Language of document : ECLI:EU:T:2008:416

Zaak T‑73/04

Le Carbone-Lorraine

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Mededinging – Mededingingsregelingen – Markt van elektrische en mechanische koolstof‑ en grafietproducten – Richtsnoeren voor berekening van bedrag van geldboeten – Zwaarte en duur van inbreuk – Verzachtende omstandigheden – Medewerking tijdens administratieve procedure – Evenredigheidsbeginsel – Beginsel van gelijke behandeling”

Samenvatting van het arrest

1.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Complexe inbreuk

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie, punt 1 A)

2.      Mededinging – Gemeenschapsregels – Inbreuken – Geldboeten – Eén enkele inbreuk

(Art. 81, lid 1, EG; verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2)

3.      Mededinging – Gemeenschapsregels – Toepassing door Commissie – Los van beoordelingen door autoriteiten van derde staten

(Art. 3, lid 1, sub g, EG en 81 EG)

4.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuk – Inaanmerkingneming van gevolgen van gehele inbreuk

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2)

5.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuk – Vaststelling van prijzen – Verplichting van Commissie om bij beoordeling van weerslag van inbreuk uit te gaan van mededinging zoals die zonder inbreuk zou hebben bestaan

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie, punt 1 A)

6.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuk – Gewicht van deelneming van elke onderneming

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie)

7.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Totale omzet van betrokken onderneming – Omzet die is behaald met goederen waarop inbreuk betrekking heeft

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2)

8.      Mededinging – Geldboeten – Beschikking waarbij geldboeten worden opgelegd – Motiveringsplicht

(Art. 253 EG; verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie)

9.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Afschrikkende werking – Algemeen vereiste dat Commissie in alle fasen van berekening van geldboete dient te leiden

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie, punt 1 A)

10.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuk – Verzachtende omstandigheden – Invoering van conformeringsprogramma om te voldoen aan communautaire mededingingsregels

(Art. 81 EG; verordening nr. 17 van de Raad, art. 15; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie)

11.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuk – Verzachtende omstandigheden – Onderneming die louter passieve rol vervulde of slechts meeloopster was

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie, punt 3, eerste streepje)

12.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuk – Verzachtende omstandigheden

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15; verordening nr. 2842/98 van de Commissie; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie, punt 3)

13.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Verzachtende omstandigheden – Gedrag dat afwijkt van in kader van mededingingsregeling overeengekomen gedrag

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie, punt 3, tweede streepje)

14.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Verzachtende omstandigheden – Beëindiging van inbreuk vóór optreden van Commissie

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie, punt 3, derde streepje)

15.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuk – Verzachtende omstandigheden – Vermindering van bedrag van geldboete in ruil voor medewerking waardoor kan worden uitgemaakt in welke mate andere onderneming heeft meegewerkt

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie, punt 3, zesde streepje)

16.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Vermindering van bedrag van geldboete in ruil voor medewerking van betrokken onderneming

(Verordening nr. 17 van de Raad; mededeling 96/C 207/04 van de Commissie, punt D, lid 2)

17.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Financiële situatie van betrokken onderneming

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15)

1.      In het kader van de toepassing van artikel 81, lid 1, EG moet in voorkomend geval de relevante markt worden gedefinieerd om uit te maken of een overeenkomst de handel tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden en ertoe strekt of tot gevolg heeft dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst. Bijgevolg is de Commissie alleen verplicht in een beschikking krachtens artikel 81 EG de relevante markt af te bakenen, wanneer zonder een dergelijke afbakening niet kan worden uitgemaakt of de overeenkomst, het besluit van een ondernemersvereniging of de onderling afgestemde feitelijke gedraging de handel tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden en ertoe strekt of tot gevolg heeft dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst.

