Language of document : ECLI:EU:C:2024:448

Voorlopige editie

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

J. KOKOTT

van 30 mei 2024 (1)

Zaak C297/23 P

Harley-Davidson Europe Ltd.,

Neovia Logistics Services International

tegen

Europese Commissie

„Hogere voorziening – Douane-unie – Verordening (EU) nr. 952/2013 – Douanewetboek – Handelsconflicten tussen staten – Vaststelling van de niet-preferentiële oorsprong van bepaalde motorrijwielen – Begrip ‚economisch verantwoorde be- of verwerking’ – Gedelegeerde verordening (EU) 2015/2446 – Vermijding of omzeiling van douanerechten – Manipulatie van de oorsprong – Gedelegeerde regelgevende bevoegdheid”






I.      Inleiding

1.        In ieder geval sinds de film „Easy rider” staat Harley-Davidson voor de typische Amerikaanse motorfiets. Maar is een Harley-Davidson uit Thailand nog steeds een Amerikaanse motorfiets? Het komt misschien als een verrassing, maar dat is in feite het standpunt van de Commissie, dat door Harley-Davidson in de onderhavige procedure fel wordt bestreden. De achtergrond hiervan is een handelsgeschil tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie, waarbij beide partijen prohibitieve aanvullende douanerechten hadden ingesteld op bepaalde goederen van de andere partij; de Unie in het bijzonder op de genoemde motorrijwielen. Harley-Davidson heeft vervolgens haar productie voor de Europese markt van de Verenigde Staten naar Thailand verplaatst. Bij het litigieuze uitvoeringsbesluit(2) heeft de Commissie echter geweigerd dit land als plaats van oorsprong te erkennen.

2.        Bij het bestreden arrest(3) heeft het Gerecht het beroep van Harley-Davidson tegen het litigieuze uitvoeringsbesluit afgewezen. In het kader van de onderhavige hogere voorziening moet in het bijzonder worden verduidelijkt of de Commissie kan weigeren een verplaatsing van de productie te erkennen op de enkele grond dat deze verplaatsing tot doel heeft te ontkomen aan de douanerechten die zijn opgelegd in het kader van een handelsgeschil tussen staten.

II.    Rechtskader

A.      Douanewetboek

3.        Artikel 33 van het douanewetboek(4) staat de douaneautoriteiten toe beschikkingen inzake bindende oorsprongsinlichtingen af te geven. Volgens artikel 34, lid 11, kan de Commissie de lidstaten verzoeken dergelijke beschikkingen in te trekken „teneinde de correctheid en uniformiteit van de tariefindeling of de vaststelling van de oorsprong van goederen te garanderen”.

4.        Artikel 59 van het douanewetboek bepaalt op welke bepalingen de regels inzake de oorsprong van goederen van toepassing zijn:

„In de artikelen 60 en 61 zijn de regels vastgesteld voor de bepaling van de niet-preferentiële oorsprong van goederen met het oog op de toepassing van:

a)      het gemeenschappelijk douanetarief, met uitzondering van de in artikel 56, lid 2, onder d) en e), bedoelde maatregelen;

b)      andere maatregelen dan tariefmaatregelen die op grond van Uniebepalingen met betrekking tot specifieke gebieden in het kader van het goederenverkeer zijn vastgesteld; en

c)      andere Uniemaatregelen met betrekking tot de oorsprong van goederen.”

5.        In artikel 56, lid 2, onder d) en e), van het douanewetboek zijn preferentiële tariefmaatregelen genoemd.

6.        Artikel 60 van het douanewetboek regelt de oorsprong van goederen voor de toepassing van het douanetarief:

„1.      Goederen die geheel en al in één enkel land of gebied zijn verkregen, worden geacht van oorsprong uit dat land of gebied te zijn.

2.      Goederen bij de vervaardiging waarvan meer dan één land of gebied betrokken is, worden geacht van oorsprong te zijn uit het land of gebied waar, in een daartoe ingerichte onderneming, de laatste ingrijpende, economisch verantwoorde verwerking of bewerking heeft plaatsgevonden die hetzij tot de fabricage van een nieuw product heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt.”

7.        Artikel 62 van het douanewetboek verleent de Commissie de bevoegdheid „gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de regels volgens welke de goederen, waarvan voor de toepassing van de in artikel 59 bedoelde maatregelen van de Unie de niet-preferentiële oorsprong moeten worden vastgesteld, worden geacht geheel en al in één enkel land of gebied te zijn verkregen of overeenkomstig artikel 60 in een land of een gebied zijn verkregen waar de laatste ingrijpende, economisch verantwoorde verwerking of bewerking heeft plaatsgevonden in een daartoe ingerichte onderneming die hetzij tot de fabricage van een nieuw product heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt”.

B.      Gedelegeerde verordening 2015/2446 tot aanvulling van het douanewetboek

8.        Artikel 33 van gedelegeerde verordening 2015/2446(5) specificeert wanneer een be- of verwerking als niet economisch verantwoord wordt aangemerkt in de zin van artikel 60, lid 2, van het douanewetboek:

„Een be- of verwerking die in een ander land of gebied plaatsvindt, wordt als niet economisch verantwoord aangemerkt wanneer op basis van de beschikbare feiten wordt vastgesteld dat die be- of verwerking tot doel had de toepassing van de in artikel 59 van het wetboek bedoelde maatregelen te vermijden.

In het geval van goederen die onder bijlage 22‑01 vallen, gelden de residuele regels voor het hoofdstuk dat betrekking heeft op die goederen.

