Commissie

(Zaak T-259/12)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Alban Giacomo SpA (Romano d'Ezzelino, Italië) (vertegenwoordigers: S. Nanni Costa, F. Di Gianni, G. Coppo, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de aan verzoekster opgelegde geldboete nietig te verklaren of, subsidiair, te verlagen, indien nodig met gebruikmaking van de materiële bevoegdheid waarover het in de zin van artikel 261 VWEU beschikt;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Het in deze zaak bestreden besluit is hetzelfde als dat in zaak T-248/12, Carl Fuhr GmbH & Co. KG/Commissie.

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

Eerste middel, ontleend aan de onrechtmatigheid van de vaststelling van de duur van de inbreuk die aan Alban Giacomo Spa wordt toegerekend.

Met het eerste middel voert verzoekster aan dat de haar verweten inbreuk is beëindigd bij gelegenheid van de laatste vergadering waaraan zij heeft deelgenomen, zijnde 11 september 2006, en niet tegelijkertijd met de inspecties die de Commissie op 3 juli 2007 heeft uitgevoerd.

Ter ondersteuning van het middel voert verzoekster de volgende argumenten aan: (i) het is niet bewezen dat verzoekster tijdens de vergadering van 11 september 2006 een overeenkomst over de verhoging van de prijzen voor 2007 heeft gesloten; (ii) het is niet bewezen dat verzoekster aan de vermeende overeenkomst over de verhoging van de prijzen voor 2007 uitvoering heeft gegeven; (iii) het is niet bewezen dat verzoekster contacten met concurrenten heeft gehad na de vergadering van 11 september 2006.

Tweede middel, ontleend aan de onrechtmatigheid van de aan Alban Giacomo opgelegde geldboete, daar zij in strijd is met het beginsel van het persoonlijk karakter van straffen en sancties, het discriminatieverbod en de beginselen van gelijke behandeling en evenredigheid.

Met het tweede middel betoogt verzoekster dat de Commissie de aan haar opgelegde geldboete niet juist heeft afgestemd op de mate waarin zij verantwoordelijk is, vergeleken met de overige karteldeelnemers, hetgeen in strijd is met de fundamentele beginselen van de evenredigheid, de gelijke behandeling en het persoonlijke karakter van straffen en sancties.

Ter ondersteuning van het middel voert verzoekster de volgende argumenten aan: (i) het percentage van de verkopen dat voor de berekening van de geldboete is gebruikt is buitensporig hoog; (ii) alternatief, is de weigering om verzoekster het voordeel van een verzachtende omstandigheid te gunnen ongerechtvaardigd; (ii) alternatief, had de Commissie de aan verzoekster opgelegde geldboete aanzienlijke moeten verlagen.

____________