De Commissie is niet gehouden om de betrokken productmarkten af te bakenen om de zwaarte van een inbreuk voor elke categorie van betrokken producten te onderzoeken. Om te beginnen moet immers volgens de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, bij de beoordeling van de zwaarte van een inbreuk rekening worden gehouden met de aard van de inbreuk, zijn concrete weerslag op de markt wanneer die meetbaar is en de omvang van de betrokken geografische markt. Er bestaat krachtens de richtsnoeren geen verplichting voor de Commissie om de weerslag van een kartel specifiek voor elke categorie van betrokken producten te analyseren. Voorts is de Commissie in geval van een complexe inbreuk betreffende meerdere producten niet verplicht een afzonderlijke analyse te verrichten van elk element van de inbreuk of het bedrag van de geldboete over deze verschillende elementen te verdelen. Zij is evenmin gehouden de zwaarte van elke inbreuk te onderzoeken wanneer zij één enkele geldboete oplegt aan een onderneming die meerdere inbreuken heeft gepleegd. Deze conclusie staat overigens geen willekeurige collectieve bestraffing van de in een kartel verwikkelde ondernemingen toe.

Overeenkomstig punt 1 A, zesde alinea, van voornoemde richtsnoeren kan een beperkte aanwezigheid op de markt eventueel leiden tot een lager uitgangsbedrag in het kader van de „gedifferentieerde behandeling” van de bij een kartel betrokken ondernemingen. Bovendien moet de mate van deelneming van elke betrokken onderneming door de Commissie worden onderzocht bij de beoordeling van de eventuele verzachtende omstandigheden.

(cf. punten 36, 45-46, 48-52)

2.      Het staat de Commissie in het kader van de toepassing van artikel 81 EG vrij om één enkele procedure in te leiden voor praktijken betreffende meerdere onderscheiden producten, waaruit één beschikking kan voortgekomen waarbij het bestaan van meerdere onderscheiden inbreuken door een onderneming wordt vastgesteld en waarbij evenveel onderscheiden geldboeten worden opgelegd die elk binnen de bij artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 gestelde grenzen blijven. Wanneer de Commissie meent dat al de producten in de procedure voorwerp waren van één enkele complexe inbreuk, met name gelet op de werking van het kartel, kan zij één beschikking vaststellen waarbij aan elke betrokken onderneming één geldboete wordt opgelegd. Die keuze is niet onlogisch of in strijd met het beginsel van behoorlijk bestuur.

(cf. punten 56, 63-66)

3.      De door de mededingingsautoriteiten van derde staten gevolgde praktijk is niet verbindend voor de Commissie, die verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging en de oriëntatie van het communautaire mededingingsbeleid. De bevoegdheidsuitoefening door de autoriteiten van derde staten in het kader van hun territoriale competentie beantwoordt immers aan eisen die specifiek zijn voor die staten. De uitgangspunten van de rechtsorden van andere staten op het gebied van de mededinging beantwoorden immers niet alleen aan specifieke doelstellingen, maar leiden voorts tot de vaststelling van speciaal daarop gericht materieel recht en tot sterk uiteenlopende bestuursrechtelijke, strafrechtelijke of civielrechtelijke rechtsgevolgen, wanneer door de autoriteiten van die staten eenmaal is bewezen dat op de toepasselijke mededingingsregels inbreuk is gemaakt. Geheel anders is de juridische situatie daarentegen wanneer een onderneming, wat de mededinging betreft, uitsluitend valt onder het gemeenschapsrecht en het recht van een of meer lidstaten, dat wil zeggen wanneer een mededingingsregeling zich uitsluitend binnen het territoriale toepassingsgebied van de rechtsorde van de Europese Gemeenschap afspeelt.

Hieruit volgt dat, wanneer de Commissie het onrechtmatige gedrag van een onderneming bestraft, zelfs wanneer dit gedrag zijn oorsprong vindt in een grensoverschrijdende mededingingsregeling, haar de waarborging van de vrije mededinging binnen de gemeenschappelijke markt voor ogen staat, hetgeen ingevolge artikel 3, lid 1, sub g, EG een van de fundamentele doelstellingen van de Gemeenschap is. Door het specifieke karakter van het in gemeenschapsverband beschermde rechtsgoed kunnen de afwegingen die de Commissie ingevolge haar bevoegdheden op dit gebied maakt, aanzienlijk verschillen van die van de autoriteiten van derde staten.

