Language of document :

Zaak T484/22

(gedeeltelijke publicatie)

QN

tegen

Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht

 Arrest van het Gerecht (Tiende kamer) van 22 november 2023

„Openbare dienst – Tijdelijke functionarissen – Herindeling – Herindeling van 2021 – Besluit tot weigering van herindeling – Vermenigvuldigingsfactoren – Algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 54 RAP – Exceptie van onwettigheid – Gelijke behandeling – Aansprakelijkheid”

1.      Ambtenaren – Tijdelijke functionarissen – Herindeling – Vaststelling van de algemene uitvoeringsbepalingen – Beoordelingsbevoegdheid van de administratie – Rechtsgevolgen

(Ambtenarenstatuut, art. 6, lid 2, en art. 45, en bijlage I, afdeling B; Regeling andere personeelsleden, art. 54)

(zie punten 40‑42)

2.      Ambtenaren – Tijdelijke functionarissen – Herindeling – Voorwaarden – Inaanmerkingneming van vermenigvuldigingsfactoren voor de gelijkwaardigheid van gemiddelde loopbaanprofielen – Voorwerp van de percentages – Toepassing voor de vaststelling van de minimale gemiddelde diensttijd in de rang – Toelaatbaarheid – Gelijktrekking met de loopbaanontwikkeling van ambtenaren – Geen – Schending van het beginsel van herindeling op basis van verdiensten – Geen

(Ambtenarenstatuut, art. 6, lid 2, en art. 45, en bijlage I, afdeling B; Regeling andere personeelsleden, art. 54)

(zie punten 43‑45, 53‑63, 66‑74, 88, 94‑103)

3.      Ambtenaren – Tijdelijke functionarissen – Herindeling – Systeem van het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA) – Voorwaarden – Minimale gemiddelde diensttijd in de rang – Beoordelingsbevoegdheid van de administratie voor de toepassing van de voorwaarde – Grenzen – Eerbiediging van het beginsel van gelijke behandeling – Omvang – Noodzaak om de voorwaarde toe te passen op alle functionarissen die voor herindeling in aanmerking komen in alle rangen of om deze in geen enkele rang toe te passen – Mogelijkheid om de voorwaarde in bepaalde rangen niet toe te passen met een objectieve rechtvaardiging voor het verschil in toepassing

(Ambtenarenstatuut, art. 6, lid 2, art. 45 en art. 110, lid 2, en bijlage I, afdeling B; Regeling andere personeelsleden, art. 54; verordening (EU) nr. 1077/2011, art. 20, en verordening (EU) 2018/1726, art. 28, lid 1, van het Europees Parlement en de Raad)

(zie punten 47‑49, 137‑148)

4.      Ambtenaren – Tijdelijke functionarissen – Herindeling – Vergelijkend onderzoek naar de verdiensten – Toewijzing van herindelingspunten – Handhaving van de beoordelingsbevoegdheid van de administratie met betrekking tot het herindelingsbesluit

(Regeling andere personeelsleden, art. 54)

(zie punten 110, 111)

5.      Ambtenaren – Tijdelijke functionarissen – Herindeling – Voorwaarden – Inaanmerkingneming van vermenigvuldigingsfactoren voor de gelijkwaardigheid van gemiddelde loopbaanprofielen – Weigering van herindeling van een functionaris die niet voldoet aan de minimale gemiddelde diensttijd in de rang, maar in het vergelijkende onderzoek naar de verdiensten een hoog aantal punten heeft gekregen – Schending van het proportionaliteitsbeginsel – Geen

(Regeling andere personeelsleden, art. 54)

(zie punten 115‑119)

6.      Ambtenaren – Tijdelijke functionarissen – Herindeling – Voorwaarden – Mogelijkheid tot herindeling op basis van een minimale diensttijd in die rang van twee jaar – Onderscheid met de voorwaarde inzake de minimale gemiddelde diensttijd in de rang vóór de mogelijkheid tot herindeling

(Regeling andere personeelsleden, art. 54)

(zie punten 125‑128)

Samenvatting

In maart 2019 is verzoeker, QN, door het Europees Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA) aangesteld als tijdelijk functionaris in de zin van artikel 2, onder f), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie (hierna: „RAP”), en ingedeeld in de rang AD 9.

In februari 2021 kwam verzoeker in aanmerking voor herindeling. Zijn naam was echter niet opgenomen in de lijst van functionarissen die voor herindeling waren voorgedragen, en kwam niet voor op de lijst van de functionarissen die in het kader van de herindeling van 2021 waren heringedeeld (hierna: „bestreden besluit”). Het eu-LISA heeft in dit verband de vermenigvuldigingsfactoren voor de gelijkwaardigheid van gemiddelde loopbaanprofielen toegepast die zijn opgenomen in bijlage I, afdeling B, bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”), zoals ten uitvoer gelegd in de door het eu-LISA vastgestelde algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 54 RAP (hierna: „AUB”).(1)

Daarop heeft verzoeker een beroep tot nietigverklaring van het bestreden besluit ingesteld bij het Gerecht.

