Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 6 oktober 2004 ingesteld door MobilCom Aktiengesellschaft tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-397/04)

Procestaal: Duits

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 6 oktober 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door MobilCom Aktiengesellschaft, gevestigd te Büdelsdorf (Duitsland), vertegenwoordigd door K. Jacobsen, U. Wellmann en T. Sharpe, advocaten.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

─    nietig te verklaren de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 14 juli 2004 met betrekking tot dossiernummer C5/03 (ex N239/03);

─    subsidiair, nietig te verklaren artikel 1 van de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 14 juli 2004 met betrekking tot dossiernummer C5/03 (ex N239/03), voorzover daarin in de laatste halve volzin wordt verklaard dat "(...) voorzover Duitsland voldoet aan de in artikel 2 van deze beschikking genoemde voorwaarde", alsmede in hun geheel nietig te verklaren de artikelen 2 en 3 van voormelde beschikking.

Middelen en voornaamste argumenten

In de bestreden beschikking wordt door Duitsland ten gunste van verzoekster toegekende staatssteun verenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaard, voorzover Duitsland voldoet aan de in artikel 2 van de beschikking genoemde voorwaarden. Deze houden in dat verzoekster haar zogenoemde "online-afzetkanaal" voor een periode van zeven maanden moet sluiten.

Verzoekster stelt om te beginnen dat de Commissie ter zake niet bevoegd is. Aangezien haar bedrijfsactiviteit die bestaat in de bemiddeling bij mobiele-telefonieovereenkomsten, uitsluitend tot Duitsland is beperkt, kan de toekenning van de steun het handelsverkeer tussen de lidstaten niet ongunstig beïnvloeden.

Voorts is er geen passende rechtsgrondslag voor de vaststelling van een dergelijke voorwaarde door de Commissie, zodat er sprake is van schending van het EG-Verdrag of van een rechtsregel betreffende de toepassing daarvan.

Volgens verzoekster is de haar opgelegde voorwaarde willekeurig, aangezien een toereikende motivering ontbreekt. Derhalve stelt zij een beoordelingsfout respectievelijk het ontbreken van de uitoefening van een discretionaire bevoegdheid. Voorts heeft de Commissie niet op overtuigende wijze aangetoond dat de bestreden beschikking noodzakelijk, geschikt en tegelijkertijd het minst vergaande middel is, en heeft zij derhalve gehandeld in strijd met het evenredigheidsbeginsel.

____________