(cf. punten 57‑60)

4.      Wanneer de Commissie een geheel van overeenkomsten en/of onderling afgestemde feitelijke gedragingen als één complexe inbreuk beschouwt, is zij niet gehouden om, ter fine van de beoordeling van het uitgangsbedrag van de boeten, de gewraakte praktijken op elk van de betrokken markten concreet te onderzoeken of rekening te houden met de feitelijke houding die een bepaalde onderneming naar eigen zeggen heeft aangenomen, maar hoeven enkel de gevolgen van de inbreuk in haar geheel in aanmerking te worden genomen.

(cf. punten 80, 89-90, 95, 97, 102)

5.      Om de concrete weerslag van een inbreuk op de markt te beoordelen, moet de Commissie uitgaan van de mededinging zoals die normalerwijze zonder inbreuk zou hebben bestaan.

De Commissie mag bij een prijskartel concluderen dat de inbreuk gevolgen heeft gehad, wanneer de kartelleden maatregelen hebben getroffen om de overeengekomen prijzen toe te passen, bijvoorbeeld door ze bij de klanten aan te kondigen, hun medewerkers op te dragen ze als onderhandelingsbasis te gebruiken en de toepassing daarvan door hun concurrenten en hun eigen verkoopdiensten te controleren. Om een weerslag op de markt te kunnen vaststellen, volstaat het namelijk dat de overeengekomen prijzen als uitgangspunt dienden voor de vaststelling van de individuele transactieprijzen, waardoor dus de onderhandelingsmarge van de klanten werd beperkt.

Daarentegen kan, wanneer de uitvoering van een kartel is vastgesteld, van de Commissie niet worden verlangd dat zij stelselmatig aantoont dat de afspraken de betrokken ondernemingen daadwerkelijk in staat hebben gesteld een hogere transactieprijs te bereiken dan zonder het kartel het geval zou zijn geweest. Het betoog dat voor de vaststelling van de zwaarte van de inbreuk enkel in aanmerking kan worden genomen dat het niveau van de transactieprijzen zonder kartel anders zou zijn geweest, kan niet slagen. Verder is het onevenredig een dergelijk bewijs – waarmee aanzienlijke middelen gemoeid zouden zijn – te verlangen, aangezien daarvoor hypothetische berekeningen moeten worden gemaakt op grond van economische modellen waarvan de juistheid door de rechter slechts moeilijk is na te gaan en de onfeilbaarheid geenszins is bewezen.

Voor de beoordeling van de zwaarte van de inbreuk is beslissend dat de kartelleden alles hebben gedaan wat in hun macht lag om hun wensen concreet gestalte te geven. De leden van het kartel kunnen externe factoren die hun inspanningen hebben tegengewerkt, niet in hun voordeel aanvoeren als elementen die een verlaging van de geldboeten rechtvaardigen.

De Commissie mag zich derhalve baseren op de tenuitvoerlegging van het kartel om tot het bestaan van een weerslag op de markt te concluderen, zonder de omvang van die weerslag precies te hoeven meten.

Gesteld dat de daadwerkelijke weerslag van het kartel door de Commissie niet rechtens genoegzaam is aangetoond, kan de kwalificatie als „zeer zwaar” nog steeds toepasselijk zijn. De drie aspecten die overeenkomstig de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, in overweging moeten worden genomen bij de beoordeling van de zwaarte van de inbreuk, namelijk de aard van de inbreuk, de weerslag ervan op de markt wanneer die meetbaar is en de omvang van de betrokken geografische markt, wegen in het kader van het algehele onderzoek immers niet even zwaar. De aard van de inbreuk speelt met name bij de kwalificatie van de inbreuken als „zeer zwaar” een vooraanstaande rol. In dit verband volgt uit de beschrijving van de zeer zware inbreuken in bedoelde richtsnoeren dat overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen die met name strekken tot vaststelling van de prijzen, reeds op grond van hun aard als „zeer zwaar” kunnen worden gekwalificeerd, en dat voor die kwalificatie niet nodig is dat zij een bijzondere uitwerking hebben of een bepaald geografisch gebied bestrijken. Deze conclusie vindt bevestiging in het feit dat, waar in de beschrijving van zware inbreuken uitdrukkelijk sprake is van de weerslag op de markt en van de gevolgen voor uitgestrekte gebieden van de gemeenschappelijke markt, in de beschrijving van zeer zware inbreuken daarentegen niet staat dat er sprake moet zijn van enige concrete weerslag op de markt of van gevolgen die zich in een bepaald geografisch gebied doen gevoelen.