Het Gerecht verklaart het bestreden besluit nietig en vult daarmee de rechtspraak aan over de vermenigvuldigingsfactoren voor de gelijkwaardigheid van gemiddelde loopbaanprofielen in het kader van de herindeling van tijdelijke functionarissen, alsook de rechtspraak over de vraag of de gemiddelde diensttijd in de rang die vóór de herindeling gold, op basis van die percentages kan worden berekend.

Beoordeling door het Gerecht

Betreffende de vraag of een functionaris alleen kan worden heringedeeld indien hij een minimale gemiddelde diensttijd in de rang heeft die op basis van de vermenigvuldigingsfactoren is berekend

Het Gerecht merkt allereerst op dat een herindelingsbesluit volgens de AUB ten eerste op basis van een vergelijking van de verdiensten wordt vastgesteld. Ten tweede moet de administratie bij haar besluit rekening houden met de voor het desbetreffende begrotingsjaar beschikbare begrotingsmiddelen, en moet zij daarnaast de in bijlage II bij de AUB ten uitvoer gelegde vermenigvuldigingsfactoren voor de gelijkwaardigheid van gemiddelde loopbaanprofielen (hierna: „bepaling inzake de vermenigvuldigingsfactoren”) in acht nemen.

In de AUB is dus ondubbelzinnig bepaald hoe de in bijlage I, afdeling B, bij het Statuut vermelde vermenigvuldigingsfactoren in het kader van de herindeling moeten worden toegepast.

Volgens de AUB mogen deze percentages om te beginnen namelijk niet worden overschreden en worden zij sinds 1 januari 2014 toegepast op basis van een gemiddelde over een periode van vijf jaar. Voorts worden deze percentages in de AUB omgezet in een gemiddelde diensttijd per rang vóór herindeling in de hogere rang. Voor de rang AD 9, waarvoor een vermenigvuldigingsfactor van 25 % geldt, bedraagt deze gemiddelde diensttijd vier jaar.

Bovendien blijkt uit de contextuele analyse van de bepaling inzake de vermenigvuldigingsfactoren in de AUB en de wijze waarop de AUB, artikel 54 RAP en de relevante bepalingen van het Statuut zich tot elkaar verhouden, dat de vermenigvuldigingsfactoren, die in bijlage I, afdeling B, bij het Statuut in procenten zijn uitgedrukt, voor twee verschillende doeleinden worden gebruikt. Ten eerste dienen zij krachtens artikel 6, lid 2, van het Statuut ter berekening van het jaarlijkse aantal vacatures voor elke rang en dus van de bevorderingsmogelijkheden. Ten tweede dienen de vermenigvuldigingsfactoren krachtens artikel 5, lid 8, en bijlage II bij de AUB als grondslag voor de vaststelling van de minimale gemiddelde diensttijd in elke rang op grond waarvan functionarissen worden heringedeeld.

Wat de doelstellingen van de bepaling inzake de vermenigvuldigingsfactoren betreft, blijkt ten eerste uit artikel 6, lid 2, van het Statuut dat met die factoren, zonder afbreuk te doen aan het beginsel van bevordering op basis van verdienste, de ontwikkeling van een gemiddelde loopbaan wordt uitgedrukt. De omrekening van deze percentages in een minimale gemiddelde diensttijd in de rang is een andere manier om de gemiddelde snelheid waarmee functionarissen kunnen worden heringedeeld, te begrenzen.

Daarnaast kunnen voor de herindeling van tijdelijke functionarissen niet dezelfde regels gelden als voor die van ambtenaren, omdat tijdelijke functionarissen niet dezelfde rechten op ontwikkeling van hun loopbaan binnen hun instelling als ambtenaren hebben. Anders dan de ambtenaren, aan wie door het Statuut een vaste betrekking wordt gegarandeerd, vallen de tijdelijke functionarissen immers onder een specifieke regeling, waarvan de arbeidsovereenkomst met de betrokken instelling de grondslag vormt.

In dit kader is het niet incoherent om voor de herindeling van functionarissen als voorwaarde te stellen dat zij gemiddeld een bepaald aantal jaren tot hun rang behoren, temeer daar zelfs voor de bevordering van ambtenaren, die recht hebben op ontwikkeling van loopbaan binnen hun instelling, een aantal voor bevordering openstaande posten in aanmerking wordt genomen maar tegelijkertijd als voorwaarde kan worden gesteld dat zij over een minimale diensttijd in de rang beschikken.

