Language of document : ECLI:EU:C:2015:119

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

26 februari 2015 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2001/84/EG – Artikel 1 – Intellectuele eigendom – Veiling van oorspronkelijke kunstwerken – Volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk – Schuldenaar van de volgrechtvergoeding – Koper of verkoper – Contractuele afwijking”

In zaak C‑41/14,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) bij beslissing van 22 januari 2014, ingekomen bij het Hof op 27 januari 2014, in de procedure

Christie’s France SNC

tegen

Syndicat national des antiquaires,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, kamerpresident, K. Jürimäe, J. Malenovský (rapporteur), M. Safjan en A. Prechal, rechters,

advocaat-generaal: M. Wathelet,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        Christie’s France SNC, vertegenwoordigd door D. Théophile en A. Rios, advocaten,

–        het Syndicat national des antiquaires, vertegenwoordigd door G. Lesourd en B. Edelman, advocaten,

–        de Franse regering, vertegenwoordigd door D. Colas en F.‑X. Bréchot als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Hottiaux en J. Samnadda als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 1 van richtlijn 2001/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk (PB L 272, blz. 32).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Christie’s France SNC (hierna „Christie’s France”) en het Syndicat national des antiquaires (hierna het „SNA”) over de geldigheid van een bepaling in de algemene verkoopvoorwaarden, op grond waarvan Christie’s France van de koper een bedrag ontvangt ter hoogte van de aan de auteur verschuldigde volgrechtvergoeding (hierna de „litigieuze bepaling”).

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        De overwegingen 3, 4, 9, 10, 13, 14, 15, 18 en 25 van richtlijn 2001/84 luiden als volgt:

„(3)      Met het volgrecht wordt beoogd te waarborgen dat de auteurs van werken van grafische of beeldende kunst in economisch opzicht in het succes van hun werken delen. [...]

(4)      Het volgrecht is een integrerend bestanddeel van het auteursrecht en vormt voor de auteurs een wezenlijk prerogatief. Invoering van een dergelijk recht in alle lidstaten beantwoordt aan de noodzaak om de scheppende kunstenaars een passend en uniform beschermingsniveau te waarborgen.

[...]

(9)      In de nationale wetgeving van het merendeel der lidstaten is thans in het volgrecht voorzien. Die wetgevingen vertonen bepaalde verschillen, met name ten aanzien van de betrokken werken, de rechthebbenden, de tarieven, de transacties waarop een recht wordt geheven en de berekeningsgrondslag hiervan. [...] Op die manier is dit recht een van de factoren die concurrentievervalsingen en verschuivingen binnen de Gemeenschap van verkopingen in de hand werken.

(10)      De verschillen met betrekking tot het bestaan en de toepassing van het volgrecht in de lidstaten hebben een rechtstreekse nadelige invloed op de goede werking van de interne markt van kunstwerken, bedoeld in artikel 14 van het Verdrag. In die omstandigheden is artikel 95 van het Verdrag de juiste rechtsgrond.

[...]

(13)      De bestaande verschillen in de wetgeving die de werking van de interne markt verstoren, dienen te worden weggenomen, en belet moet worden dat er nieuwe verschillen ontstaan. Verschillen die de werking van de interne markt niet schaden, behoeven niet te worden weggenomen en het ontstaan ervan behoeft ook niet te worden belet.

(14)      [...] Door verschillen tussen de nationale wetgevingen inzake het volgrecht ontstaan concurrentieverstoringen en worden verkopingen naar elders binnen de Gemeenschap verplaatst, hetgeen leidt tot een ongelijke behandeling van kunstenaars, afhankelijk van de plaats waar hun werken worden verkocht. [...]