In het geval van goederen die niet onder bijlage 22‑01 vallen, worden zij, wanneer de laatste be- of verwerking als niet economisch verantwoord wordt aangemerkt, geacht hun laatste ingrijpende, economisch verantwoorde be- of verwerking, die hetzij tot de fabricage van een nieuw product heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt, te hebben ondergaan in het land of gebied waar het grootste deel van de materialen van oorsprong is, zoals bepaald op basis van de waarde van de materialen.”

9.        Overweging 21 van gedelegeerde verordening 2015/2446 licht artikel 33 als volgt toe:

„Om te voorkomen dat de oorsprong van ingevoerde goederen wordt gemanipuleerd met als doel handelspolitieke maatregelen te omzeilen, moet de laatste ingrijpende be- of verwerking in een aantal gevallen worden aangemerkt als niet economisch verantwoord.”

10.      De litigieuze motorrijwielen worden niet genoemd in bijlage 22‑01 bij gedelegeerde verordening 2015/2446.

C.      Regelingen inzake handelsconflicten tussen staten

1.      Verordening nr. 654/2014

11.      De litigieuze douanerechten zijn gebaseerd op verordening nr. 654/2014 betreffende de uitoefening van de rechten van de Unie voor de toepassing en handhaving van de internationale handelsregels(6). In de overwegingen 2 en 3 wordt het doel van dergelijke maatregelen toegelicht:

„(2)      Het is van essentieel belang dat de Unie over passende instrumenten beschikt om haar rechten uit hoofde van internationale handelsovereenkomsten effectief uit te oefenen teneinde haar economische belangen te vrijwaren. Dat geldt vooral in situaties waar derde landen handelsbeperkende maatregelen vaststellen die de voordelen van internationale handelsovereenkomsten voor de marktdeelnemers in de Unie beperken. De Unie dient snel en flexibel te kunnen reageren in de context van de procedures en termijnen van de internationale handelsovereenkomsten die zij heeft gesloten. Er is bijgevolg behoefte aan regels die het kader voor de uitoefening van de rechten van de Unie in bepaalde specifieke situaties bepalen.

(3)      De regelingen voor geschillenbeslechting die zijn ingesteld bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en bij andere internationale handelsovereenkomsten, met inbegrip van regionale of bilaterale overeenkomsten, hebben tot doel een positieve oplossing te vinden voor geschillen tussen de Unie en de andere partij of partijen bij die overeenkomsten. De Unie dient overeenkomstig die regelingen voor geschillenbeslechting niettemin concessies of andere verplichtingen te kunnen opschorten wanneer andere middelen om een positieve oplossing te vinden voor een geschil hebben gefaald. In dergelijke gevallen dient het optreden van de Unie bij te dragen tot het doel het betrokken derde land te dwingen de desbetreffende internationale handelsregels na te leven om de situatie van wederzijdse voordelen te herstellen.”

12.      Overweging 8 van verordening nr. 654/2014 regelt de vormgeving van handelspolitieke maatregelen:

„Handelspolitieke maatregelen in het kader van deze verordening dienen te worden gekozen en geconcipieerd op basis van objectieve criteria, waaronder de mate waarin zij erin slagen derde landen internationale handelsregels te doen naleven, hun potentieel om verlichting te bieden aan marktdeelnemers binnen de Unie die de gevolgen ondervinden van de maatregelen van derde landen, en het zoveel mogelijk reduceren van de negatieve economische effecten op de Unie, onder meer wat betreft essentiële grondstoffen.”

13.      Het onderwerp van verordening nr. 654/2014 wordt omschreven in artikel 1:

„In deze verordening worden regels en procedures vastgesteld met het oog op een doeltreffende en tijdige uitoefening van de rechten van de Unie om concessies of andere verplichtingen uit hoofde van internationale handelsovereenkomsten op te schorten of in te trekken, met als bedoeling:

a)      te reageren op inbreuken door derde landen op internationale handelsregels die de belangen van de Unie raken, teneinde een bevredigende oplossing te zoeken die de marktdeelnemers van de Unie weer in het genot stelt van de voordelen daarvan;

b)      het evenwicht van concessies of andere verplichtingen te herstellen in handelsbetrekkingen met derde landen, wanneer de behandeling van goederen uit de Unie zodanig wordt gewijzigd dat het de belangen van de Unie raakt.”

2.      Uitvoeringsverordening 2018/724

14.      Bij uitvoeringsverordening 2018/724(7) heeft de Commissie de litigieuze douanerechten aangekondigd en deze met name in de overwegingen 1 tot en met 3 en 6 gemotiveerd:

„(1)      Op 8 maart 2018 hebben de Verenigde Staten van Amerika (‚Verenigde Staten’) vrijwaringsmaatregelen vastgesteld in de vorm van een tariefverhoging op de invoer van bepaalde staal- en aluminiumproducten, die op 23 maart 2018 met een onbeperkte geldigheidsduur in werking [zouden treden]. Op 22 maart is de datum waarop de tariefverhoging ten aanzien van de Europese Unie in werking treedt, uitgesteld tot 1 mei 2018.

(2)      Niettegenstaande de indeling van deze maatregelen als veiligheidsmaatregelen door de Verenigde Staten, zijn het in wezen vrijwaringsmaatregelen. Zij bestaan uit corrigerende maatregelen die de balans van concessies en verplichtingen, zoals die voortvloeien uit de Overeenkomst van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), verstoren en zij beperken de invoer teneinde een binnenlandse bedrijfstak te beschermen tegen buitenlandse mededinging, zodat hij succesvol is op handelsvlak. De uitzonderingen inzake veiligheid van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel 1994 (‚GATT 1994’) zijn niet van toepassing op, noch rechtvaardigen zij dergelijke vrijwaringsmaatregelen, en zij laten het recht op het herstel van de balans overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de WTO-overeenkomst onverlet.

