Language of document : ECLI:EU:T:2021:597

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Tweede kamer)

13 september 2021 (*)

„Procedure – Verzoek tot herziening – Uniemerk – Oppositieprocedure – Beroep tegen een beslissing van het EUIPO houdende gedeeltelijke weigering van inschrijving van een merk – Intrekking van de oppositie vóór de betekening van de beschikking houdende verwerping van het beroep – Feit dat onbekend was aan verzoekende partij en het Gerecht – Herziening van de beschikking – Afdoening zonder beslissing”

In zaak T‑616/19 REV,

Katjes Fassin GmbH & Co. KG, gevestigd te Emmerich am Rhein (Duitsland), vertegenwoordigd door T. Schmitz, S. Stolzenburg-Wiemer, M. Breuer en I. Dimitrov, advocaten,

verzoekster,

tegen

Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), vertegenwoordigd door A. Söder als gemachtigde,

verweerder,

andere partij in de procedure bij de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht:

Haribo The Netherlands & Belgium BV, gevestigd te Breda (Nederland), vertegenwoordigd dor A. Tiemann en C. Elkemann, advocaten,

betreffende een verzoek tot herziening van de beschikking van 10 juli 2020, Katjes Fassin/EUIPO – Haribo The Netherlands & Belgium (WONDERLAND) (T‑616/19, niet gepubliceerd, EU:T:2020:334),

geeft

HET GERECHT (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: V. Tomljenović, president, F. Schalin en I. Nõmm (rapporteur), rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking

 Feiten

1        Op 18 januari 2017 heeft verzoekster, Katjes Fassin GmbH & Co. KG, een Uniemerkaanvraag ingediend bij het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) krachtens verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk (PB 2009, L 78, blz. 1), zoals gewijzigd [vervangen door verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk (PB 2017, L 154, blz. 1)].

2        Deze aanvraag betreft het woordteken WONDERLAND voor waren van klasse 30 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd.

3        De merkaanvraag is gepubliceerd in het Uniemerkenblad nr. 2017/017 van 26 januari 2017.

4        Op 22 maart 2017 heeft Haribo The Netherlands & Belgium BV krachtens artikel 41 van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 46 van verordening 2017/1001) oppositie ingesteld tegen de inschrijving van het merk WONDERLAND voor alle waren waarop de inschrijvingsaanvraag betrekking heeft.

5        De oppositie was met name gebaseerd op het oudere Benelux-woordmerk WONDERMIX, dat op 1 juli 2015 onder nummer 974248 is ingeschreven voor waren van klasse 30.

6        Ter ondersteuning van de oppositie werd de weigeringsgrond van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001] aangevoerd.

7        Op 7 september 2018 heeft de oppositieafdeling de oppositie toegewezen op grond van het bestaan van gevaar voor verwarring met het oudere Benelux-merk voor alle waren waarop de aanvraag tot inschrijving van het merk WONDERLAND betrekking had.

8        Op 6 november 2018 heeft verzoekster bij het EUIPO beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling ingesteld krachtens de artikelen 66 tot en met 71 van verordening 2017/1001.

9        Bij beslissing van 8 juli 2019 (zaak R 2164/2018‑4) heeft de vierde kamer van beroep van het EUIPO de beslissing van de oppositieafdeling gedeeltelijk vernietigd.

10      Op 12 september 2019 heeft verzoekster bij het Gerecht beroep ingesteld tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep voor zover deze had geoordeeld dat er sprake was van verwarringsgevaar voor een deel van de litigieuze waren.

11      Bij beschikking van 10 juli 2020, Katjes Fassin/EUIPO – Haribo The Netherlands & Belgium (WONDERLAND) (T‑616/19, niet gepubliceerd, EU:T:2020:334), heeft het Gerecht het door verzoekster ingestelde beroep verworpen.

12      Bij brief van 27 juli 2020 heeft verzoekster het EUIPO verzocht om nadere toelichting over de redenen waarom zij niet in kennis was gesteld van het feit dat opposante, interveniënte voor het Gerecht, bij fax van 25 juni 2020 haar oppositie tegen de inschrijving van het merk WONDERLAND had ingetrokken.

