Language of document : ECLI:EU:T:2012:161

Zaak T‑214/08

Paul Alfons Rehbein (GmbH & Co.) KG

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

„Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk OUTBURST — Ouder nationaal woordmerk OUTBURST — Normaal gebruik van ouder merk — Artikel 43, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 42, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 207/2009] — Bewijzen die voor het eerst voor kamer van beroep worden overgelegd — Artikel 74, lid 2, van verordening nr. 40/94 (thans artikel 76, lid 2, van verordening nr. 207/2009) — Regel 22, lid 2, van verordening (EG) nr. 2868/95”

Samenvatting van het arrest

1.      Gemeenschapsmerk — Opmerkingen van derden en oppositie — Onderzoek van oppositie — Bewijs van gebruik van ouder merk — Normaal gebruik — Begrip — Beoordelingscriteria

(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 43, lid 2; verordening nr. 2868/95 van de Commissie, art. 1, regel 22, lid 2)

2.      Gemeenschapsmerk — Opmerkingen van derden en oppositie — Onderzoek van oppositie — Bewijs van gebruik van ouder merk — Normaal gebruik — Begrip — Beoordelingscriteria — Vereiste van concrete en objectieve bewijselementen

(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 43, lid 2)

3.      Gemeenschapsmerk — Opmerkingen van derden en oppositie — Onderzoek van oppositie — Bewijs van gebruik van ouder merk — Termijn gesteld door Bureau — Overlegging van extra bewijselementen na verstrijken van termijn wanneer nieuwe gegevens aan licht zijn
gekomen — Toelaatbaarheid

(Verordening nr. 2868/95 van de Commissie, art. 1, regel 22, lid 1)

1.      Bij de uitlegging van het begrip normaal gebruik in de zin van artikel 43, lid 2, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk dient er rekening mee te worden gehouden dat de ratio legis van het vereiste dat het oudere merk normaal moet zijn gebruikt om op basis daarvan oppositie tegen de inschrijving van een gemeenschapsmerk te kunnen instellen, erin bestaat conflicten tussen twee merken te beperken, voor zover er geen geldige economische rechtvaardigingsgrond voortvloeiende uit een werkelijke functie van het merk op de markt bestaat.

Daarentegen beogen artikel 43, lid 2, van verordening nr. 40/94 en regel 22, lid 3, van verordening nr. 2868/95 tot uitvoering van verordening nr. 40/94 niet het commerciële succes of de handelsstrategie van een onderneming te beoordelen respectievelijk te controleren, noch de merkenbescherming te beperken tot de gevallen waarin er sprake is van een kwantitatief aanzienlijk commercieel gebruik van het merk.

Van een merk wordt normaal gebruik gemaakt wanneer het, overeenkomstig de wezenlijke functie ervan, te weten het waarborgen van de identiteit van de oorsprong van de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, wordt gebruikt teneinde voor die waren of diensten een afzet te vinden of te behouden, met uitsluiting van symbolisch gebruik dat alleen ertoe strekt de aan de inschrijving verbonden rechten te behouden. Bovendien betekent het vereiste van normaal gebruik van het merk dat dit merk, zoals het op het relevante grondgebied wordt beschermd, publiek en naar buiten toe wordt gebruikt.

Bij de beoordeling of van het merk normaal gebruik is gemaakt, moet rekening worden gehouden met alle feiten en omstandigheden aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat de commerciële exploitatie ervan reëel is, inzonderheid de gebruiken die in de betrokken economische sector gerechtvaardigd worden geacht om voor de door het merk beschermde waren of diensten marktaandelen te behouden of te verkrijgen, de aard van die waren of diensten, de kenmerken van de markt en de omvang en de frequentie van het gebruik van het merk.

Met betrekking tot de omvang van het gebruik van het oudere merk dient in het bijzonder rekening te worden gehouden met het commerciële volume van alle gebruikshandelingen, met de duur van de periode waarin gebruikshandelingen werden gesteld, alsook met de frequentie van deze handelingen.

(cf. punten 21‑24)

2.      Of een ouder merk in een concreet geval normaal is gebruikt in de zin van artikel 43, lid 2, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk, dient globaal te worden beoordeeld met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het concrete geval. Bovendien kan normaal gebruik van een merk niet op basis van waarschijnlijkheden of vermoedens worden aangenomen, doch het moet worden aangetoond aan de hand van concrete en objectieve gegevens die een daadwerkelijk en afdoend gebruik van het merk op de betrokken markt bewijzen.

(cf. punt 25)

3.      Volgens regel 22, lid 2, tweede volzin, van verordening nr. 2868/95 tot uitvoering van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk verzoekt het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), indien de opposant het bewijs moet leveren van het gebruik van het merk of van het bestaan van goede redenen voor het niet-gebruik ervan, de opposant het verlangde bewijs binnen een door het Bureau te stellen termijn over te leggen. Het Bureau wijst de oppositie af indien de opposant dit bewijs niet binnen de gestelde termijn overlegt.

Deze regel mag niet aldus worden uitgelegd dat geen rekening mag worden gehouden met extra bewijselementen, wanneer nieuwe gegevens aan het licht zijn gekomen, zelfs indien die bewijselementen na het verstrijken van de gestelde termijn worden overgelegd.

Deze regel moet immers aldus worden uitgelegd dat niets er zich tegen verzet dat rekening wordt gehouden met aanvullende bewijsstukken die louter worden toegevoegd aan andere binnen de gestelde termijn overgelegde bewijsstukken, wanneer de initiële bewijzen niet irrelevant zijn, maar onvoldoende zijn geacht. Een dergelijke overweging, die bovengenoemde regel geenszins overbodig maakt, klemt te meer daar opposant de gestelde termijnen niet heeft misbruikt door bewust gebruik te maken van dilatoire tactieken of door kennelijk blijk te geven van nalatigheid, en de door hem overgelegde aanvullende bewijsstukken de aanwijzingen die reeds uit de binnen de gestelde termijn overgelegde schriftelijke verklaringen voortvloeien, enkel staven.

(cf. punten 46, 53)