Language of document :

Beroep ingesteld op 28 september 2011 - Hamas/Raad

(Zaak T-531/11)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Hamas (vertegenwoordiger: L. Glock, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

besluit 2011/430/GBVB van de Raad van 18 juli 2011 inzake de actualisering van de lijst van personen, groepen en entiteiten bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 van gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme nietig verklaren, voor zover dit besluit betrekking heeft op Hamas (daaronder begrepen Hamas-Izz-al-Din-al-Quassem);

uitvoeringsverordening (EU) nr. 687/2011 van de Raad van 18 juli 2011 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 610/2010 en (EU) nr. 83/2011 nietig verklaren, voor zover deze uitvoeringsverordening betrekking heeft op Hamas (daaronder begrepen Hamas-Izz-al-Din-al-Quassem);

de Raad verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij acht middelen aan.

Schending van artikel 1, lid 4, van gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB, welke bepaling betrekking heeft op het nemen van een beslissing door een bevoegde instantie, voor zover deze instantie:

een rechterlijke instantie moet zijn en geen bestuurlijke instantie mag zijn;

zich op het beginsel van loyale samenwerking moet kunnen beroepen;

niet de regering van de Verenigde Staten mag zijn, gelet op de bijzondere regels die gelden voor de plaatsing op een lijst in de Verenigde Staten;

geen instantie mag zijn die de procedurele rechten van de betrokken personen niet eerbiedigt.

Verzoekster voert bovendien aan dat de Raad geen enkel gegeven aandraagt waaruit blijkt dat de betrokken nationale beslissingen in casu op ernstige bewijzen of aanwijzingen zijn gebaseerd.

Onjuiste opvatting over het bestaan van de feiten, aangezien de Raad de door hem autonoom ingeroepen feiten niet heeft bewezen. Verzoekster voert aan dat de vage uiteenzettingen in het verzoekschrift van de Raad de onjuiste opvatting over het bestaan van de feiten bevestigen.

Verzoekster is ten onrechte als terroristische organisatie beschouwd, aangezien de door de Raad voorgestelde kwalificatie niet in overeenstemming is met de in gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB neergelegde criteria. Verzoekster betoogt dat de door de Raad gehanteerde criteria blijk geven van een onjuiste uitlegging van het begrip "terrorisme", die onverenigbaar is met het geldende internationale recht.

De evolutie van de situatie in de tijd is onvoldoende in aanmerking genomen, aangezien de Raad de plaatsing op de lijst niet daadwerkelijk heeft bezien overeenkomstig artikel 1, lid 6, van gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB.

Schending van het beginsel van niet-inmenging.

Niet-nakoming van de motiveringsplicht aangezien in de aan verzoekster gestuurde motivering de jegens verzoekster aangenomen ernstige en aannemelijke bewijzen en aanwijzingen niet nader zijn aangegeven.

Schending van de rechten van de verdediging en van het recht op effectieve rechterlijke bescherming. Volgens verzoekster zijn deze beginselen geschonden:

tijdens de nationale fase van de procedure, ofschoon de Raad daarop toezicht diende uit te oefenen, en

tijdens de Europese fase omdat de Raad verzoekster onvoldoende gegevens heeft verstrekt.

Schending van het eigendomsrecht, aangezien een onrechtmatige maatregel van bevriezing van tegoeden niet als een gerechtvaardigde inbreuk op het eigendomsrecht kan worden beschouwd.

____________

1 - Gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB van de Raad van 27 december 2001 betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme (PB L 344, blz. 93).