Language of document : ECLI:EU:T:2013:453

Zaak T‑489/10

Islamic Republic of Iran Shipping Lines e.a.

tegen

Raad van de Europese Unie

„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie – Bevriezing van tegoeden – Motiveringsplicht – Beoordelingsfout”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 16 september 2013

1.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Bevriezing van tegoeden van personen, entiteiten of lichamen die zich bezighouden met of medewerking verlenen aan nucleaire proliferatie – Grenzen – Veiligheid van Unie en lidstaten of door hen onderhouden internationale betrekkingen – Verplichting tot mededeling van motivering aan betrokkene tegelijk met vaststelling van hem bezwarende handeling – Regularisering van motiveringsgebrek tijdens gerechtelijke procedure – Ontoelaatbaarheid

(Art. 296, tweede alinea, VWEU; besluit 2010/413/GBVB van de Raad, art. 24, lid 3; verordeningen van de Raad nr. 423/2007, art. 15, lid 3, nr. 961/2010, art. 36, lid 3, en nr. 267/2012, art. 46, lid 3)

2.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Bevriezing van tegoeden van personen, entiteiten of lichamen die zich bezighouden met of medewerking verlenen aan nucleaire proliferatie – Op alternatieve criteria gebaseerde beperkende maatregelen – Besluit dat tot stand is gekomen in context die betrokkene bekend is, zodat hij strekking van hem betreffende maatregel kan begrijpen – Toelaatbaarheid van door andere organen of instellingen gegeven motivering

(Art. 296, tweede alinea, VWEU; besluit 2010/413/GBVB van de Raad, art. 24, lid 3; verordeningen van de Raad nr. 423/2007, art. 15, lid 3, nr. 961/2010, art. 36, lid 3, en nr. 267/2012, art. 46, lid 3)

3.      Europese Unie – Rechterlijk toezicht op rechtmatigheid van handelingen van instellingen – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Maatregelen ter voorkoming van nucleaire proliferatie – Omvang van toezicht

4.      Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Bevriezing van tegoeden van personen, entiteiten of lichamen die zich bezighouden met of medewerking verlenen aan nucleaire proliferatie – Gedraging die neerkomt op steun aan dergelijke proliferatie – Geen – Risico van steun aan nucleaire proliferatie in toekomst – Onvoldoende om maatregel tot bevriezing van tegoeden te rechtvaardigen

(Besluit 2010/413/GBVB van de Raad, art. 20, lid 1, sub b; verordeningen van de Raad nr. 423/2007, art. 7, lid 2, nr. 961/2010, art. 16, lid 2, sub a, en nr. 267/2012, art. 23, lid 2, sub a)

5.      Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Bevriezing van tegoeden van personen, entiteiten of lichamen die zich bezighouden met of medewerking verlenen aan nucleaire proliferatie – Verplichting tot uitbreiding van die maatregel tot entiteiten die eigendom zijn van dergelijke entiteit of onder haar zeggenschap staan

6.      Beroep tot nietigverklaring – Arrest houdende nietigverklaring – Gevolgen – Beperking door Hof – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Gedeeltelijke nietigverklaring op twee verschillende tijdstippen van twee handelingen die identieke beperkende maatregelen bevatten – Gevaar voor ernstige aantasting van rechtszekerheid – Handhaving van gevolgen van eerste handeling totdat nietigverklaring van tweede handeling effect sorteert

(Art. 264, tweede alinea, VWEU en 280 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 60, tweede alinea; besluit 2010/413/GBVB van de Raad; verordening nr. 267/2012 van de Raad)

7.      Beroep tot nietigverklaring – Arrest houdende nietigverklaring – Gevolgen – Gedeeltelijke nietigverklaring van verordening en besluit betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Nietigverklaring van verordening die effect sorteert vanaf verstrijken van termijn voor indienen hogere voorziening of vanaf afwijzing van hogere voorziening – Toepassing van die termijn op ingang van nietigverklaring van besluit

(Art. 264, tweede alinea, VWEU en 280 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 60, tweede alinea; besluit 2010/413/GBVB van de Raad; verordening nr. 267/2012 van de Raad)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 28, 29, 31)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 30, 33, 35, 37, 39)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 42)

4.      De door de Uniewetgever in artikel 20, lid 1, sub b, van besluit 2010/413 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van gemeenschappelijk standpunt 2007/140, in artikel 7, lid 2, van verordening nr. 423/2007 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran, in artikel 16, lid 2, sub a, van verordening nr. 961/2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening nr. 423/2007, en in artikel 23, lid 2, sub a, van verordening nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening nr. 961/2010 gehanteerde formulering impliceert dat de vaststelling van beperkende maatregelen jegens een persoon of een entiteit, wegens de steun die zij aan de nucleaire proliferatie zou hebben geboden, vooronderstelt dat deze zich heeft gedragen op een wijze die aan dit criterium voldoet. Daarentegen volstaat het loutere risico dat de persoon of de entiteit in kwestie de nucleaire proliferatie in de toekomst zal ondersteunen niet. Voorts kunnen de vaststelling en de handhaving van de beperkende maatregelen niet rechtsgeldig worden gebaseerd op een vermoeden waarvan geen sprake is in de toepasselijke regeling en dat niet aan de doelstelling van die regeling beantwoordt. Dienaangaande kan de Raad, wanneer hij naar zijn mening krachtens de geldende regeling niet op voldoende doeltreffende wijze kan optreden om de nucleaire proliferatie te bestrijden, onder voorbehoud van de rechterlijke toetsing door de rechter van de Unie, in zijn hoedanigheid van wetgever deze regeling aanpassen teneinde de gevallen uit te breiden waarin beperkende maatregelen kunnen worden vastgesteld.

Daarentegen mag de wens om een zo groot mogelijke preventieve werking van de beperkende maatregelen te verzekeren, er niet toe leiden dat de geldende regeling in strijd met de duidelijke bewoordingen ervan wordt uitgelegd. Zelfs indien lijkt te kunnen worden aangenomen dat de betrokkenheid van een entiteit bij incidenten die verband houden met het vervoer van militair materieel in strijd met het in een resolutie van de VN-Veiligheidsraad opgenomen verbod de kans vergroot dat zij tevens betrokken is bij incidenten die verband houden met het vervoer van met nucleaire proliferatie verband houdend materieel, rechtvaardigt deze omstandigheid volgens de huidige stand van de toepasselijke regeling dus niet de vaststelling en de handhaving van beperkende maatregelen jegens haar.

(cf. punten 48, 57, 59, 62, 64‑66)

5.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 75)

6.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 81, 83)

7.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 82)