(3)      De WTO-overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen voorziet in het recht van elke uitvoerende lidstaat die negatieve gevolgen ondervindt door een vrijwaringsmaatregel om de toepassing op te schorten van in wezen gelijkwaardige handelsconcessies of andere verplichtingen aan de WTO-lidstaat die de vrijwaringsmaatregel toepast, op voorwaarde dat middels overleg geen bevredigende oplossing is bereikt en de WTO-Raad voor de handel in goederen zich er niet tegen uitspreekt.

[...]

(6)      De Commissie oefent het recht uit om de toepassing van in wezen gelijkwaardige concessies of andere verplichtingen op te schorten met de bedoeling in de handelsrelaties met derde landen het evenwicht tussen concessies of andere verplichtingen te herstellen op basis van artikel 4, lid 1, van verordening (EU) nr. 654/2014. De passende maatregelen nemen de vorm aan van handelspolitieke maatregelen die onder andere kunnen bestaan uit de opschorting van tariefconcessies en het opleggen van nieuwe of verhoogde douanerechten.”

D.      Toepasselijke douanetarieven

15.      De litigieuze motorrijwielen vallen onder post 8711 50 00 van de gecombineerde nomenclatuur(8), waaronder „motorrijwielen (bromfietsen daaronder begrepen) en rijwielen met hulpmotor, ook indien met zijspan, alsmede zijspanwagens met motor met op- en neergaande zuigers, met een cilinderinhoud van meer dan 800 cm3”. Voor deze producten voorziet het gemeenschappelijk douanetarief in een douanerecht van 6 %.

16.      De Commissie heeft de litigieuze aanvullende rechten vastgesteld bij uitvoeringsverordening 2018/886(9):

Artikel 1

De Unie past aanvullende douanerechten toe op de invoer in de Unie van de in de bijlagen I en II bij deze verordening vermelde producten die van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika (‚Verenigde Staten’) zijn.

Artikel 2

De aanvullende douanerechten op deze producten worden als volgt toegepast:

a)      in de eerste fase wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening een aanvullend ad-valoremrecht van 10 % respectievelijk 25 % toegepast op de invoer van de producten die zijn vermeld in bijlage I, als daarin gedefinieerd;

b)      in de tweede fase wordt een verder aanvullend ad-valoremrecht van 10 %, 25 %, 35 % respectievelijk 50 % toegepast op de invoer van de producten die zijn vermeld in bijlage II, als daarin gedefinieerd:

–      met ingang van 1 juni 2021 [...]”.

17.      Overeenkomstig bijlage I bij uitvoeringsverordening 2018/886 geldt voor producten van code 8711 50 00 in de eerste fase een aanvullend recht van 25 % en overeenkomstig bijlage II in de tweede fase een verder aanvullend recht van 25 %. Dienovereenkomstig werd op rekwirantes’ motorrijwielen van het merk Harley-Davidson die vanuit de Verenigde Staten in Europa werden ingevoerd, in plaats van het normale recht van 6 % vanaf 22 juni 2018 een totaal douanerecht van 31 % toegepast en met ingang van 1 juni 2021 een totaal douanerecht van 56 %.

18.      De Unie heeft de douanerechten van de tweede fase echter nog niet toegepast, maar heeft deze opgeschort alvorens ze van toepassing te verklaren.(10) Sinds 1 januari 2022 heeft de EU ook de rechten van de eerste fasen opgeschort.(11)

III. Achtergrond van de hogere voorziening

19.      Verzoekster in eerste aanleg en tevens rekwirante, Harley-Davidson Europe Ltd, maakt deel uit van de Harley-Davidsongroep, een bekende Amerikaanse onderneming die gespecialiseerd is in de productie van motorrijwielen. De andere verzoekende partij in eerste aanleg en eveneens rekwirante, Neovia Logistics Services International, is de douane-agent van Harley-Davidson.

A.      Feiten

20.      De aan het geding ten grondslag liggende feiten, zoals deze blijken uit de punten 20 tot en met 38 van het bestreden arrest, kunnen als volgt worden samengevat.

21.      Naar aanleiding van de instelling van aanvullende douanerechten op staal en aluminium door de Verenigde Staten heeft de Commissie bij uitvoeringsverordening 2018/886 van 20 juni 2018 ook aanvullende douanerechten ingesteld van 25 % en vervolgens van 50 % op „typische” producten uit de Verenigde Staten, die ook van toepassing zijn op door Harley-Davidson vervaardigde motorrijwielen.

22.      Op 25 juni 2018 heeft Harley-Davidson haar aandeelhouders op de hoogte gebracht van de gevolgen van deze aanvullende douanerechten voor haar economische activiteit in een „Form 8-K Current Report” (hierna: „formulier 8-K”) dat zij heeft ingediend bij de federale autoriteit van de VS SEC. Daarin kondigde Harley-Davidson aan dat „[o]m het hoofd te bieden aan de aanzienlijke kosten van deze tarieflast op lange termijn [...] Harley-Davidson een plan [zal] uitwerken om de productie van de motorrijwielen bestemd voor de [Unie] te verplaatsen van de Verenigde Staten naar haar internationale faciliteiten om zo die tarieflast te voorkomen”.(12) Meer bepaald heeft Harley-Davidson vervolgens de productie van haar voor de markt van de Unie bestemde motorrijwielen verplaatst naar een fabriek in Thailand.

