Language of document : ECLI:EU:T:2024:292

Zaak T758/22

Puma SE

tegen

Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

 Arrest van het Gerecht (Derde kamer – uitgebreid) van 8 mei 2024

“Gemeenschapsmodel – Nietigheidsprocedure – Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een schoen weergeeft – Oudere gemeenschapsmodellen – Nietigheidsgronden – Eigen karakter – Artikel 25, lid 1, onder b), en artikel 6, lid 1, van verordening (EG) nr. 6/2002”

1.      Gemeenschapsmodellen – Nietigheidsgronden – Geen eigen karakter – Model dat bij de geïnformeerde gebruiker geen algemene indruk wekt die verschilt van de door het oudere model gewekte algemene indruk – Globale beoordeling van alle door de modellen afgebeelde elementen – Draagwijdte – Inaanmerkingneming van uitsluitend de door het litigieuze model beschermde elementen

[Verordening nr. 6/2002 van de Raad, art. 6, lid 1, en 25, lid 1, b)]

(zie punten 25‑28, 34)

2.      Gemeenschapsmodellen – Nietigheidsgronden – Geen eigen karakter – Beschikbaarstelling voor het publiek waarbij alle elementen van het model openbaar zijn gemaakt – Beschermingsvoorwaarden

[Verordening nr. 6/2002 van de Raad, art. 7, lid 1, en 25, lid 1, b)]

(zie punt 46)

Samenvatting

In het kader van een bij het Gerecht ingesteld en door deze rechterlijke instantie verworpen beroep, is het Gerecht voor het eerst ingegaan op de vraag of bestanddelen waarvoor geen bescherming werd geclaimd in aanmerking kunnen worden genomen, te weten de elementen die niet door het oudere model worden beschermd en die in dit geval voorkwamen in de vorm van stippellijnen, wanneer de modellen worden vergeleken in het kader van een vordering tot nietigverklaring op grond van het ontbreken van eigen karakter. Het Gerecht verduidelijkt daarbij de ratio legis van de op die grond gebaseerde nietigheidsprocedure en het geeft de grenzen van de bescherming van een ouder model aan.

Fujian Daocheng Electronic Commerce Co. Ltd heeft het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) verzocht om inschrijving van een gemeenschapsmodel dat een schoen weergeeft. Puma SE, verzoekster, heeft een vordering tot nietigverklaring van het model ingesteld op grond van het ontbreken van eigen karakter(1) ten aanzien van zeven oudere modellen. Deze vordering is door de nietigheidsafdeling echter afgewezen op grond dat het litigieuze model een eigen karakter had. Evenzo heeft de kamer van beroep verzoeksters beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling verworpen.

Beoordeling door het Gerecht

Om te beginnen herinnert het Gerecht eraan dat de vergelijking van de door de conflicterende modellen gewekte algemene indruk enerzijds moet worden gemaakt op basis van de volledige verschijningsvorm van elk van deze modellen, waarbij anderzijds moet worden uitgegaan van de openbaar gemaakte kenmerken van het litigieuze model en de vergelijking uitsluitend betrekking mag hebben op de beschermde kenmerken van dat model. Het feit dat voor het oudere model extra elementen openbaar zijn gemaakt die niet voorkomen in het litigieuze model, zijn irrelevant voor de vergelijking van de betrokken modellen. Vastgesteld moet dus worden welke elementen daadwerkelijk door het litigieuze model worden beschermd.

In de eerste plaats merkt het Gerecht op dat bij de vergelijking van de in deze zaak conflicterende modellen rekening moet worden gehouden met alle elementen die daadwerkelijk worden beschermd door het litigieuze model, dat een volledige schoen weergeeft, bestaande uit zowel een zool als het bovendeel van de schoen, en dat de vergelijking niet mag worden beperkt tot slechts de verschijningsvorm van de zolen, het enige deel dat wordt beschermd door het oudere model. Het onderzoek van de nietigheidsgrond, namelijk het ontbreken van een eigen karakter, past immers niet in een logica van bescherming van een ouder recht, maar bestaat erin te bepalen of het litigieuze model voldoet aan de inschrijvingsvoorwaarden(2). Indien wordt uitgegaan van de beschermde kenmerken van het oudere model, in plaats van die van het litigieuze model, zou zulks erop neerkomen dat beschermde elementen van het litigieuze model van de vergelijking worden uitgesloten en dus dat niet wordt nagegaan of het model in zijn geheel beschouwd aan de voorwaarden voor bescherming voldoet.

Hoewel het niet uitgesloten is dat, wanneer modellen met elkaar worden vergeleken, de algemene indruk die door elk ervan wordt gewekt mogelijkerwijs wordt gedomineerd door bepaalde kenmerken van de voortbrengselen of delen van de betrokken voortbrengselen, is het Gerecht voorts van oordeel dat er in casu geen reden is om aan te nemen dat de zool, louter visueel beschouwd, voor de geïnformeerde gebruiker een kenmerk is dat overheerst ten opzichte van de rest van de schoen.

In een tweede fase onderzoekt het Gerecht of de verschijningsvorm van het bovendeel van de schoen van de oudere modellen eveneens in aanmerking kan worden genomen bij de vergelijking van de algemene indrukken die de conflicterende modellen wekken, ook al gaat het niet om kenmerken waarvoor om bescherming werd verzocht. Het Gerecht wijst er dienaangaande op dat de beoordeling van het eigen karakter van een model erin bestaat dat wordt vastgesteld of er een duidelijk verschil bestaat tussen de algemene indruk die het bij een geïnformeerde gebruiker wekt en de algemene indruk die door het vormgevingserfgoed van de modellen wordt gewekt. In het kader van een nietigheidsprocedure op basis van deze grond heeft het oudere model immers uitsluitend tot doel de stand van de techniek aan te geven, die overeenkomt met het erfgoed van de modellen betreffende het betrokken voortbrengsel die op de datum van indiening van het betrokken model beschikbaar waren gesteld. Alleen al doordat een ouder model openbaar is gemaakt, behoort het tot het vormgevingserfgoed. Om te bepalen of elementen van een ouder model in aanmerking kunnen worden genomen, hoeft dus niet te worden gekeken naar het voorwerp van de bescherming van dat model, maar dient enkel te worden nagegaan of deze elementen openbaar zijn gemaakt(3). Bovendien kan de beschikbaarstelling voor het publiek van een model enkel de beschikbaarstelling van al zijn onderdelen impliceren indien deze onderdelen op het tijdstip van die beschikbaarstelling duidelijk en nauwkeurig tot uitdrukking komen.

Aangezien de uitgesloten onderdelen van de oudere modellen in dit geval openbaar waren gemaakt en voldoende duidelijk en nauwkeurig waren weergegeven om daarin de verschijningsvorm van een bovendeel van een schoen en de verschillende delen ervan te kunnen zien, komt het Gerecht bijgevolg tot de slotsom dat deze elementen in aanmerking kunnen worden genomen bij de beoordeling van het eigen karakter van het litigieuze model.


1      In de zin van artikel 6, lid 1, en artikel 25, lid 1, onder b) van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen (PB 2002, L 3, blz. 1).


2      Zoals deze zijn vastgesteld in de artikelen 4 tot en met 9 van verordening nr. 6/2002.


3      In de zin van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 6/2002.