Ten tweede wordt in artikel 6, leden 1 en 2, van het Statuut bepaald dat de vermenigvuldigingsfactoren dienen voor de berekening van het aantal vacatures voor elke rang die is vermeld in de lijst van het aantal ambten die is opgenomen in de bijlage bij de afdeling van de begroting van de desbetreffende instelling, en wordt daarin dus een rechtstreeks verband gelegd tussen de vermenigvuldigingsfactoren en de begroting van die instelling. Uit die tekst blijkt weliswaar dat deze percentages dienen als kader voor de snelheid van de loopbaanontwikkeling en voor de toewijzing van de begrotingsmiddelen, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat deze snelheid bij de herindeling van functionarissen slechts kan worden begrensd door toepassing van, zij het indicatieve, herindelingsquota, zonder dat een minimale gemiddelde diensttijd in de rang kan worden opgelegd.

Betreffende de geldigheid van de voorwaarde van een minimale gemiddelde diensttijd in de rang in het licht van het beginsel van herindeling op basis van verdiensten

Het Gerecht merkt op dat het in artikel 45 van het Statuut neergelegde beginsel van bevordering op basis van verdienste volgens artikel 54 RAP ook van toepassing is op herindeling en de administratie op grond van die bepaling de vermenigvuldigingsfactoren niet mag overschrijden. Dit dubbele vereiste is overgenomen in de AUB.

De twee criteria die als voorwaarden voor herindeling gelden, dat wil zeggen een vergelijking van de verdiensten en een minimale gemiddelde diensttijd in de rang, staan niet geheel los van elkaar. Die parameters zijn namelijk afhankelijk van respectievelijk de verdiensten en de diensttijd van de andere kandidaten die voor de rang in kwestie in aanmerking komen.

Bovendien blijkt in casu uit de methode die het eu-LISA heeft toegepast dat de verdiensten van de kandidaten om te beginnen bepalend zijn geweest voor de berekening van de gemiddelde diensttijd in de rang, aangezien bij die berekening slechts het aantal kandidaten met de beste resultaten in aanmerking is genomen dat overeenkomt met het aantal beschikbare posten in de lijst van het aantal ambten (hierna: „meest verdienstelijke kandidaten”), en dat die verdiensten daarnaast bepalend zijn geweest voor de mogelijkheid om de meest verdienstelijke kandidaten die in voorkomend geval een hogere individuele diensttijd in de rang hadden dan de toepasselijke gemiddelde diensttijd, te herindelen.

Uit die methode blijkt dat de vergelijking van de verdiensten de voornaamste grondslag voor herindeling blijft. Aan de hand van die vergelijking worden kandidaten immers naar verdiensten gerangschikt en bepaalt die rangschikking vervolgens of de gehele groep of een deel ervan op grond van de gemiddelde diensttijd in de rang van herindeling wordt uitgesloten. Met andere woorden, indien een functionaris tot de meest verdienstelijke kandidaten behoort maar niet het hoogst is gerangschikt, en daarnaast een hogere individuele diensttijd in de rang heeft dan de gemiddelde diensttijd, kan die functionaris niet worden heringedeeld indien de groep meest verdienstelijke kandidaten als geheel niet aan die gemiddelde diensttijd voldoet en de hoogst gerangschikte kandidaten in die groep een lagere dan de gemiddelde diensttijd hebben. In dat geval staan wel degelijk de verdiensten, en niet alleen de diensttijd, eraan in de weg dat de meer ervaren functionaris in de rang wordt heringedeeld.

Derhalve komt de herindeling van de meest verdienstelijke kandidaten geenszins in het gedrang door de voorwaarde van de gemiddelde diensttijd in de toepasselijke rang.

In de eerste plaats strekt de in de AUB gestelde voorwaarde van een minimale gemiddelde diensttijd in de rang er voorts toe de gelijkwaardigheid van gemiddelde loopbaanprofielen te waarborgen door een kader te bieden voor de snelheid waarmee een agentschap zijn meest verdienstelijke functionarissen kan herindelen. Krachtens artikel 6, lid 2, van het Statuut doet in de tweede plaats het feit dat de snelheid waarmee ambtenaren kunnen worden bevorderd, wordt bepaald door een op vermenigvuldigingsfactoren gebaseerde voorwaarde van gemiddelde diensttijd in de rang, geen afbreuk aan het beginsel van bevordering op grond van verdienste. Dit geldt a fortiori voor functionarissen, die niet hetzelfde recht op loopbaanontwikkeling hebben als ambtenaren. In de derde plaats moet de voorwaarde van een minimale gemiddelde diensttijd in de rang het voor functionarissen tevens gemakkelijker maken om voor andere agentschappen te werken, wat in het belang is van de meest verdienstelijke functionarissen.


1      Artikel 54 RAP regelt de herindeling van tijdelijke functionarissen als bedoeld in artikel 2, onder f), RAP. In de tweede alinea van artikel 54 is bepaald dat „[e]lk agentschap [...] voor dit artikel uitvoeringsbepalingen [vaststelt] overeenkomstig artikel 110 van het statuut”.