Language of document : ECLI:EU:F:2007:68

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Eerste kamer)

20 april 2007

Zaak F‑13/07

L

tegen

Europees Geneesmiddelenbureau (EMEA)

„Ambtenaren – Invaliditeit – Invaliditeitscommissie – Weigering van bijeenroepen – Kennelijke niet-ontvankelijkheid”

Betreft: Beroep ingesteld krachtens de artikelen 236 EG en 152 EA, waarbij L verzoekt om nietigverklaring van het besluit van het EMEA van 31 maart 2006 houdende afwijzing van zijn verzoek om een invaliditeitscommissie in te stellen en, voor zover nodig, van het besluit van 25 oktober 2006 houdende afwijzing van zijn klacht tegen dat besluit.

Beslissing: Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Elke partij zal haar eigen kosten dragen.

Samenvatting

1.      Procedure – Beslissing bij met redenen omklede beschikking – Voorwaarden

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg, art. 111; besluit 2004/752 van de Raad, art. 3, lid 4)

2.      Ambtenaren – Beroep – Voorafgaande administratieve klacht – Termijnen

(Ambtenarenstatuut, art. 90, lid 2)

1.      Van de in artikel 111 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg bedoelde kennelijke niet-ontvankelijkheid is niet alleen sprake wanneer de schending van de ontvankelijkheidsregels zó duidelijk en flagrant is dat geen enkel ernstig argument voor de ontvankelijkheid kan pleiten, maar ook wanneer de rechtsprekende formatie zich voldoende ingelicht acht door de dossierstukken en bij lezing van het dossier volkomen van de niet-ontvankelijkheid van het verzoekschrift overtuigd is, met name omdat daarin aan de in vaste rechtspraak geformuleerde vereisten wordt voorbijgegaan, en bovendien van mening is dat het houden van een terechtzitting niet het minste nieuwe gegeven in dat verband zou opleveren. In een dergelijk geval draagt de afwijzing van het verzoekschrift bij met redenen omklede beschikking niet alleen bij tot de proceseconomie, maar bespaart zij de partijen tevens de kosten die het houden van een terechtzitting meebrengt.

(cf. punten 20 en 21)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 27 maart 2007, Manté/Raad, F‑87/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 16

2.      Door kennisgeving van een besluit van de administratie aan een persoon die de ambtenaar mag vertegenwoordigen, zoals zijn echtgenoot, gaat de in artikel 90, lid 2, van het Statuut voorziene klachttermijn van drie maanden in. In dit verband is de datum waarop de ambtenaar daadwerkelijk van het besluit kennisneemt, irrelevant, aangezien die afhangt van toevallige, tot de privésfeer behorende omstandigheden, die losstaan van de zorgvuldigheid waarmee de administratie van het besluit kennisgeving heeft gedaan, en waarvan zij het bewijs niet kan leveren.

(cf. punten 30 en 32)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 3 juni 1997, H/Commissie, T‑196/95, JurAmbt. blz. I‑A‑133 en II‑403, punten 32‑35