(15)      Bijgevolg is het, mede gezien de grote verschillen tussen de nationale wetgevingen, noodzakelijk harmonisatiemaatregelen te treffen om de verschillen tussen de wetgevingen van de lidstaten weg te nemen waar deze mogelijkerwijs concurrentieverstoringen veroorzaken of in stand houden. Het is evenwel niet nodig alle bepalingen van de wetgevingen van de lidstaten inzake het volgrecht te harmoniseren en er kan worden volstaan met de harmonisatie van die nationale bepalingen die voor de werking van de interne markt het meest rechtstreeks gevolgen hebben, zulks teneinde zoveel mogelijk ruimte te laten voor nationaal beleid.

[...]

(18)      Het volgrecht dient te gelden bij iedere doorverkoop, met uitzondering van rechtstreekse doorverkopen tussen particulieren zonder tussenkomst van de professionele kunsthandel. [...]

[...]

(25)      Het uit hoofde van het volgrecht verschuldigde bedrag dient in principe door de verkoper te worden betaald. De lidstaten moet de mogelijkheid worden geboden af te wijken van dit principe ten aanzien van aansprakelijkheid voor het betalen. De verkoper is de persoon of onderneming namens wie of welke de koop wordt gesloten.”

4        Artikel 1 van deze richtlijn, getiteld „Voorwerp van het volgrecht”, bepaalt het volgende:

„1.      De lidstaten stellen ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk een volgrecht in, dat wordt omschreven als een onvervreemdbaar recht waarvan geen afstand kan worden gedaan, zelfs niet op voorhand, om telkens wanneer het kunstwerk na de eerste overdracht door de auteur wordt doorverkocht, een op de doorverkoopprijs berekend recht te ontvangen.

2.      Het in lid 1 bedoelde recht is van toepassing op elke doorverkoop waarbij actoren uit de professionele kunsthandel, zoals veilinghuizen, kunstgaleries of andere kunsthandelaren, betrokken zijn als verkoper, koper, of tussenpersoon.

[...]

4.      Het recht komt ten laste van de verkoper. De lidstaten kunnen bepalen dat een van de in lid 2 bedoelde natuurlijke of rechtspersonen, maar niet de verkoper, alleen dan wel samen met de verkoper aansprakelijk is voor de betaling van het recht.”

 Frans recht

5        Artikel 1 van richtlijn 2001/84 is in Frans recht omgezet bij loi n° 2006‑961, du 1er août 2006, relative aux droits d’auteur et aux droits voisins dans la société d’information (wet nr. 2006‑961 van 1 augustus 2006 inzake het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (JORF van 3 augustus 2006, blz. 11 529).

6        Artikel L. 122‑8 van de code de la propriété intellectuelle (wetboek van intellectuele eigendom, zoals gewijzigd bij die wet, bepaalt:

„De auteurs van een oorspronkelijk werk [...] hebben een volgrecht, dit is het onvervreemdbare recht om te delen in de opbrengst van elke verkoop van een kunstwerk na de eerste vervreemding ervan door de auteur of door zijn rechtsopvolgers waarbij een kunsthandelaar als verkoper, koper of makelaar optreedt. [...]

Het volgrecht komt ten laste van de verkoper. De betaling ervan is de verantwoordelijkheid van de handelaar die betrokken is bij de verkoop of – bij een verkoop tussen twee handelaren – de verkoper. [...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

7        Christie’s France, een Franse dochteronderneming van de multinational Christie’s, is een bedrijf dat zich bezighoudt met de vrijwillige openbare veiling van kunstwerken. Als zodanig organiseert het op gezette tijden kunstverkopen waarbij het namens de verkopers optreedt. Sommige van deze verkopen geven aanleiding tot de betaling van een volgrecht. In zijn algemene verkoopvoorwaarden heeft Christie’s France de litigieuze bepaling opgenomen, die haar in staat stelt, namens en voor rekening van de verkoper, voor elke kavel waarvoor het volgrecht geldt en dat in zijn catalogus is aangegeven met het symbool λ, een bedrag te innen dat het vervolgens dient over te maken aan de instantie die belast is met het innen van dit recht of aan de kunstenaar zelf.

8        Het SNA is een vakorganisatie waarvan de leden op dezelfde markt actief zijn als Christie’s France en zodoende, volgens deze organisatie, met dat bedrijf in concurrentie zijn.

