Language of document : ECLI:EU:T:2015:255

Zaak T‑433/13

Petropars Iran Co. e.a.

tegen

Raad van de Europese Unie

„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie – Bevriezing van tegoeden – Motiveringsplicht – Beoordelingsfout – Exceptie van onwettigheid – Recht om een economische activiteit uit te oefenen – Recht op eigendom – Bescherming van de volksgezondheid, de veiligheid en het milieu – Voorzorgsbeginsel – Evenredigheid – Rechten van de verdediging”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 5 mei 2015

1.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Bevriezing van tegoeden van personen, entiteiten of lichamen die zich bezighouden met of medewerking verlenen aan nucleaire proliferatie – Besluit gegeven in een door de betrokkene gekende context zodat hij de strekking van de hem betreffende maatregel kan begrijpen – Toelaatbaarheid van een beknopte motivering

(Art. 296 VWEU; besluiten 2010/413/GBVB en 2013/270/GBVB van de Raad; verordeningen nr. 267/2012 en nr. 522/2013 van de Raad)

2.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Bevriezing van tegoeden van entiteiten die eigendom zijn van een entiteit die financiële steun verleent aan de Iraanse regering – Minimumvereisten – Vermelding van die entiteiten als dochteronderneming – Context waaruit identiteit van de moederonderneming kan worden afgeleid

(Art. 296 VWEU; besluiten 2010/413/GBVB en 2013/270/GBVB van de Raad; verordeningen nr. 267/2012 en nr. 522/2013 van de Raad)

3.      Gerechtelijke procedure – Aanvoering van nieuwe middelen in de loop van het geding – Voorwaarden – Aanvulling van aangevoerd middel – Geen aanvulling – Niet-ontvankelijkheid

[Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, c), en 48, lid 2]

4.      Europese Unie – Rechterlijk toezicht op de rechtmatigheid van de handelingen van de instellingen – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Omvang van het toezicht

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47; besluiten 2010/413/GBVB en 2013/270/GBVB van de Raad; verordeningen nr. 267/2012 en nr. 522/2013 van de Raad)

5.      Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Bevriezing van tegoeden van personen, entiteiten of lichamen die zich bezighouden met of medewerking verlenen aan nucleaire proliferatie – Verplichting om die maatregel uit te breiden tot entiteiten die eigendom zijn of onder zeggenschap staan van een dergelijke entiteit – Hoedanigheid van in eigendom zijnde of onder zeggenschap staande entiteit – Beoordeling per geval door de Raad – Criteria

[Besluiten van de Raad 2010/413/GBVB, art. 20, lid 1, c), en 2013/270/GBVB; verordeningen van de Raad nr. 267/2012, art. 23, lid 2, d), en nr. 522/2013]

6.      Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Bevriezing van tegoeden van entiteiten die eigendom zijn van een entiteit die financiële steun verleent aan de Iraanse regering – Beperking van het recht op eigendom en het recht op het vrij verrichten van een economische activiteit – Schending van het evenredigheidsbeginsel – Geen

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 16 en 17; besluiten 2010/413/GBVB en 2013/270/GBVB van de Raad; verordeningen nr. 267/2012 en nr. 522/2013 van de Raad)

7.      Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Bevriezing van tegoeden van entiteiten die eigendom zijn van een entiteit die financiële steun verleent aan de Iraanse regering – Schending van het beginsel van bescherming van het milieu, de gezondheid en de veiligheid van werknemers en burgers – Geen – Schending van het voorzorgsbeginsel – Geen

(Besluiten 2010/413/GBVB en 2013/270/GBVB van de Raad; verordeningen nr. 267/2012 en nr. 522/2013 van de Raad)

8.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Bevriezing van tegoeden van personen, entiteiten of lichamen die zich bezighouden met of medewerking verlenen aan nucleaire proliferatie – Verplichting om de motivering mee te delen aan de betrokkene op het ogenblik waarop de voor hem bezwarende handeling wordt vastgesteld, of zo snel mogelijk daarna – Grenzen – Veiligheid van de Unie en de lidstaten of het onderhouden van hun internationale betrekkingen – Recht op toegang tot documenten afhankelijk van een verzoek in die zin bij de Raad

