Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 22 maart 2024 door Oil company „Lukoil” PAO tegen de beschikking van het Gerecht (Derde kamer) van 25 januari 2024 in zaak T-280/23, Lukoil / Parlement e.a.

(Zaak C-223/24 P)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Oil company „Lukoil” PAO (vertegenwoordigers: B. Lebrun, C. Alter, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Transparantieregister, Europees Parlement, Raad van de Europese Unie, Europese Commissie

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Hof:

op basis van artikel 256, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, om vernietiging van de beschikking van het Gerecht van de Europese Unie van 25 januari 2024, Oil company „Lukoil” PAO / Europees Parlement e.a., T-280/23 (ECLI:EU:T:2024:41), waarbij het op 17 mei 2023 door verzoekster ingestelde beroep tot nietigverklaring – tot nietigverklaring van het besluit van het secretariaat van het transparantieregister Ares (2023) 1618717 van 6 maart 2023, waarbij is vastgesteld dat verzoekster niet langer aan de voorwaarden voor opname in het transparantieregister voldoet omdat punt e), van de gedragscode van het transparantieregister niet wordt geëerbiedigd, en verzoekster uit dat register is geschrapt (hierna: „besluit”) – kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard; en

verwerende partijen te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter staving van de hogere voorziening voert verzoekster drie middelen aan.

1. Eerste middel: onjuiste rechtsopvatting

Met het eerste middel in hogere voorziening wordt het Gerecht van de Europese Unie (hierna: „Gerecht”) verweten blijk te hebben gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat naar behoren kennis was gegeven van het besluit tot schrapping van verzoekster uit het transparantieregister.

Ten eerste is in het besluit zoals dat door het secretariaat van het transparantieregister (hierna: „secretariaat”) is meegedeeld, niet vermeld welke rechtsmiddelen openstaan, zoals wel uitdrukkelijk verplicht is gesteld in punt 7.1 (laatste volzin) van bijlage III bij het Interinstitutioneel Akkoord.

Daarenboven is noch de betrokken partij (PJSC Lukoil, gevestigd te Moskou), noch een persoon die wettelijk is gemachtigd voor het in ontvangst nemen van juridisch bindende besluiten die de genoemde entiteit sanctioneren, van het besluit in kennis gesteld.

Dientengevolge is de adressaat niet naar behoren in kennis gesteld van het besluit en is de beroepstermijn dus niet gaan lopen.

Ten tweede heeft het Gerecht, mocht worden aangenomen dat de adressaat van het besluit in kennis is gesteld (quod non), blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het begrip „ontvangst” van het besluit te verwarren met het begrip „mogelijkheid om daadwerkelijk van het besluit kennis te nemen” (in dit geval van toepassing). Deze slotsom is het gevolg van verwarring tussen twee verschillende gehelen van voorschriften. Het Gerecht heeft gebruikgemaakt van een feit in de procedure voor heronderzoek voor het secretariaat, en hier een gevolg aan verbonden in de beroepsprocedure voor het Gerecht en ten onrechte geconcludeerd dat de geadresseerde in staat was geweest om naar behoren kennis te nemen van het besluit op de dag van kennisgeving ervan, te weten 6 maart 2023.

Ten derde heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat een verklaring van de raadsmannen van verzoekster neerkwam op de erkenning dat inderdaad van het besluit kennis was gegeven in de zin van artikel 263 VWEU, terwijl de raadsmannen niet bevoegd waren om dit uit naam van verzoekster te erkennen en de verklaring betrekking had op een feit dat geen enkel juridisch gevolg kon hebben.

2. Tweede middel: schending van de motiveringsplicht

Met het tweede middel in hogere voorziening wordt het Gerecht verweten de motiveringsplicht te hebben geschonden door het betoog van verwerende partijen te volgen, ofschoon geen van de door hen aangevoerde beweringen waarop een bewijslast rust, wordt gestaafd door concrete elementen die door hen zijn overgelegd, en deze beweringen uitsluitend berusten op een weloverwogen verwarring van de regels voor de berekening van de termijnen, namelijk enerzijds de regels die van toepassing zijn om het secretariaat te verzoeken om heronderzoek van het besluit, en anderzijds de regels die gelden in beroepen op basis van artikel 263 VWEU.

3. Derde middel: schending van het rechtszekerheidsbeginsel

Met het derde middel wordt het Gerecht verweten blijk te hebben gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door schending van het rechtszekerheidsbeginsel alsook van de rechten van verdediging van verzoekster, en meer bepaald van haar recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel en toegang tot een onpartijdig gerecht (artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten), alsook van haar recht op een eerlijk proces (artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens).

____________