23.      Op 25 januari 2019 hebben rekwirantes bij de Belgische autoriteiten twee formele aanvragen ingediend voor bindende oorsprongsinlichtingen betreffende motorrijwielen van twee reeksen van de in Thailand geproduceerde motorrijwielen. Hoewel de Commissie twijfels uitte over de erkenning van de Thaise oorsprong, hebben de Belgische autoriteiten op 24 juni 2019 twee beschikkingen inzake bindende oorsprongsinlichtingen verstrekt, waarin zij Thailand als land van oorsprong van de motorrijwielen van de twee reeksen van Harley-Davidson erkenden.

24.      De Commissie heeft daarvan op 21 augustus 2019 kennis gekregen en op 31 maart 2021 heeft zij het litigieuze uitvoeringsbesluit (EU) 2021/563 betreffende de geldigheid van bepaalde beschikkingen inzake bindende oorsprongsinlichtingen(13) vastgesteld. Bij dit besluit verplichtte de Commissie de Belgische autoriteiten om de beschikkingen in te trekken. De Belgische autoriteiten hebben gevolg gegeven aan dit uitvoeringsbesluit en de twee beschikkingen ingetrokken bij brief van 16 april 2021.

B.      Bestreden arrest

25.      Bij verzoekschrift van 11 juni 2021 hebben rekwirantes verzocht om nietigverklaring van het litigieuze uitvoeringsbesluit.

26.      Daarbij baseerden zij zich op vijf middelen. In de eerste plaats heeft de Commissie wezenlijke vormvoorschriften geschonden, doordat het litigieuze uitvoeringsbesluit ontoereikend is gemotiveerd en doordat de Commissie de raadplegingsprocedure niet in acht heeft genomen. In de tweede plaats berust het bestreden uitvoeringsbesluit op een kennelijk onjuiste beoordeling van de relevante feiten door de Commissie. In de derde plaats heeft de Commissie misbruik gemaakt van haar bevoegdheid tot herroeping op grond van artikel 34, lid 11, van het douanewetboek door artikel 33 van gedelegeerde verordening 2015/2446 onjuist uit te leggen. In de vierde plaats is gedelegeerde verordening 2015/2446 onverenigbaar met de voorwaarden voor delegatie op grond van artikel 290 VWEU. In de vijfde plaats schendt het litigieuze uitvoeringsbesluit algemene beginselen van het Unierecht en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

27.      Bij het bestreden arrest van 1 maart 2023 heeft het Gerecht het beroep verworpen en rekwirantes verwezen in de kosten.

IV.    Procedure bij het Hof en conclusies van de partijen

28.      Rekwirantes hebben op 11 mei 2023 de onderhavige hogere voorziening ingesteld en verzoeken het Hof

–        het bestreden arrest te vernietigen;

–        het litigieuze uitvoeringsbesluit nietig te verklaren, en

–        de Commissie te verwijzen in de kosten van rekwirantes van zowel de procedure bij het Hof als de procedure bij het Gerecht.

29.      De Europese Commissie verzoekt het Hof

–        de hogere voorziening af te wijzen, en

–        rekwirantes te verwijzen in de kosten.

30.      De betrokken partijen hebben schriftelijke opmerkingen ingediend. Aangezien het Hof van Justitie zich voldoende voorgelicht acht, heeft het overeenkomstig artikel 76, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering besloten geen mondelinge behandeling te houden.

V.      Juridische beoordeling

31.      Het onderhavige geding is gebaseerd op het feit dat de Commissie weigert Thailand te erkennen als oorsprong van motorrijwielen die Harley-Davidson daar aan een laatste bewerking of verwerking heeft onderworpen.

32.      Volgens artikel 60, lid 2, van het douanewetboek worden goederen bij de vervaardiging waarvan meer dan één land of gebied betrokken is, geacht van oorsprong te zijn uit het land of gebied waar, in een daartoe ingerichte onderneming, de laatste ingrijpende, economisch verantwoorde verwerking of bewerking heeft plaatsgevonden die hetzij tot de fabricage van een nieuw product heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt.

33.      Om misverstanden te voorkomen, moet worden verduidelijkt dat tussen partijen niet in geschil is of Harley-Davidson in Thailand daadwerkelijk be- of verwerkingen verricht, dat wil zeggen of deze be- of verwerkingen zo ingrijpend zijn in de zin van artikel 60, lid 2, van het douanewetboek dat zij in beginsel het vermoeden van oorsprong uit Thailand kunnen rechtvaardigen. De Belgische autoriteiten stellen dit te hebben gecontroleerd alvorens deze oorsprong vast te stellen.(14) Noch de Commissie noch het Gerecht heeft zich echter over deze kwestie uitgesproken.

34.      Integendeel, het Gerecht heeft het standpunt van de Commissie bevestigd dat de in Thailand verrichte be- of verwerking niet economisch verantwoord was in de zin van artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446.

35.      Volgens artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446 wordt een be- of verwerking die in een ander land of gebied plaatsvindt, als niet economisch verantwoord aangemerkt wanneer op basis van de beschikbare feiten wordt vastgesteld dat die be- of verwerking tot doel had de toepassing van de in artikel 59 van het wetboek(15) bedoelde maatregelen te vermijden.

36.      Indien men Harley-Davidson houdt aan haar eigen verklaringen, is het standpunt van de Commissie op het eerste gezicht gerechtvaardigd, aangezien de onderneming volgens punt 26 van het bestreden arrest in het formulier 8-K uitdrukkelijk heeft aangekondigd dat de verplaatsing van de productie naar Thailand tot doel had „die tarieflast te voorkomen”.