 Procedure en conclusies van partijen

13      Bij een op 18 september 2020 ter griffie van het Gerecht neergelegde akte heeft verzoekster krachtens artikel 169 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, gelezen in samenhang met artikel 44 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, een verzoek tot herziening van de beschikking van 10 juli 2020, WONDERLAND (T‑616/19, niet gepubliceerd, EU:T:2020:334), ingediend.

14      Bij een op 23 oktober 2020 ter griffie van het Gerecht neergelegde akte heeft het EUIPO zijn opmerkingen over het verzoek tot herziening ingediend.

15      Bij beschikking van 22 april 2021, Katjes Fassin/EUIPO – Haribo The Netherlands & Belgium (WONDERLAND) (T‑616/19 REV, EU:T:2021:213), heeft het Gerecht het verzoek tot herziening van de beschikking van 10 juli 2020, WONDERLAND (T‑616/19, niet gepubliceerd, EU:T:2020:334), ontvankelijk verklaard.

16      Bij een op 25 mei 2021 ter griffie van het Gerecht neergelegde akte heeft verzoekster haar opmerkingen ten gronde ingediend.

17      Bij een op 26 mei 2021 ter griffie van het Gerecht neergelegde akte heeft het EUIPO zijn opmerkingen ten gronde ingediend.

18      Verzoekster verzoekt het Gerecht:

–        de procedure in zaak T‑616/19 te hervatten;

–        de beschikking van 10 juli 2020, WONDERLAND (T‑616/19, niet gepubliceerd, EU:T:2020:334), te wijzigen;

–        elke partij te verwijzen in de eigen kosten in verband met het hoofdgeding;

–        het EUIPO te verwijzen in de kosten van de herzieningsprocedure.

19      Het EUIPO verzoekt het Gerecht:

–        het verzoek tot herziening af te wijzen;

–        het EUIPO noch in de kosten van het hoofdgeding noch in die van de herzieningsprocedure te verwijzen.

 In rechte

20      Tot staving van haar verzoek tot herziening beroept verzoekster zich op het feit dat interveniënte haar oppositie tegen de inschrijving van het merk WONDERLAND heeft ingetrokken. Zij betoogt dat dit feit haar en het Gerecht onbekend was op het tijdstip van de betekening van de beschikking van 10 juli 2020, WONDERLAND (T‑616/19, niet gepubliceerd, EU:T:2020:334). Volgens haar dient dit nieuwe feit het Gerecht ertoe te brengen een beschikking houdende afdoening zonder beslissing vast te stellen en aldus voor een andere oplossing te kiezen dan die welke in bovengenoemde beschikking aan het geschil is gegeven.

21      Om te beginnen dient eraan te worden herinnerd dat artikel 169, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering bepaalt dat overeenkomstig artikel 44 van het Statuut van het Hof slechts om herziening van een beslissing van het Gerecht kan worden verzocht op grond van de ontdekking van een feit dat van beslissende invloed kan zijn en dat vóór de uitspraak van het arrest of de betekening van de beschikking onbekend was aan het Gerecht en de partij die om de herziening verzoekt.

22      Verder is het vaste rechtspraak dat herziening geen vorm van hoger beroep is, maar een buitengewoon rechtsmiddel dat het mogelijk maakt om het gezag van gewijsde van een definitieve rechterlijke beslissing in geding te brengen op grond van de feitelijke vaststellingen waarop de rechterlijke instantie zich heeft gebaseerd. Herziening vooronderstelt de ontdekking van aan de uitspraak of de betekening van de rechterlijke beslissing voorafgaande feiten die de rechter die deze beslissing heeft vastgesteld en de verzoeker tot herziening tot dan toe onbekend waren, en die de rechter, indien hij ze in aanmerking had kunnen nemen, tot een andere oplossing hadden kunnen brengen dan die welke aan het geschil is gegeven (zie in die zin beschikkingen van 4 december 2014, JAS/Commissie, T‑573/11 REV, niet gepubliceerd, EU:T:2014:1124, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 28 november 2017, Staelen/Ombudsman, T‑217/11 REV, niet gepubliceerd, EU:T:2017:861, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