9        Met betrekking tot de verkopen in de jaren 2008 en 2009 beweert het SNA dat de litigieuze bepaling de betaling van het volgrecht ten laste van de koper legt en dat dit een daad van oneerlijke mededinging is, die in strijd is met artikel L. 122‑8 van de code de la propriété intellectuelle. Het SNA heeft dientengevolge tegen Christie’s France een vordering ingediend om de nietigheid van deze bepaling vast te laten stellen.

10      Bij vonnis van 20 mei 2011 heeft het Tribunal de grande instance de Paris deze vordering verworpen, overwegende dat de verdeling van de last tot betaling van de volgrechtvergoeding niet op zichzelf een daad van oneerlijke mededinging is.

11      Het SNA heeft bij de Cour d’appel de Paris hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis. Dit heeft in de eerste plaats geoordeeld dat het volgrecht is opgevat als een vergoeding die de verkoper, die zich heeft verrijkt door de verkoop van een werk, betaalt aan de auteur, omdat deze bij de eerste verkoop van het werk mogelijk een zeer bescheiden oorspronkelijke vergoeding heeft gekregen in verhouding tot de later gerealiseerde meerwaarde. In de tweede plaats gaat volgens de Cour d’appel de Paris iedere contractuele afwijking van de bepalingen van richtlijn 2001/84 in tegen de doelstelling ervan, namelijk het verzekeren van de onderlinge afstemming van het volgrecht. De Cour d’appel de Paris heeft de litigieuze bepaling bijgevolg nietig verklaard.

12      Christie’s France is in cassatie gegaan, waarbij het in het bijzonder aanvoerde dat richtlijn 2001/84 zonder verdere precisering of beperking bepaalt dat het volgrecht ten laste komt van de verkoper en derhalve niet de mogelijkheid uitsluit om bij overeenkomst te regelen wie dat recht moet betalen.

13      Daarop heeft de Cour de cassation besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:

„Moet de in artikel 1, lid 4, van [richtlijn 2001/84] neergelegde regel dat de betaling van het volgrecht ten laste van de verkoper komt, aldus worden uitgelegd dat de verkoper uiteindelijk de kosten van dat recht draagt, zonder dat daarvan contractueel kan worden afgeweken?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

14      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 1, lid 4, van richtlijn 2001/84 aldus moet worden uitgelegd dat het erin voorziet dat de verkoper in ieder geval uiteindelijk de kosten van het volgrecht draagt, of dat het mogelijk is hier bij overeenkomst vanaf te wijken.

15      In de eerste plaats moet in herinnering worden geroepen dat met de vaststelling van richtlijn 2001/84 in het bijzonder de doelstelling voorop stond, zoals blijkt uit de overwegingen 3 en 4 ervan, te waarborgen dat de auteurs van werken van grafische of beeldende kunst in economisch opzicht in het succes van hun werken delen (zie in die zin het arrest Fundación Gala-Salvador Dalí en VEGAP, C‑518/08, EU:C:2010:191, punt 27).

16      Daarnaast beoogt richtlijn 2001/84, zoals blijkt uit de overwegingen 13 en 14 ervan, de verschillen in de wetgeving die leiden tot in het bijzonder een ongelijke behandeling van kunstenaars naargelang van de plaats waar hun werken worden verkocht, op te heffen.

17      Om de verwezenlijking van deze doeleinden te verzekeren, moeten de lidstaten op grond van artikel 1, lid 1, van voornoemde richtlijn ten behoeve van de auteur een volgrecht instellen dat wordt omschreven als een onvervreemdbaar recht waarvan niet op voorhand afstand kan worden gedaan en dat beoogt te waarborgen dat de auteurs een bepaalde vergoeding ontvangen door middel van een heffing waarvan het bedrag gelijk is aan een percentage van de prijs van elke wederverkoop van hun werken.