37.      Er zij echter op gewezen dat alleen in de Duitse versie van artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446, van het litigieuze uitvoeringsbesluit en van het bestreden arrest een andere term is gebruikt, namelijk „umgehen” (omzeilen) van een douanerecht. Dit begrip zou in het Engels bijvoorbeeld met „to circumvent” of in het Frans met „contourner” worden vertaald.

38.      Artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446 in de zin van de Duitse versie opvatten als een verbod op omzeiling(16), zou niet bezwaarlijk zijn. Het omzeilen van een regeling kan echter alleen worden aangenomen als de regeling overeenkomstig haar doel moet worden toegepast, maar de toepassing desondanks wordt verhinderd.(17) Hieronder zal ik aantonen dat de erkenning van de verplaatsing van de productie naar Thailand niet in strijd is met het doel van de onderhavige douanerechten.

39.      In alle andere taalversies van de drie teksten gebruiken echter eerst de Commissie en vervolgens het Gerecht begrippen als „to avoid” in het Engels(18) of „éviter” in het Frans(19), die in het Duits eerder zouden moeten worden vertaald met „zu vermeiden”. En ook Harley-Davidson heeft in het formulier 8-K de formulering „to avoid the tariff burden” („die tarieflast te voorkomen”) gebruikt.

40.      Het Gerecht en de Commissie zien daarom een vermijdingsverbod in artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446. Dit zou een aanzienlijk ruimer toepassingsgebied hebben dan een omzeilingsverbod: het zou zonder uitzondering betrekking hebben op alle maatregelen die erop gericht zijn aan douanerechten te ontkomen, zonder dat het doel van de douanerechten relevant is.

41.      Dat van een dergelijk verbod wordt uitgegaan wekt verbazing, met name door de formulering ervan als concretisering van de economische rechtvaardiging, aangezien het voorkomen van een tarieflast van 25 % of zelfs 50 % op het eerste gezicht een legitiem economisch doel is.

42.      Hierna zal ik toelichten dat rekwirantes zich er dus terecht tegen verzetten dat artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446 wordt opgevat als een verbod op vermijding. Deze bepaling moet ofwel anders worden uitgelegd (eerste middel in hogere voorziening), ofwel de Commissie had deze niet mogen vaststellen (tweede middel in hogere voorziening). Het derde middel, ontleend aan schending van het recht om te worden gehoord, de rechtszekerheid en de bescherming van het gewettigd vertrouwen, heeft daarentegen minder kans van slagen.

A.      Eerste middel – uitlegging van artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446

43.      Met hun eerste middel bekritiseren rekwirantes een groot deel van de vaststellingen van het Gerecht(20) met betrekking tot de uitlegging en de toepassing van artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446. Deze berusten echter alle op de centrale overweging in punt 62, maar ook in punt 57, van het bestreden arrest, dat het doel om een douanerecht te vermijden krachtens deze bepaling reeds volstaat om de economische rechtvaardiging van de betrokken maatregel uit te sluiten. Bijgevolg beschouwt het Gerecht deze bepaling als een vermijdingsverbod.

44.      Het feit dat in de Duitse versie van het bestreden arrest de term „umgehen” wordt gebruikt, doet daaraan niet af, aangezien in de bindende versie van het arrest in de Engelse procestaal het begrip „to avoid” wordt gebruikt en in de Franse versie, dat wil zeggen in de werktaal van het Gerecht, het begrip „éviter”. Bovendien onderzoekt het Gerecht niet of Harley-Davidson het douanerecht wil omzeilen, maar beperkt het zich tot de vaststelling van het doel van vermijding.

45.      Met het eerste onderdeel van het eerste middel in hogere voorziening betogen rekwirantes dat deze uitlegging van het Gerecht het doel en de systematische context van artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446 miskent. Met het tweede onderdeel betwisten zij het resultaat van de uitlegging door het Gerecht, dat een economisch gemotiveerd antwoord op aanvullende douanerechten praktisch uitgesloten is. Het derde onderdeel is gericht tegen de gevolgen op het gebied van de bewijslast, die erop neerkomen dat de betrokken onderneming een volledig ander hoofddoel moet aantonen wanneer een verplaatsing van de productie plaatsvindt op een tijdstip dat samenvalt met het opleggen van aanvullende douanerechten.

46.      Dit betoog is overtuigend, zoals blijkt uit een onderzoek van artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446 aan de hand van klassieke uitleggingsmethoden.

1.      Bewoordingen

47.      Wat de bewoordingen van artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446 betreft, moet worden gewezen op de reeds genoemde verschillen tussen de taalversies en het begrip „economisch verantwoord”.

a)      Verschillende taalversies

48.      Wat de bewoordingen van artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446 betreft, heb ik reeds uiteengezet dat de Duitse taalversie is geformuleerd als een omzeilingsverbod, terwijl alle andere taalversies geformuleerd zijn als een verbod op vermijding.(21)

49.      Hoewel de Duitse taalversie van artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446 op zichzelf staat, kan zij door de andere taalversies niet zonder meer terzijde worden geschoven, aangezien geen enkele taalversie voorrang heeft boven de andere taalversies.(22) Zij moeten veeleer uniform worden uitgelegd.(23) Daarom zijn in dergelijke gevallen de algemene opzet en de doelstelling van de regeling(24), en in voorkomend geval de ontstaansgeschiedenis(25) ervan, van bijzonder belang.

b)      Economische rechtvaardiging

50.      Bovendien zij eraan herinnerd dat artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446 uit de doelstelling van vermijding of omzeiling afleidt dat de betrokken be- of verwerking wordt geacht niet economisch verantwoord te zijn.