(cf. punten 83‑87, 91)

6.      Bij de vaststelling van een geldboete wegens overtreding van de mededingingsregels uit hoofde van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, moet onderscheid worden gemaakt tussen de beoordeling van de zwaarte van de inbreuk, die dient voor de vaststelling van de hoogte van het uitgangsbedrag, en die van het relatieve gewicht van de deelname van elk van de betrokken ondernemingen, welke laatste beoordeling moet plaatsvinden in het kader van de mogelijke toepassing van verzwarende of verzachtende omstandigheden.

(cf. punt 100)

7.      De Commissie is niet verplicht bij de vaststelling van het bedrag van de geldboeten op basis van de zwaarte en de duur van de betrokken inbreuk, haar berekening te maken aan de hand van bedragen die op de omzet van de betrokken ondernemingen zijn gebaseerd, meer bepaald de omzet die met de betrokken producten is behaald. Ofschoon niet kan worden ontkend dat deze laatste een gepaste grondslag kan vormen om de aantasting van de mededinging op de markt van de betrokken producten en het relatieve gewicht van de deelnemers aan een mededingingsregeling in verhouding tot de betrokken producten te taxeren, neemt dit niet weg dat dit element zeker niet het enige criterium is waaraan de Commissie de zwaarte van de inbreuk moet toetsen. Er zou buitensporig veel belang aan dit element worden gehecht indien de evenredigheid van het uitgangsbedrag van de boete enkel werd beoordeeld op basis van de verhouding tussen dat bedrag en de omzet in de betrokken producten. De aard van de inbreuk, de concrete weerslag ervan, de geografisch omvang van de betrokken markt en de noodzakelijke afschrikkende werking van de boete zijn evenzeer elementen die bovengenoemd bedrag kunnen rechtvaardigen.

(cf. punten 114, 118-119)

8.      Wat de vaststelling van geldboeten wegens schending van het mededingingsrecht betreft, voldoet de Commissie aan haar motiveringsplicht wanneer zij in haar beschikking de beoordelingsfactoren aangeeft op grond waarvan zij de zwaarte en de duur van de inbreuk heeft bepaald, zonder dat zij dit nader behoeft toe te lichten of de cijfermatige gegevens betreffende de berekening van de geldboete daarin hoeft te vermelden. De vermelding van cijfergegevens met betrekking tot de wijze van berekening van de geldboeten, hoe nuttig die gegevens ook zijn, is niet onmisbaar voor de nakoming van de verplichting tot motivering.

Wat de vaststelling van de absolute uitgangsbedragen betreft, zijn de geldboeten een instrument van het mededingingsbeleid van de Commissie, die bij de vaststelling van het bedrag ervan over een beoordelingsmarge moet kunnen beschikken om het gedrag van de ondernemingen aldus te sturen, dat zij de mededingingsregels naleven. Bovendien moet worden voorkomen dat de geldboeten voor de marktdeelnemers gemakkelijk te voorspellen zijn. Derhalve kan niet worden verlangd dat de Commissie in dat opzicht andere motiveringsfactoren dan die met betrekking tot de zwaarte van de inbreuk verstrekt.

(cf. punten 129‑130)

9.      Aangezien afschrikkende werking een doelstelling van de geldboete voor overtreding van de mededingingsregels is, is de noodzaak om die werking te waarborgen een algemeen vereiste dat de Commissie in alle fasen van de berekening van de geldboeten dient te leiden, en impliceert deze niet noodzakelijkerwijs dat deze berekening wordt gekenmerkt door een specifieke tussenstap waarin alle voor de verwezenlijking van deze doelstelling relevante omstandigheden globaal worden beoordeeld.

