Language of document :

Rectificatie van de mededeling in het Publicatieblad in zaak T-326/12

(Publicatieblad van de Europese Unie C 311 van 13 oktober 2012, blz. 8)

De mededeling in het PB in zaak T-326/12, Al Toun en Al Toun Group/Raad, dient te worden gelezen als volgt:

Beroep ingesteld op 19 juli 2012 - Salim Georges Al Toun en Al Toun Group/Raad

(Zaak T-326/12)

Procestaal: Bulgaars

Partijen

Verzoekende partij: Salim Georges Al Toun en Al Toun Group (vertegenwoordiger: Stanislav Koev, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

het onderhavige beroep in zijn geheel ontvankelijk en gegrond verklaren en alle middelen toewijzen;

het onderhavige beroep volgens de versnelde procedure behandelen;

vaststellen dat de bestreden handelingen gedeeltelijk nietig verklaard kunnen worden, aangezien het nietig te verklaren gedeelte van de handeling kan worden gescheiden van de handeling in haar geheel;

besluit 2011/782/GBVB van de Raad van 1 december 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië en uitvoeringsverordening 2012/256/GBVB van de Raad van 14 mei 2012 nietig verklaren, voor zover Salim Georges Al Toun en Al Toun Group daarbij worden opgenomen op de lijst in de bijlage bij besluit 2011/782/GBVB;

verordening (EU) nr. 36/2012 van de Raad van 18 januari 2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië en uitvoeringsverordening (EU) nr. 410/2012 van de Raad nietig verklaren, voor zover Salim Georges Al Toun en Al Toun Group daarbij worden opgenomen op de lijst in bijlage II bij verordening (EU) nr. 36/2012;

de Raad verwijzen in de kosten van verzoekers alsook in de rechten en honoraria in verband met hun vertegenwoordiging in rechte in het onderhavige geding.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoekers zes middelen aan.

Wezenlijke schending van het recht van verdediging en van het recht op een eerlijk proces, aangezien verzoekers niet in kennis zijn gesteld van de bestreden handelingen, waarvan zij het bestaan in de media hebben vernomen, en hun geen steekhoudende bewijzen of aanwijzingen zijn getoond, die hun opname rechtvaardigen op de lijst van personen op wie maatregelen van toepassing zijn. De bewijslast ligt in dit verband bij de Raad, die het vaststellen van beperkende maatregelen moet rechtvaardigen.

In het tweede middel wordt een schending van de motiveringsplicht aangevoerd. Door zich in de bestreden handelingen tot niet-gestaafde beweringen te beperken, heeft de Raad de motiveringsplicht geschonden, die op de instellingen van de Europese Unie rust krachtens artikel 6 van het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: "mensenrechtenverdrag"), artikel 296 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. In dit verband wordt gewezen op het gebruik van het onduidelijke begrip "deelname aan het regime", waarvan de op de situatie in Syrië gebaseerde handelingen van de Raad geen wettelijke definitie geven. Voor zover een duidelijke en precieze motivering van de Raad ontbreekt, wordt het Gerecht belet de rechtmatigheid van de bestreden handelingen te toetsen.

Schending van het recht op een doeltreffende bescherming in rechte, aangezien verzoekers wegens de schending van de motiveringsplicht geen toegang hadden tot een dergelijke bescherming die is verankerd in de artikelen 6 en 13 van het mensenrechtenverdrag, in artikel 215 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en in de artikelen 41 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

De Raad heeft een beoordelingsfout gemaakt aangezien verzoeker Salim Al Toun ten onrechte als Venezolaanse staatsburger is geïdentificeerd, wat niet strookt met de feiten, en de Al Toun Group zich sinds zijn oprichting nooit met handel in aardolie of aardolieproducten heeft beziggehouden, zoals in de bestreden handelingen wordt beweerd.

Schending van het eigendomsrecht dat is verankerd in artikel 1 van het aanvullend protocol bij het mensenrechtenverdrag en in artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, van het evenredigheidsbeginsel en van de economische vrijheid, aangezien de Raad verzoekers met uitvoeringsbesluit 2012/256/GBVB en met uitvoeringsverordening (EU) nr. 410/2012 onrechtmatig de mogelijkheid heeft ontnomen om ongestoord van hun eigendom gebruik te maken, wat hun bestaan en fysiek overleven in gevaar heeft gebracht.

Ernstige schending van het recht op bescherming van het in de artikelen 8 en 10, lid 2, van het mensenrechtenverdrag verankerde recht op bescherming van de goede naam, aangezien de opname van verzoekers' namen in de bestreden handelingen hun aanzien in de Syrische samenleving, in hun vriendenkring, in de religieuze gemeenschap en bij hun handelspartners onrechtmatig teniet heeft gedaan.

____________