51.      Het is juist dat niet elk economisch belang een maatregel kan rechtvaardigen. Het begrip „rechtvaardiging” impliceert immers het bestaan van een wettelijk erkend hoger belang. In het algemeen ontbreekt dit in het geval van onrechtmatige maatregelen of in het geval van een oneigenlijke omzeiling van regelingen(26), zoals douanerechten.

52.      Daarentegen is het enkele feit dat de tarieflast wordt vermeden, als zodanig niet onwettig of om andere redenen bezwaarlijk. Integendeel, zoals rekwirantes benadrukken, heeft het Hof op het gebied van het btw-recht erkend dat de belastingplichtige in beginsel het recht heeft om zijn activiteit zodanig te structureren dat de omvang van zijn belastingschuld beperkt blijft.(27) Daarom is een belastingplichtige in de regel vrij om die organisatorische structuren en die voorwaarden van een transactie te kiezen welke hem het meest geschikt lijken om zijn economische activiteiten uit te oefenen en om de op hem rustende belastingdruk te verlichten.(28)

53.      In het onderhavige geval zou de toepassing van een vermijdingsverbod een aanzienlijke verstoring van de concurrentiepositie van Harley-Davidson betekenen. Een aanvullend recht van 25 % of zelfs 50 % vermindert de afzetmogelijkheden aanzienlijk. In het formulier 8-K schat Harley-Davidson de gemiddelde last van de aanvullende douanerechten van 25 % op 2 200 US dollar (USD) per motorrijwiel en de jaarlijkse last voor de onderneming op ongeveer 90 miljoen tot 100 miljoen USD. Het is zeer twijfelachtig of andere maatregelen dan het vermijden van een dergelijk douanerecht een vergelijkbare invloed kunnen hebben op de prijs en de concurrentiepositie van de betrokken producten. Een dergelijke last kan dus economisch gezien hoge kosten rechtvaardigen om deze te voorkomen.

54.      De principiële economische rechtvaardiging van een verplaatsing van de productie wordt ook geïllustreerd door de vergelijking van een onderneming die, als directe reactie op de invoering van aanvullende douanerechten, de laatste ingrijpende be- of verwerking van de goederen van het betrokken land naar een ander land verplaatst, met andere ondernemingen die daar een dergelijke productiesite hebben. Indien deze ondernemingen dit reeds eerder hebben gedaan of daar op een later tijdstip voor het eerst een identieke productiesite – wellicht onuitgesproken onder de indruk van de aanvullende douanerechten – inrichten, zou artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446, zelfs uitgelegd als een vermijdingsverbod, hun immers niet worden tegengeworpen. Economisch gezien verschillen deze ondernemingen echter niet.

55.      Een uitlegging van artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446 als vermijdingsverbod heeft derhalve niet tot gevolg dat het begrip „economische rechtvaardiging” wordt geconcretiseerd, maar beperkt het juist sterk, in strijd met de betekenis ervan.

2.      Doelstelling

56.      De doelstelling van artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446, die is vermeld in overweging 21 ervan, pleit eveneens tegen een uitlegging van dit artikel als een vermijdingsverbod. Volgens deze overweging beoogt de verordening te voorkomen dat de oorsprong van ingevoerde goederen wordt gemanipuleerd met als doel handelspolitieke maatregelen te omzeilen.

57.      Voor het begrip „Umgehung (omzeiling)” in de Duitse taalversie van overweging 21 van gedelegeerde verordening 2015/2446 geldt hetzelfde als voor het gebruik van dit begrip in artikel 33, eerste alinea.(29)

58.      Volgens overweging 21 van gedelegeerde verordening 2015/2446 heeft artikel 33 in alle taalversies(30) echter uitsluitend tot doel te voorkomen dat de oorsprong van de ingevoerde goederen wordt gemanipuleerd.

59.      Etymologisch gezien verwijst het begrip manipulatie naar het gebruik van de hand, in het Latijn manus, in de bredere zin naar het hanteren of bewerken van een zaak, wat in sommige talen ook tot uitdrukking komt in het praktische gebruik.(31) Het lijkt echter uitgesloten dat het begrip in overweging 21 van gedelegeerde verordening 2015/2446 deze betekenis heeft, aangezien het niet gaat om een hanteren of bewerken van de plaats van oorsprong, laat staan om het gebruik van handen.

60.      Veeleer moet ervan worden uitgegaan dat het begrip, overeenkomstig het frequentere gebruik ervan, moet worden opgevat als het uitoefenen van invloed, vaak door middel van misleiding(32). In die zin preciseren artikel 12 van en bijlage I bij de verordening marktmisbruik(33) het begrip „(verboden) manipulatie van financiële markten” met betrekking tot diverse situaties, in het bijzonder het geven van onjuiste of misleidende signalen [artikel 12, lid 1, onder a), punt i), en onder c)], de verspreiding van onjuiste informatie of het gebruik van een kunstgreep of enigerlei andere vorm van bedrog of misleiding [artikel 12, lid 1, onder b) en d)]. Ook in andere Unieregelgeving is het begrip „manipulatie” gekoppeld aan het begrip „misleiding”.(34) Ten slotte is er ook bij beschuldigingen van kartelvorming vaker sprake van manipulatie(35), meestal op het gebied van de prijzen.