18      In dit kader dient te worden opgemerkt dat aangezien richtlijn 2001/84 de lidstaten oplegt in een volgrechtvergoeding te voorzien, zij verantwoordelijk moeten worden geacht voor de daadwerkelijke inning van een dergelijke vergoeding, omdat anders de relevante bepalingen van de richtlijn hun nuttige werking wordt ontnomen (zie, naar analogie, arrest Stichting de Thuiskopie, C‑462/09, EU:C:2011:397, punt 34).

19      Deze verantwoordelijkheid van de lidstaten impliceert ook dat zij als enige, binnen het in richtlijn 2001/84 omschreven kader, de vergoedingsplichtige kunnen aanwijzen, die voornoemde vergoeding aan de auteur dient te betalen.

20      Uit overweging 4 van deze richtlijn volgt namelijk dat het nodig is om de scheppende kunstenaars een passend en uniform beschermingsniveau te waarborgen. Het waarborgen van een dergelijk beschermingsniveau veronderstelt nu juist dat uitsluitend de lidstaten, in hun wetgeving, de vergoedingsplichtige van het volgrecht aanwijzen.

21      In dit opzicht bepaalt artikel 1, lid 4, van richtlijn 2001/84, gelezen in het licht van overweging 25 ervan, dat het volgrecht in beginsel door de verkoper dient te worden betaald.

22      Deze oplossing kan overigens gemakkelijk worden verklaard door de omstandigheid dat bij een wederverkoop het de verkoper is die normaliter na afloop van de transactie de verkoopprijs ontvangt.

23      Daarbij zij aangetekend dat uit artikel 1, lid 4, tweede zin, van richtlijn 2001/84, juncto overweging 25 ervan, ook volgt dat de lidstaten kunnen afwijken van het beginsel op grond waarvan de verkoper de vergoedingsplichtige zal zijn, al zijn zij beperkt in de keuze voor een andere persoon die, alleen of met de verkoper, de verantwoordelijkheid als vergoedingsplichtige zal dragen.

24      In dit opzicht verduidelijkt artikel 1, lid 4, van richtlijn 2001/84 dat, in het geval dat een lidstaat zou besluiten te voorzien in een andere persoon dan de verkoper als vergoedingsplichtige, hij moet kiezen tussen de beroepsuitoefenaars bedoeld in artikel 1, lid 2, van deze richtlijn die als verkoper, koper, of tussenpersoon betrokken zijn bij een wederverkoop die binnen de werkingssfeer van richtlijn 2001/84 valt.

25      In de tweede plaats dient te worden opgemerkt dat, al zou uit sommige taalversies van artikel 1, lid 4, van richtlijn 2001/84, zoals de Franse, de Italiaanse, de Portugese en de Spaanse, kunnen worden opgemaakt dat zij een onderscheid maken tussen enerzijds de vergoedingsplichtige die verantwoordelijk is voor de betaling aan de auteur, en anderzijds degene die uiteindelijk de kosten moet dragen, andere taalversies van deze bepaling, zoals de Deense, de Duitse, de Engelse, de Roemeense en de Zweedse, een dergelijk onderscheid niet maken.

26      De noodzaak van een eenvormige uitleg van een Unierechterlijke bepaling vereist evenwel dat wanneer de verschillende taalversies ervan van elkaar afwijken, bij de uitlegging van de betrokken bepaling wordt gelet op de context en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt (zie in die zin de arresten DR en TV2 Danmark, C‑510/10, EU:C:2012:244, punt 45, en Bark, C‑89/12, EU:C:2013:276, punt 40).

27      Met betrekking tot de context van artikel 1, lid 4, van richtlijn 2001/84, dient te worden opgemerkt dat uit de overwegingen 9, 10 en 25 van deze richtlijn volgt, dat zij weliswaar bepaalde onderdelen nader uitwerkt met betrekking tot de betreffende werken, de begunstigden van het volgrecht, het toegepaste tarief, de handelingen die onder het volgrecht vallen en de berekeningsgrondslag, alsook met betrekking tot de vergoedingsplichtige, maar dat daarin niet is vastgesteld wie uiteindelijk de kosten van de volgrechtvergoeding aan de auteur dient te dragen.