Voor de inaanmerkingneming van het doel van afschrikking heeft de Commissie in de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, geen geïndividualiseerde methoden of criteria vastgelegd waarvan de specifieke vermelding verplicht zou kunnen zijn. Punt 1 A, vierde alinea, van de richtsnoeren vermeldt in de context van de aanwijzingen over de beoordeling van de zwaarte van de inbreuk enkel de noodzaak, het bedrag van de geldboete op een zodanig niveau vast te stellen dat daarvan een voldoende afschrikkende werking uitgaat.

(cf. punten 131‑132)

10.    Hoewel het van belang is dat een onderneming maatregelen treft om te vermijden dat haar personeelsleden in de toekomst opnieuw inbreuk maken op de communautaire mededingingsregels, bijvoorbeeld door de invoering van een conformeringsprogramma om te voldoen aan de mededingingsregels, neemt het nemen van dergelijke maatregelen niet weg dat de vastgestelde inbreuk is gepleegd. De Commissie is in het kader van de vaststelling van het bedrag van de geldboete die voor overtreding van de mededingingsregels wordt opgelegd, dus niet verplicht om dit element als een verzachtende omstandigheid aan te merken of er in het kader van de afschrikkende werking van de geldboete rekening mee te houden, met name niet wanneer de betrokken inbreuk een kennelijke schending van artikel 81 EG vormt. De omstandigheid dat dergelijke maatregelen zijn ingevoerd vóór het optreden van de Commissie is dus irrelevant. Bovendien is het onmogelijk te bepalen, hoe doeltreffend door een onderneming genomen interne maatregelen ter voorkoming van hernieuwde inbreuken op het mededingingsrecht zijn.

(cf. punten 143‑144, 231)

11.    Het feit dat de onderneming „een louter passieve rol vervulde of slechts meeloopster was” bij de totstandbrenging van een inbreuk, vormt, indien bewezen, volgens punt 3, eerste streepje, van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, een verzachtende omstandigheid, met dien verstande dat deze passieve rol inhoudt dat de onderneming zich „op de achtergrond” houdt, dat wil zeggen niet actief deelneemt aan de uitwerking van de mededingingsverstorende overeenkomst of overeenkomsten.

Als indicatie voor de passieve rol van een onderneming in een mededingingsregeling kan onder meer in aanmerking worden genomen dat de onderneming de bijeenkomsten veel onregelmatiger heeft bijgewoond dan de gewone leden van de mededingingsregeling, dat zij pas later is toegetreden tot de markt waarop de inbreuk betrekking had, ongeacht de duur van haar deelneming daaraan, of dat vertegenwoordigers van andere ondernemingen die aan de inbreuk hebben deelgenomen, uitdrukkelijke verklaringen in die zin hebben afgelegd. Het volstaat dus niet dat de betrokken onderneming zich gedurende bepaalde perioden van het bestaan van het kartel of met betrekking tot bepaalde kartelafspraken „op de achtergrond” heeft gehouden. De aanpak die erin bestaat de houding van een onderneming aan de hand van de doelstelling van de in geding zijnde overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen telkens weer afzonderlijk te beoordelen, lijkt bovendien op zijn minst theoretisch wanneer deze overeenkomsten en gedragingen zijn te plaatsen in een algemene strategie – die de gedragslijnen van de kartelleden op de markt bepaalt en hun commerciële vrijheid beperkt – met eenzelfde mededingingsverstorende strekking en één enkel economisch doel, namelijk de normale prijsontwikkeling te vervalsen en de mededinging op de betrokken markt te beperken.

Het feit dat een onderneming haar deelname aan het kartel pas enkele maanden vóór de andere karteldeelnemers heeft beëindigd, kan daarnaast geen rechtvaardiging vormen voor een verlaging van de geldboete wegens de verzachtende omstandigheid dat zij een „louter passieve rol vervulde of slechts meeloopster was bij de totstandbrenging van de inbreuk”.