61.      Uit overweging 21 van gedelegeerde verordening 2015/2446 blijkt dus dat artikel 33, eerste alinea, niet tot doel heeft de economische rechtvaardiging van de laatste ingrijpende be- of verwerking reeds op basis van louter vermijding van douanerechten uit te sluiten, maar alleen als dit wordt bereikt door manipulatie van de oorsprong.

3.      Systematische context

62.      Vanuit systematisch oogpunt moet worden ingegaan op het feit dat de Commissie artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446 heeft vastgesteld in het kader van de uitoefening van een gedelegeerde bevoegdheid, alsook op het voorwerp en het doel van de in casu aan de orde zijnde douanerechten en op de oorsprongsregeling van artikel 33, derde alinea, die subsidiair van toepassing is.

a)      Grenzen van de gedelegeerde bevoegdheid

63.      Bij de vaststelling van gedelegeerde verordening 2015/2446 heeft de Commissie een gedelegeerde bevoegdheid uitgeoefend. Aangezien deze overeenkomstig artikel 290, lid 1, VWEU beperkt is tot het aanvullen of wijzigen van bepaalde niet-essentiële onderdelen, moet artikel 33 van gedelegeerde verordening 2015/2446 aldus worden uitgelegd dat zich geen ingrijpende wijziging van artikel 60, lid 2, van het douanewetboek voordoet. Anders zou artikel 33 ongeldig zijn.

64.      Uit artikel 60, lid 2, van het douanewetboek volgt dat de Unie niet elke laatste ingrijpende verwerking of bewerking als basis van de plaats van oorsprong erkent. Het moet veeleer gaan om een economisch verantwoorde maatregel. Artikel 62 machtigt de Commissie overigens uitdrukkelijk om regels vast te stellen volgens welke de in lid 2 van dit artikel bedoelde goederen worden geacht een dergelijke be- of verwerking in een land of gebied te hebben ondergaan.

65.      Bijgevolg mocht de Commissie in artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446 preciseren wat onder „economisch verantwoord” moet worden verstaan. Op grond van artikel 290, lid 1, VWEU kon zij echter geen nieuwe betekenis toekennen aan het begrip „economisch verantwoord”, aangezien zij daardoor de draagwijdte van artikel 60, lid 2, van het douanewetboek aanzienlijk zou kunnen wijzigen, en met name beperken.

66.      Indien artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446 alleen al de vermijding van douanerechten verhindert, kan worden betwijfeld of de Commissie deze beperking van haar bevoegdheid in acht heeft genomen. Zoals reeds uiteengezet(36), kan het immers economisch zinvol en legitiem zijn om douanerechten te voorkomen.

67.      Indien deze bepaling daarentegen enkel de omzeiling van douanerechten of de manipulatie van de oorsprong verbiedt, is er geen reden om aan te nemen dat de gedelegeerde bevoegdheden zijn overschreden. Omzeiling noch manipulatie kan worden gerechtvaardigd door een economisch belang.

b)      Voorwerp en doel van de aanvullende douanerechten

68.      Het voorwerp en het doel van de litigieuze douanerechten pleiten ook voor de stelling dat artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446 niet moet worden opgevat als een algemeen vermijdingsverbod, maar dat deze bepaling beperkt moet blijven tot een omzeilingsverbod.

69.      De betrokken douanerechten hebben niet tot doel individuele producenten te belasten. In het bijzonder beogen zij niet de in de Verenigde Staten gevestigde ondernemingen te belasten.

70.      Integendeel, overeenkomstig verordening nr. 654/2014 heeft de Unie de douanerechten in kwestie opgelegd als reactie op de handelsbeperkende maatregelen die door een ander land, namelijk de Verenigde Staten, waren opgelegd.(37) Dergelijke aanvullende rechten beogen het andere land te benadelen door de concurrentiepositie van de aldaar vervaardigde producten te verslechteren. Volgens overweging 3 van deze verordening hebben zij tot doel het betrokken derde land te dwingen de desbetreffende internationale handelsregels na te leven om de situatie van wederzijdse voordelen te herstellen. De nadelen voor de marktpositie van de aan de douanerechten onderworpen producten of de betrokken ondernemingen zijn in dit verband slechts bedoeld voor zover zij gevolgen hebben voor het land van oorsprong.

71.      De aanvullende douanerechten zijn dus in de eerste plaats bedoeld om de economische activiteit in het land waarop de rechten van toepassing zijn, te verminderen. Of deze activiteit afneemt als gevolg van een lagere verkoop van goederen in de Unie of omdat de betrokken ondernemingen hun economische activiteiten naar andere staten verplaatsen, is irrelevant voor het beoogde effect van de aanvullende douanerechten.

72.      Met andere woorden: door de productie naar een ander land te verplaatsen, heeft Harley-Davidson precies gedaan wat met de aanvullende douanerechten werd beoogd.

73.      De Commissie heeft voor het Gerecht terecht aangevoerd dat de litigieuze douanerechten zodanig zijn berekend dat zij ongeveer gelijk zijn aan de aanvullende douanerechten die de Verenigde Staten op producten uit de Unie heffen. Dit evenwicht wordt verstoord indien Harley-Davidson de toepassing van de huidige douanerechten op haar invoer in de Unie voorkomt door de markt van de Unie niet langer vanuit de Verenigde Staten maar vanuit Thailand te bevoorraden. In dit geval leggen de maatregelen van de Unie prima facie minder gewicht in de schaal dan de maatregelen van de Verenigde Staten. Dit doet echter niets af aan het feit dat Harley-Davidson als gevolg van de aanvullende douanerechten haar economische activiteiten in de Verenigde Staten heeft verminderd. In casu hoeft niet te worden beslist of het evenwicht daardoor daadwerkelijk wordt verstoord en of de Commissie het door andere douanerechten kan herstellen, zoals rekwirantes stellen.