(Art. 296 VWEU; besluiten 2010/413/GBVB en 2013/270/GBVB van de Raad; verordeningen nr. 267/2012 en nr. 522/2013 van de Raad)

9.      Recht van de Europese Unie – Beginselen – Rechten van de verdediging – Recht op een effectieve rechterlijke bescherming – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Bevriezing van tegoeden van personen, entiteiten of lichamen die zich bezighouden met of medewerking verlenen aan nucleaire proliferatie – Verplichting om belastende elementen mee te delen – Omvang

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47; besluiten 2010/413/GBVB en 2013/270/GBVB van de Raad; verordeningen nr. 267/2012 en nr. 522/2013 van de Raad)

10.    Beroep tot nietigverklaring – Arrest houdende nietigverklaring – Gevolgen – Beperking door het Hof – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Gedeeltelijke nietigverklaring van twee handelingen waarbij beperkende maatregelen zijn vastgesteld – Gevaar van ernstige aantasting van de rechtszekerheid – Handhaving van de gevolgen van de nietig verklaarde handelingen tot het verstrijken van de termijn voor hogere voorziening of tot de afwijzing ervan

(Art. 264, tweede alinea, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 60, tweede alinea; besluiten 2010/413/GBVB en 2013/270/GBVB van de Raad; verordeningen nr. 267/2012 en nr. 522/2013 van de Raad)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 32‑36)

2.      Wat betreft beperkende maatregelen tegen Iran, zoals de bevriezing van tegoeden van entiteiten die steun verlenen aan de Iraanse regering en van entiteiten die er banden mee onderhouden, die de Raad verplicht is door te voeren krachtens artikel 20, lid 1, onder c), van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en artikel 23, lid 2, onder d), van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran, stelt de motivering van de maatregelen waarbij bepaalde entiteiten op de lijst worden geplaatst van entiteiten die meewerken aan het atoom- of raketprogramma en entiteiten die steun verlenen aan de Iraanse regering deze entiteiten in staat het in artikel 20, lid 1, onder c), van besluit 2010/413/GBVB en artikel 23, lid 2, onder d), van verordening nr. 267/2012 neergelegde criterium te identificeren dat de rechtsgrondslag vormt voor de plaatsing van hun namen op de lijsten, namelijk het criterium betreffende entiteiten die eigendom zijn van een entiteit die steun verleent aan de Iraanse regering, aangezien de vermelding van het begrip dochteronderneming in die motivering noodzakelijkerwijs inhoudt dat een moederonderneming zeggenschap heeft, met name door het bestaan van kapitaalbanden tussen die onderneming en de betrokken dochteronderneming, en voorts uit de context waarin de maatregelen zijn vastgesteld de identiteit kan worden afgeleid van de moederonderneming die hun eigenaar was of zeggenschap over hen had en die op de lijsten was geplaatst op grond van het criterium betreffende entiteiten die steun verlenen aan de Iraanse regering.

(cf. punten 40‑47)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 54‑59)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 60, 61)

5.      Wanneer de tegoeden van een entiteit waarvan is vastgesteld dat zij steun aan de Iraanse regering verleent, worden bevroren, bestaat een niet te verwaarlozen risico dat deze de entiteiten waarvan zij eigenaar is of die onder haar zeggenschap staan onder druk zet om te ontsnappen aan de gevolgen van de tegen haar genomen maatregelen. Bijgevolg is de bevriezing van de tegoeden van die entiteiten, die de Raad verplicht is door te voeren krachtens artikel 20, lid 1, onder c), van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en artikel 23, lid 2, onder d), van verordening nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran, noodzakelijk en geschikt om de doeltreffendheid van de vastgestelde maatregelen te verzekeren en te waarborgen dat die maatregelen niet worden omzeild.

