Language of document :

Beroep ingesteld op 21 januari 2011 - Cathay Pacific Airways / Commissie

(Zaak T-38/11)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Cathay Pacific Airways Ltd (vertegenwoordigers: D. Vaughan, QC, R. Kreisberger, Barrister, B. Bär-Bouyssière, advocaat, en M. Rees, Solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

artikel 2 van de beschikking van de Commissie nietig verklaren, voor zover het betrekking heeft op verzoekster;

artikel 3 van de beschikking van de Commissie nietig verklaren, voor zover het betrekking heeft op verzoekster;

artikel 5 van de beschikking van de Commissie nietig verklaren, voor zover Cathay Pacific daarbij een geldboete van 57 120 000 EUR wordt opgelegd of, subsidiair, die geldboete verlagen;

de Commissie verwijzen in verzoeksters kosten van de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert nietigverklaring van beschikking C(2010) 7694 def. van de Commissie van 9 november 2010 in zaak COMP/39258 - Luchtvracht, voor zover de Commissie verzoekster aansprakelijk heeft geacht voor inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 EER door de coördinatie van diverse bestanddelen van de in rekening te brengen prijs voor luchtvrachtdiensten met betrekking tot (i) brandstoftoeslagen, (ii) veiligheidstoeslagen en (iii) de niet-betaling van provisies op toeslagen, op routes (i) tussen luchthavens binnen de EER en luchthavens buiten de EER en (ii) tussen luchthavens in landen die partij zijn bij de EER-Overeenkomst, maar geen lidstaten zijn, en derde landen. Subsidiair vordert zij nietigverklaring of substantiële verlaging van de haar opgelegde geldboete.

Verzoekster doet haar beroep op acht middelen steunen:

1.    onjuiste toepassing van het recht en kennelijk onjuiste beoordeling door de Commissie door de vaststelling dat verzoekster heeft deelgenomen aan één enkele voortdurende globale inbreuk. Verreweg de meeste in de beschikking tegen haar aangevoerde gebeurtenissen

-    vormen geen inbreuk, aangezien zij betrekking hebben op de uitwisseling van openbaar toegankelijke informatie, of

-    maken deel uit van een verplicht collectief procedé voor de goedkeuring van een regeling, of

-    vonden plaats buiten de inbreukperiode of vallen buiten de bevoegdheid van de Commissie.

Bovendien heeft de Commissie niet aangetoond dat verzoeksters in de beschikking vermelde werkzaamheden een bewijs zijn dat zij deel uitmaakte van enig gemeenschappelijk plan bij het nastreven van een gemeenschappelijk doel.

2.    onjuiste toepassing van het recht en kennelijk onjuiste beoordeling door de Commissie door de vaststelling dat verzoekster niet verplicht was om deel te nemen aan het collectieve aanvraagprocedé ter verkrijging van de goedkeuring voor toeslagen door het Civil Aviation Department (CAD) van de Speciale Administratieve Regio Hongkong van de Volksrepubliek China. Zoals het CAD van Hong Kong in zijn brief aan de voorzitter van de Europese Commissie van 3 september 2009 heeft verduidelijkt, moesten luchtvaartmaatschappijen overeenstemming bereiken over de details van de collectieve aanvragen, met inbegrip van de hoogte van de toeslag waarvoor om goedkeuring werd verzocht, en de door het CAD vastgestelde toeslagen in rekening brengen.

3.    onjuiste toepassing van het recht door de Commissie door de vaststelling dat het verweer van overheidsdwang niet geldt voor verzoeksters gedrag in Hong Kong (en India, Sri Lanka, Japan, de Filippijnen en Singapore), en de vaststelling dat verzoeksters gedrag een inbreuk op artikel 101 VWEU vormde, is kennelijk onjuist.

4.    de vaststelling door de Commissie van de inbreuk geeft blijk van een kennelijk onjuiste toepassing van het recht, omdat zij een rechtstreekse inmenging in het binnenlandse bestuur van Hong Kong vormt, en daardoor

-    in strijd is met het volkenrechtelijke beginsel van niet-inmenging of internationale courtoisie, en

-    leidt tot een rechtstreeks jurisdictiegeschil dat indruist tegen het beginsel van rechtszekerheid.

5.    onjuiste toepassing van het recht door de Commissie door de wijze waarop zij de regeling in Hong Kong behandelt in vergelijking met de relevante soortgelijke regeling in Dubai. Zij had Cathay Pacific en Hong Kong op dezelfde wijze als Dubai moeten uitsluiten van het bereik van de inbreuk.

6.    onjuiste toepassing van het recht door de Commissie door de vaststelling dat verzoeksters activiteiten in Hong Kong en de overige gereguleerde bevoegdheidsgebieden buiten de EU tot doel konden hebben gehad, de mededinging in de EU/EER te verhinderen, te beperken of te verstoren. De Commissie stelde evenmin dat de inbreuk mededingingsverstorende gevolgen heeft gehad.

7.    met betrekking tot vluchten vanuit Hong Kong en andere derde landen naar de EER: de Commissie was niet bevoegd om een inbreuk op artikel 101 VWEU vast te stellen en een geldboete op te leggen, aangezien de mededinging binnen de EU of de handel tussen de lidstaten niet werd geraakt.

8.    ook al wordt de vaststelling inzake de gestelde inbreuk met betrekking tot verzoekster niet nietig verklaard, de geldboete moet evenwel worden nietig verklaard of verlaagd. De waarde van de door de Commissie in aanmerking genomen verkopen is buitensporig hoog en de Commissie heeft geen rekening gehouden met de mate waarin verzoekster betrokken was. Verzoekster verzoekt het Gerecht om zijn volledige rechtsmacht uit te oefenen op grond van artikel 261 VWEU en haar een symbolische boete op te leggen dan wel de boete substantieel te verlagen.

____________