23      Bovendien bepaalt artikel 169, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering dat, onverminderd de in artikel 44, derde alinea, van het Statuut van het Hof vastgestelde termijn van tien jaar, het verzoek tot herziening moet worden gedaan uiterlijk binnen drie maanden na de dag waarop het feit dat aan het verzoek tot herziening ten grondslag ligt, ter kennis van de verzoeker is gekomen. Overeenkomstig artikel 169, lid 3, onder d), van dit Reglement moet het verzoek tot herziening de middelen vermelden die strekken tot het bewijs dat de herziening gerechtvaardigd is en dat de in lid 2 van dit artikel bedoelde termijnen in acht zijn genomen.

24      Ten slotte dient in herinnering te worden gebracht dat overeenkomstig artikel 44, tweede alinea, van het Statuut van het Hof de herzieningsprocedure begint met een beslissing, waarbij het Hof, uitdrukkelijk het bestaan van een nieuw feit vaststellende en oordelende dat het grond tot herziening oplevert, uit dien hoofde het verzoek ontvankelijk verklaart. Artikel 169, lid 5, van het Reglement voor de procesvoering bepaalt dat het Gerecht, na de partijen in de gelegenheid te hebben gesteld om hun opmerkingen in te dienen, bij beschikking over de ontvankelijkheid van het verzoek beslist, zonder vooruit te lopen op de beslissing ten gronde.

25      Deze verdeling van de procedure in twee fasen, waarbij het in de eerste fase om de ontvankelijkheid en in de tweede fase om de gegrondheid gaat, wordt verklaard door de strenge voorwaarden die voor herziening gelden, hetgeen op zich begrijpelijk is, aangezien dit rechtsmiddel het gezag van gewijsde aantast (zie arrest van 8 juli 1999, DSM/Commissie, C‑5/93 P, EU:C:1999:364, punt 66 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

26      In casu heeft het Gerecht bij beschikking van 22 april 2021, WONDERLAND (T‑616/19 REV, EU:T:2021:213), het verzoek tot herziening van de beschikking van 10 juli 2020, WONDERLAND (T‑616/19, niet gepubliceerd, EU:T:2020:334), ontvankelijk verklaard. Het was immers van oordeel dat de intrekking van de oppositie – waarvan noch het Gerecht noch verzoekster op de hoogte was – een nieuw feit vormde dat van beslissende invloed kon zijn in de zin van artikel 169, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering, aangezien de voortzetting van de procedure zelf daarvan afhing. Derhalve was volgens het Gerecht voldaan aan alle in dat artikel 169 gestelde voorwaarden om het verzoek tot herziening ontvankelijk te kunnen verklaren.

27      Bijgevolg dient de zaak ten gronde te worden onderzocht en dient dus te worden vastgesteld of de beschikking van 10 juli 2020, WONDERLAND (T‑616/19, niet gepubliceerd, EU:T:2020:334), moet worden herzien.

28      Uit vaste rechtspraak vloeit voort dat wanneer de oppositie wordt ingetrokken tijdens de procedure voor de kamer van beroep betreffende een beslissing op de oppositie, of tijdens de procedure voor de Unierechter betreffende een beslissing op een beroep dat bij het EUIPO werd ingesteld tegen de beslissing op de oppositie, de grondslag van de procedure vervalt en deze dus zonder voorwerp raakt [beschikking van 9 februari 2004, Synopharm/BHIM – Pentafarma (DERMASYN), T‑120/03, EU:T:2004:33, punt 20; zie ook beschikking van 2 april 2020, Thai World Import & Export/EUIPO – Elvir (Yaco), T‑3/19, niet gepubliceerd, EU:T:2020:150, punt 4 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

29      In casu heeft interveniënte haar oppositie ingetrokken voor het EUIPO, hetgeen laatstgenoemde heeft bevestigd in zijn opmerkingen over het verzoek tot herziening. Voorts heeft het EUIPO gepreciseerd dat deze intrekking van kracht was geworden vóór de betekening van de beschikking van 10 juli 2020, WONDERLAND (T‑616/19, niet gepubliceerd, EU:T:2020:334).