(cf. punten 163‑164, 179-180, 184)

12.    Wanneer de Commissie in een beschikking voor de berekening van het bedrag van de geldboete de methode heeft toegepast die is uiteengezet in de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, en tot de conclusie is gekomen dat er ten aanzien van de betrokken onderneming geen verzachtende omstandigheden zijn, is deze laatste ontvankelijk in haar vordering het bedrag van de geldboete wegens een verzachtende omstandigheid te verlagen, ook al heeft zij die omstandigheid niet ingeroepen in haar antwoord op de mededeling van punten van bezwaar.

Artikel 4 van verordening nr. 2842/98 betreffende het horen van belanghebbenden en derden in bepaalde procedures op grond van de artikelen [81 EG] en [82 EG], dat bepaalt dat wanneer betrokkenen hun standpunt aangaande de jegens hen aangevoerde bezwaren kenbaar wensen te maken, zij dit schriftelijk moeten doen en in hun schriftelijke opmerkingen alles kunnen aanvoeren wat dienstig voor hun verdediging kan zijn, verlangt van de ondernemingen die een mededeling van punten van bezwaar ontvangen niet dat zij specifieke formele verzoeken tot erkenning van verzachtende omstandigheden doen.

Bovendien is de mededeling van punten van bezwaar een voorbereidende handeling ten opzichte van de beschikking die de procedure afrondt en waarin de Commissie zich uitspreekt over de aansprakelijkheid van de ondernemingen en, in voorkomend geval, de aan hen op te leggen sancties.

Bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete moet de Commissie rekening houden met alle relevante omstandigheden, in het bijzonder met de zwaarte en de duur van de inbreuk, de twee criteria die uitdrukkelijk worden vermeld in artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17. Ingeval een inbreuk door meerdere ondernemingen is gepleegd, moet de Commissie het relatieve gewicht van de deelneming van elk van hen onderzoeken, teneinde te bepalen of te hunner aanzien verzwarende of verzachtende omstandigheden bestaan. De punten 2 en 3 van voormelde richtsnoeren, waar de Commissie niet van kan afwijken, voorzien in een aanpassing van het basisbedrag van de geldboete op basis van een aantal verzwarende en verzachtende omstandigheden die specifiek zijn voor elke betrokken onderneming.

(cf. punten 188‑194)

13.    Om te bepalen of een onderneming in aanmerking komt voor de verzachtende omstandigheid dat de betrokken overeenkomsten niet daadwerkelijk werden toegepast in de zin van punt 3, tweede streepje, van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, moet worden nagegaan of zij tijdens de periode waarin zij partij was bij de inbreukmakende overeenkomsten, zich daadwerkelijk aan de toepassing ervan heeft onttrokken door op de markt de concurrentie aan te gaan, of, althans, dat zij zo duidelijk en in aanzienlijke mate is tekortgeschoten in haar verplichting tot toepassing van deze mededingingsregeling dat zij de werking van deze laatste heeft verstoord.

(cf. punt 196)

14.    Een onderneming die heeft deelgenomen aan een inbreuk op de communautaire mededingingsregels kan niet in aanmerking komen voor een verzachtende omstandigheid in de zin van punt 3, derde streepje, van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, wanneer zij de mededingingsbeperkende praktijk heeft beëindigd na het optreden van de mededingingsautoriteiten van derde staten.

(cf. punt 230)

15.    Bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete voor overtreding van de communautaire mededingingsregels is een verlaging van de geldboete wegens medewerking tijdens de administratieve procedure slechts gerechtvaardigd wanneer het gedrag van de betrokken onderneming de Commissie in staat heeft gesteld, een inbreuk met minder moeilijkheden vast te stellen en daaraan in voorkomend geval een einde te maken.

De verstrekking van inlichtingen die de Commissie in staat hebben gesteld om de mate van medewerking van één van de in een kartel verwikkelde ondernemingen tijdens de procedure nauwkeuriger te beoordelen bij de bepaling van haar geldboete, en dus de taak van de Commissie bij het verrichten van haar onderzoek hebben vergemakkelijkt, kan een „daadwerkelijke medewerking van de onderneming in het kader van de procedure, buiten de werkingssfeer van de mededeling [inzake medewerking]” opleveren in de zin van punt 3, zesde streepje, van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd.