Bijgevolg moet de Raad bij het vaststellen van een besluit ingevolge bovengenoemde bepalingen de omstandigheden van het geval beoordelen om vast te stellen welke entiteiten de hoedanigheid hebben van in eigendom zijnde of onder zeggenschap staande entiteiten. Daarentegen zijn de aard van de activiteiten van de betrokken entiteit en het eventueel ontbreken van een verband tussen deze activiteiten en het verstrekken van steun aan de Iraanse regering, in deze context geen relevante criteria, daar de vaststelling van een maatregel tot bevriezing van tegoeden ten aanzien van een in eigendom zijnde of onder zeggenschap staande entiteit niet wordt ingegeven door het feit dat deze zelf rechtstreeks steun verleent aan deze regering.

Wanneer het maatschappelijk kapitaal van een entiteit volledig in handen is van een entiteit die steun verleent aan de Iraanse regering, is voldaan aan het criterium voor plaatsing op de lijsten zoals bedoeld in artikel 20, lid 1, onder c), van besluit 2010/413/GBVB en van artikel 23, lid 2, onder d), van verordening nr. 267/2012.

Wanneer het maatschappelijk kapitaal van een entiteit indirect in handen is van een entiteit die steun verleent aan de Iraanse regering is voldaan aan het criterium van artikel 20, lid 1, onder c), van besluit 2010/413/GBVB en artikel 23, lid 2, onder d), van verordening nr. 267/2012, ongeacht of en hoeveel vennootschappen er tussen die moederentiteit en de entiteit waarvan zij eigenaar is, geschakeld zijn, voor zover elk van de aldus in de houderschapsketen aanwezige entiteiten integraal eigendom is van haar directe moederonderneming. In die omstandigheden behoudt de moederentiteit immers als enige exclusief zeggenschap over alle dochterondernemingen en is zij dus in staat om door middel van de tussenvennootschappen de entiteit waarvan zij indirect eigenaar is, onder druk te zetten om te ontsnappen aan de gevolgen van de tegen haar genomen maatregelen, zodat het gerechtvaardigd is beperkende maatregelen te nemen tegen die entiteit in indirecte eigendom.

Wanneer het maatschappelijk kapitaal van een entiteit nagenoeg volledig in handen is van een entiteit die steun verleent aan de Iraanse regering, is voldaan aan het criterium voor plaatsing op de lijsten zoals neergelegd in artikel 20, lid 1, onder c), van besluit 2010/413/GBVB en artikel 23, lid 2, onder d), van verordening nr. 267/2012, aangezien een moederonderneming in staat is het gedrag van haar dochteronderneming beslissend te beïnvloeden wanneer zij het kapitaal van die dochteronderneming volledig of nagenoeg volledig in handen heeft. Een houderschap van 48 % of 49 % van het maatschappelijk kapitaal van een entiteit door een entiteit die steun verleent aan de Iraanse regering volstaat op zich evenwel niet om de vaststelling van beperkende maatregelen ten aanzien van die entiteiten te rechtvaardigen.

(cf. punten 62‑64, 68, 69, 72, 73, 81)

6.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 92‑95)

7.      Wat betreft beperkende maatregelen tegen Iran, zoals de bevriezing van tegoeden van entiteiten die steun verlenen aan de Iraanse regering en van entiteiten die er banden mee onderhouden, is de bewering dat die beperkende maatregelen een gevaar inhouden voor het milieu en de gezondheid en veiligheid van werknemers en de Iraanse burgers, in casu ongegrond, voor zover uit het betoog van verzoekende partijen blijkt dat dit gevaar voortvloeit uit de door de Unie opgelegde beperkingen wat betreft de levering aan Iraanse entiteiten van goederen of essentiële technologie en van technische diensten in verband met die voor de Iraanse gasindustrie bestemde goederen. Die beperkingen beogen elke Iraanse entiteit en kunnen dus een negatieve weerslag hebben op voornoemde entiteiten, ongeacht of zij zijn opgenomen op de lijst van entiteiten die meewerken aan het atoom- of raketprogramma en entiteiten die steun verlenen aan de Iraanse regering.

Daaruit volgt ook dat de Raad niet kan worden verweten dat hij bij de vaststelling van voornoemde beperkende maatregelen niet heeft overwogen het voorzorgsbeginsel toe te passen.

(cf. punten 98‑101, 103)

8.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 112‑114)

9.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 119‑122)

10.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 128‑134)