Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 9 juli 2015 door Viara Todorova Androva tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 29 april 2015 in zaak F-78/12, Todorova Androva/Raad

(Zaak T-366/15 P)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirerende partij: Viara Tadorova Androva (Sint-Genesius-Rode, België) (vertegenwoordiger: M. Velardo, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie, Europese Commissie en Rekenkamer van de Europese Unie

Conclusies

De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:

het arrest van 29 april 2015 in zaak F-78/12 te vernietigen en zelf uitspraak te doen over de zaak;

subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken;

de Raad te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij vier middelen aan.

Eerste middel, ontleend aan een onjuiste rechtsopvatting, daar het Gerecht voor ambtenarenzaken (hierna: „GVA”) heeft geoordeeld dat op grond van artikel 45 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie voor de plaatsing op de lijst van voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren geen rekening kon worden gehouden met de diensttijd die als tijdelijk functionaris was verworven.

Tweede middel, ontleend aan een onjuiste rechtsopvatting van het GVA, daar het heeft geoordeeld dat het onderhavige geval niet viel onder de rechtspraak van het Hof, zoals deze volgt uit het arrest van 8 september 2011, Rosado Santana (C-177/10, Jurispr., EU:C:2011:557), maar onder die welke volgt uit de beschikking van 7 maart 2013, Rivas Montes (C-178/12, EU:C:2013:150).

Derde middel, ontleend aan een onjuiste rechtsopvatting, daar het GVA heeft geoordeeld dat het middel gebaseerd op schending van het beginsel van gelijke behandeling niet ontvankelijk was, omdat niet de precieze namen waren aangegeven van de kandidaten die in plaats van rekwirante waren bevorderd.

Vierde middel, ontleend aan een verkeerde rechtsopvatting door het GVA, aangezien het heeft geoordeeld dat het middel gebaseerd op niet-nakoming van de zorgplicht niet ontvankelijk was, omdat er geen overeenstemming was tussen de klacht en het verzoekschrift.

____________