Deze inlichtingen moeten wel betrekking hebben op de mededingingsbeperkende praktijken waarop het onderzoek betrekking heeft. Inlichtingen over een ander grondgebied dan dat waarop het onderzoek betrekking heeft, kunnen niet in aanmerking worden genomen.

(cf. punten 238‑239, 253)

16.    De Commissie beschikt over een ruime beoordelingsbevoegdheid ter zake van de methode voor de berekening van de geldboeten voor overtreding van de communautaire mededingingsregels en zij kan daarbij rekening houden met een groot aantal factoren, waaronder de medewerking van de betrokken ondernemingen tijdens het door de diensten van deze instelling gevoerde onderzoek. De Commissie beschikt ook over een ruime beoordelingsvrijheid bij de waardering van de kwaliteit en de bruikbaarheid van de door een onderneming verleende medewerking, met name in vergelijking met de bijdragen van andere ondernemingen. Gelet op deze beoordelingsbevoegdheid van de Commissie, die haar uitdrukking met name vindt in de bandbreedte van 10 tot 50 % die is aangegeven voor de omvang van de vermindering in de mededeling betreffende het niet opleggen of verminderen van geldboeten in zaken betreffende mededingingsregelingen, vloeit de maximale boetevermindering van 50 % niet automatisch voort uit de vaststelling dat aan de voorwaarden voorzien in punt D, lid 2, eerste en tweede streepje, van genoemde mededeling is voldaan.

De Commissie mag haar beoordeling van het bedrag van de toegekende vermindering baseren op het feit dat de door de betrokken onderneming overgelegde bewijselementen, gelet op de bewijselementen die zij reeds in haar bezit had, slechts een beperkte toegevoegde waarde hadden, en op het feit dat de medewerking van de betrokken onderneming was aangevangen nadat zij een verzoek om inlichtingen uit hoofde van artikel 11 van verordening nr. 17 had ontvangen.

De verlaging van geldboeten in geval van medewerking van de aan inbreuken op het communautaire mededingingsrecht deelnemende ondernemingen berust immers op de overweging dat een dergelijke medewerking de taak van de Commissie verlicht om de inbreuk vast te stellen en deze in voorkomend geval te beëindigen. De Commissie kan dus het nut van de verstrekte inlichtingen, dat noodzakelijkerwijs wordt afgemeten aan de hand van de reeds in haar bezit zijnde bewijselementen, niet buiten beschouwing laten. Hoewel het wezenlijke verschil dat aan de punten B, C en D van de mededeling inzake medewerking ten grondslag ligt, is gelegen in het nut van de aangebrachte informatie, mag de Commissie het criterium van het nut gebruiken om te beslissen over de vermindering voor elke categorie van boetevermindering die in die punten is voorzien.

Daarnaast mag de Commissie in het kader van een totaalbeoordeling rekening houden met het feit dat die onderneming pas na de ontvangst van een verzoek om inlichtingen documenten heeft verstrekt, zonder dat dit evenwel een beslissend argument is om de medewerking van een onderneming op grond van punt D, lid 2, eerste streepje, van de mededeling betreffende het niet opleggen of verminderen van geldboeten in zaken betreffende mededingingsregelingen te relativeren.

(cf. punten 271‑274, 276-277, 279, 283)

17.    Ofschoon de Commissie niet verplicht is om bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete wegens overtreding van de communautaire mededingingsregels rekening te houden met de deficitaire financiële situatie van de betrokken onderneming, aangezien de erkenning van een dergelijke verplichting erop zou neerkomen dat een ongerechtvaardigd concurrentievoordeel wordt verschaft aan de ondernemingen die het minst zijn aangepast aan de eisen van de markt, kan de Commissie de geldboete niettemin verminderen vanwege ernstige financiële moeilijkheden, in combinatie met meerdere recente veroordelingen tot betaling van geldboeten wegens overtredingen van het communautaire mededingingsrecht die tegelijkertijd zijn begaan, wanneer zij van mening is dat het vanuit het oogpunt van een doeltreffend afschrikkend effect niet nodig is aan de betrokken onderneming het gehele bedrag van de geldboete op te leggen.

(cf. punten 308, 314-315)