Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 9 januari 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

(Zaak C-6/04)

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 9 januari 2004 beroep ingesteld tegen Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door L. Flynn en M. van Beek als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoekster concludeert dat het het Hof behage:

vast te stellen dat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, door de onjuiste omzetting van de voorschriften van richtlijn 92/43/EEG1 van de Raad inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, en

het Verenigd Koninkrijk in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Artikel 6, punt 2

Niettegenstaande het Verenigd Koninkrijk ter uitvoering van deze regeling voorschriften heeft vastgesteld inzake de beheersing van potentieel storende activiteiten, is er geen regelgeving die in het gehele Verenigd Koninkrijk geldt en de bevoegde overheid toelaat maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van een gebied niet verslechtert. Derhalve is de Commissie van mening dat het Verenigd Koninkrijk geen volledige uitvoering heeft gegeven aan het voorschrift van artikel 6, punt 2, door er niet voor te zorgen dat de kwaliteit van aangewezen gebieden niet verslechtert door verwaarlozing of stilzitten, waar zij dit wel deed voor potentieel schadelijke activiteiten.

Artikel 6, punten 3 en 4

Artikel 6, punt 3, van de richtlijn heeft betrekking op plannen of projecten die significante gevolgen voor een gebied kunnen hebben. Zij worden onderworpen aan een tweeledige toetsing. Er dient, na raadpleging van het publiek, te worden onderzocht of dergelijke plannen of projecten de natuurlijke kenmerken van het gebied aantasten. In voorkomend geval dienen onder bepaalde omstandigheden overeenkomstig artikel 6, punt 4, compenserende maatregelen te worden getroffen. De Commissie is van mening dat de regelgeving van het Verenigd Koninkrijk geen correcte uitvoering geeft aan deze voorschriften op drie specifieke punten. De nationale regelgeving schiet tekort op het gebied van waterontrekkingsplannen en -projecten, ruimtelijke ordening, en, wat Gibraltar betreft, de herziening van de rechten in bestaande plannen.

Artikelen 11 en 14, punt 2

Artikel 11 van de richtlijn legt de lidstaten de verplichting op toe te zien op de staat van instandhouding van de prioritaire habitats en de prioritaire soorten. Het Verenigd Koninkrijk heeft deze verplichting niet uitdrukkelijk omgezet. Zolang deze bepaling niet wordt omgezet, en deze taak niet duidelijk aan een bevoegde overheid is opgedragen, kan de Commissie niet vaststellen of dit toezicht wordt uitgeoefend. Hetzelfde probleem doet zich voor in artikel 14, punt 2, van de richtlijn, dat stelt dat indien maatregelen noodzakelijk worden geacht, zij de voortzetting van het in artikel 11 genoemde toezicht moeten omvatten.

Artikel 12, punt 1, sub d

De nationale omzettingswetgeving voor Groot-Brittannië en Noord-Ierland voorziet niet in de door artikel 12, punt 1, sub d, van de richtlijn opgelegde verplichting om de nodige maatregelen te treffen voor de instelling van een systeem van strikte bescherming, waarbij een verbod wordt ingesteld op de beschadiging van de voortplantings- of rustplaatsen.

Wat Gibraltar betreft, zijn de handhavingsbevoegdheden vastgesteld in NPO 1991 ontoereikend om de door artikel 12, punt 1, van de richtlijn vereiste bescherming te verzekeren.

Artikel 12, punt 4

Artikel 12, punt 4, vereist het toezicht op het bij toeval vangen of doden. De omzettingsmaatregelen van het Verenigd Koninkrijk bevatten geen bepalingen die het instellen van een dergelijk toezichtsysteem voorschrijven. Bij ontbreken van nadere informatie, kan de Commissie niet vaststellen of dit toezicht wordt uitgeoefend.

Artikel 13, punt 1

Artikel 13, punt 1, van de richtlijn vereist het instellen van een verbod op het in bezit hebben, vervoeren, verhandelen of ruilen en het te koop of in ruil aanbieden van aan de natuur onttrokken specimens van plantensoorten, uitgezonderd die welke reeds legaal waren onttrokken vóór de toepassing van deze richtlijn. Wederom is de Commissie van mening dat de nationale maatregelen ter omzetting van dit verbod de beperking van deze uitzondering in de tijd niet in acht nemen.

Artikel 15

Regulation 41 van C(NH)R 1994, regulation 36(2) van C(NH)R(NI) 1995 en section 17V(2) van NPO 1991 hebben uitvoering gegeven aan artikel 15 van de richtlijn, dat de instelling van een algemeen verbod op het niet-selectieve vangen of doden voorschrijft. Deze bepalingen stellen het gebruik strafbaar van de middelen voor het vangen en het doden genoemd in bijlage VI, sub a en b, van de richtlijn. De Commissie is van mening dat deze wijze van omzetting geen algemeen verbod invoert zoals vereist door artikel 15.

Artikel 16

Artikel 16, punt 1, van de richtlijn laat onder bepaalde voorwaarden afwijkingen toe op de verbodsbepalingen van de artikelen 12, 13, 14 en 15, sub a en b, van de richtlijn. Dergelijke afwijkingen zijn slechts mogelijk onder de dubbele voorwaarde vervat in de eerste alinea van artikel 16, punt 1, te weten dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat en op voorwaarde dat de afwijking geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan. De Commissie is van mening dat de nationale maatregelen die voorzien in deze afwijkingen deze voorwaarden niet op correcte wijze omzetten.

Toepassing van de richtlijn buiten de territoriale wateren

De Commissie is van mening dat de richtlijn van toepassing is buiten de territoriale wateren. Het Verenigd Koninkrijk heeft inzonderheid nagelaten de verplichtingen van artikel 4 van de richtlijn om speciale beschermingszones aan te wijzen en van artikel 12 van de richtlijn om soorten te beschermen om te zetten, voor zover de omzettingswetgeving niet van toepassing is buiten de territoriale wateren van het Verenigd Koninkrijk.

____________

1 - van 21 mei 1992 (PB 1992, L 206, blz. 7).