30      Hieruit volgt dat op het tijdstip van de betekening van de beschikking van 10 juli 2020, WONDERLAND (T‑616/19, niet gepubliceerd, EU:T:2020:334), de grondslag van de oppositieprocedure was vervallen en de beslissing waartegen beroep tot vernietiging was ingesteld in het hoofdgeding, moest worden geacht nooit te hebben bestaan.

31      Indien het Gerecht tijdig in kennis was gesteld van de intrekking van de oppositie, zou het de beschikking van 10 juli 2020, WONDERLAND (T‑616/19, niet gepubliceerd, EU:T:2020:334), derhalve niet hebben vastgesteld.

32      Bijgevolg dient het verzoek tot herziening te worden toegewezen en dient overeenkomstig artikel 130, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering te worden vastgesteld dat als gevolg van de intrekking van de oppositie tegen de inschrijving van het merk WONDERLAND het beroep tot vernietiging in zaak T‑616/19 zonder voorwerp is geraakt en dat er dus niet op behoeft te worden beslist (zie in die zin en naar analogie beschikking van 2 april 2020, Yaco, T‑3/19, niet gepubliceerd, EU:T:2020:150, punt 6).

 Kosten in verband met de procedure tot vernietiging in zaak T616/19

33      Artikel 137 van het Reglement voor de procesvoering bepaalt dat in geval van afdoening zonder beslissing het Gerecht vrijelijk over de kosten beslist.

34      In de omstandigheden van het onderhavige geval is het Gerecht van oordeel dat elke partij dient te worden verwezen in de eigen kosten.

 Kosten in verband met de herzieningsprocedure

35      Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dit is gevorderd.

36      Het EUIPO en interveniënte zijn in het ongelijk gesteld. Deze partijen hebben beide even nalatig gehandeld doordat zij het Gerecht en verzoekster niet tijdig in kennis hebben gesteld van de intrekking van interveniëntes oppositie tegen de inschrijving van het merk WONDERLAND. Verzoekster heeft evenwel enkel gevorderd dat het EUIPO wordt verwezen in de kosten van de herzieningsprocedure. Bijgevolg dient het EUIPO te worden verwezen in zijn eigen kosten alsmede in de helft van de kosten die verzoekster in de herzieningsprocedure zijn opgekomen. Verzoekster zal derhalve de helft van haar eigen kosten dragen.

HET GERECHT (Tweede kamer)

beschikt:

1)      Het verzoek tot herziening van de beschikking van 10 juli 2020, Katjes Fassin/EUIPO – Haribo The Netherlands & Belgium (WONDERLAND) (T616/19, niet gepubliceerd, EU:T:2020:334), wordt toegewezen.

2)      Op het beroep in de zaak Katjes Fassin/EUIPO – Haribo The Netherlands & Belgium (WONDERLAND) (T616/19) behoeft niet te worden beslist.

3)      Elke partij draagt haar eigen kosten in verband met de procedure tot vernietiging in de zaak Katjes Fassin/EUIPO – Haribo The Netherlands & Belgium (WONDERLAND) (T616/19).

4)      Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) draagt zijn eigen kosten in verband met de herzieningsprocedure.

5)      Het EUIPO wordt verwezen in de helft van de kosten van Katjes Fassin GmbH & Co. KG in verband met de herzieningsprocedure.

6)      Katjes Fassin draagt de helft van haar eigen kosten in verband met de herzieningsprocedure.

7)      De minuut van de onderhavige beschikking wordt door de griffier gehecht aan de minuut van de beschikking van 10 juli 2020, Katjes Fassin/EUIPO – Haribo The Netherlands & Belgium (WONDERLAND) (T616/19, niet gepubliceerd, EU:T:2020:334).

8)      In margine van de beschikking van 10 juli 2020, Katjes Fassin/EUIPO – Haribo The Netherlands & Belgium (WONDERLAND) (T616/19, niet gepubliceerd, EU:T:2020:334), wordt van de onderhavige beschikking aantekening gedaan door de griffier.

Luxemburg, 13 september 2021.

De griffier

 

De president

E. Coulon

 

V. Tomljenović


*      Procestaal: Duits.