28      Om in het licht van dit stilzwijgen een uitlegging te kunnen geven, moet worden verwezen naar de doelstellingen van richtlijn 2001/84. Ofschoon de richtlijn met name beoogt een einde te maken aan verstoringen van de mededinging op de kunstmarkt, wordt in dit verband dit doel niettemin begrensd door de in de overwegingen 13 en 15 van deze richtlijn gepreciseerde beperkingen.

29      In het bijzonder blijkt uit deze overwegingen dat de verschillen tussen de nationale wettelijke regelingen die de werking van de interne markt niet schaden, niet hoeven te worden weggenomen en dat – teneinde zo veel mogelijk ruimte voor nationale maatregelen te laten – kan worden volstaan met harmonisatie van de nationale bepalingen die het meest rechtstreekse gevolg voor de werking van de interne markt hebben (zie in die zin arrest Fundación Gala-Salvador Dalí en VEGAP, EU:C:2010:191, punten 27 en 31).

30      Terwijl de verwezenlijking van dit aldus afgebakende doeleinde vereist dat wordt bepaald wie degene zal zijn die verantwoordelijk is voor de betaling van de volgrechtvergoeding aan de auteur, en dat de regels voor de berekening van die vergoeding worden vastgesteld, geldt dit echter niet met betrekking tot de vraag wie uiteindelijk de kosten ervan zal dragen.

31      Het is juist dat niet zonder meer kan worden uitgesloten dat dit laatste element een zekere verstoring van de werking van de interne markt teweeg kan brengen, maar een dergelijk gevolg voor de interne markt is hoe dan ook slechts indirect, aangezien het voortvloeit uit contractuele regelingen die losstaan van de betaling van het bedrag van de volgrechtvergoeding, waarvoor de vergoedingsplichtige verantwoordelijk blijft.

32      Bijgevolg staat richtlijn 2001/84 er niet aan in de weg dat, indien een lidstaat wetgeving aanneemt die bepaalt dat de verkoper of een actor uit de professionele kunsthandel die bij de transactie betrokken is, de vergoedingsplichtige is, deze bij de herverkoop met ieder ander, daaronder begrepen de koper, overeenkomt, dat laatstbedoelde persoon uiteindelijk de kosten van de volgrechtvergoeding zal dragen, met dien verstande dat een dergelijke contractuele regeling geen enkel gevolg heeft voor de verplichtingen en de verantwoordelijkheid van degene die jegens de auteur vergoedingsplichtig is.

33      Gelet op al het voorgaande moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 1, lid 4, van richtlijn 2001/84 aldus moet worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat de volgrechtvergoedingsplichtige, die bij nationale wetgeving als zodanig is aangewezen, of het nu de verkoper betreft of een actor uit de professionele kunsthandel die bij de transactie betrokken is, met ieder ander, daaronder begrepen de koper, overeenkomt dat laatstbedoelde uiteindelijk de kosten van het volgrecht geheel of gedeeltelijk zal dragen, voor zover een dergelijke contractuele regeling geen enkel gevolg heeft voor de verplichtingen en de verantwoordelijkheid van degene die jegens de auteur vergoedingsplichtig is.

 Kosten

34      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 1, lid 4, van richtlijn 2001/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk moet aldus worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat de volgrechtvergoedingsplichtige, die bij nationale wetgeving als zodanig is aangewezen, of het nu de verkoper betreft of een actor uit de professionele kunsthandel die bij de transactie betrokken is, met ieder ander, daaronder begrepen de koper, overeenkomt dat laatstbedoelde uiteindelijk de kosten van het volgrecht geheel of gedeeltelijk zal dragen, voor zover een dergelijke contractuele regeling geen enkel gevolg heeft voor de verplichtingen en de verantwoordelijkheid van degene die jegens de auteur vergoedingsplichtig is.

ondertekeningen


* Procestaal: Frans.