74.      Daarentegen kan een douanerecht uit hoofde van verordening nr. 654/2014 niet tot doel hebben de economie te benadelen van andere, niet bij het handelsgeschil betrokken landen, waarnaar een onderneming haar productie verplaatst om aan de aanvullende douanerechten te ontkomen. Dergelijke nadelen zouden veeleer nieuwe handelsconflicten kunnen veroorzaken en de verplichtingen van de Unie uit hoofde van het internationale recht schenden.

c)      Geen compensatie door middel van artikel 33, derde alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446

75.      De Commissie benadrukt echter dat zij in artikel 33, derde alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446 heeft voorzien in een subsidiair toepasselijke regeling voor de bepaling van de oorsprong van goederen die van toepassing is wanneer de economische rechtvaardiging voor de laatste ingrijpende be- of verwerking moet worden verworpen. Een dergelijke regeling zou in beginsel kunnen waarborgen dat douanerechten slechts worden toegepast voor zover zij wegens hun respectieve doelstellingen, in casu het handelsconflict, noodzakelijk zijn.

76.      Artikel 33, derde alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446 kan deze functie echter niet vervullen. Volgens deze bepaling zijn de goederen van oorsprong uit het land of gebied waar het grootste deel van de materialen van oorsprong is, zoals bepaald op basis van de waarde van de materialen. In dit verband speelt alleen de waarde van de materialen een rol in de onderlinge verhouding, en niet in verhouding tot de totale waarde van de goederen.

77.      In de praktijk zal een dergelijke regeling bij de verplaatsing van de laatste be- of verwerking vaak tot de conclusie leiden dat de oorsprong van de goederen in het land blijft waar deze productiestap eerder heeft plaatsgevonden. Het is immers onwaarschijnlijk dat de toeleveringsketens samen met de productie ingrijpend zullen worden gereorganiseerd. Daarom zullen de materialen vaak hoofdzakelijk afkomstig blijven uit het land waar de laatste be- of verwerking eerder heeft plaatsgevonden.

78.      Wanneer echter alleen de waarde van de materialen bepalend is, wordt het aandeel van de toegevoegde waarde door de laatste ingrijpende be- of verwerking van het goed volledig genegeerd.

79.      In het geval van een zeer geringe toegevoegde waarde in deze laatste stap zou dit niet bezwaarlijk zijn. De oorsprongsregeling van artikel 60, lid 2, van het douanewetboek veronderstelt echter hoe dan ook dat de laatste verwerking of bewerking een merkbaar deel vormt van de waarde van de goederen, zoals het Hof in overeenstemming met de internationale praktijk(38) heeft vastgesteld.(39) Zo heeft de Commissie in artikel 34 van gedelegeerde verordening 2015/2446 ook de zogenoemde „minimale” handelingen opgesomd die niet worden erkend als ingrijpende be- of verwerking. De economische rechtvaardiging en dus artikel 33, eerste alinea, zijn dus slechts van doorslaggevend belang indien de betrokken be- of verwerking een merkbare toegevoegde waarde heeft.

80.      Het criterium van de merkbare toegevoegde waarde is ook relevant voor de doelstelling van douanerechten in handelsconflicten. Aan de hand van dit criterium kan immers worden beoordeeld of een verplaatsing van de laatste be- of verwerking de economische activiteit in het land waartegen de Unie het douanerecht richt, voldoende vermindert om een wijziging van de oorsprong van de goederen te rechtvaardigen.

81.      Aangezien artikel 33, derde alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446 niet toestaat dat rekening wordt gehouden met de toegevoegde waarde door de laatste be- of verwerking, kan deze bepaling het buitensporige effect van de ruime uitlegging als vermijdingsverbod die het Gerecht aan artikel 33, eerste alinea, heeft gegeven, niet compenseren.

d)      Voorlopige conclusie van de systematische uitlegging

82.      Derhalve moet worden vastgesteld dat ook uit de systematische context van artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446 niet kan worden afgeleid dat reeds uit het doel van vermijding van een douanerecht kan worden geconcludeerd dat de laatste ingrijpende be- of verwerking economisch niet verantwoord is.

4.      Ontstaansgeschiedenis en eerdere regelingen

83.      Aangezien gedelegeerde verordening 2015/2446 niet is vastgesteld in het kader van een wetgevingsprocedure waarbij de Raad en het Parlement betrokken waren, zijn er geen openbare documenten over de ontstaansgeschiedenis. In antwoord op vragen van het Gerecht heeft de Commissie evenwel uitgelegd dat artikel 33 van gedelegeerde verordening 2015/2446 in de plaats is gekomen van eerdere bepalingen die niet meer in het nieuwe douanewetboek voorkomen.

84.      Het betrof artikel 25 van het oude douanewetboek(40) en de voorloper daarvan, namelijk artikel 6 van verordening nr. 802/68(41), die beide bepaalden dat, indien ten aanzien van bepaalde be- of verwerkingen vaststaat of op grond van vastgestelde feiten het vermoeden is gewettigd dat daarmee slechts ontduiking wordt beoogd van de bepalingen die in de Gemeenschap op goederen uit bepaalde landen van toepassing zijn, de daardoor verkregen goederen in geen geval kunnen worden geacht van oorsprong te zijn uit het land waar deze be- of verwerkingen hebben plaatsgevonden. In alle taalversies van deze bepalingen, anders dan in nagenoeg alle taalversies van artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446(42), werden begrippen gebruikt die overeenstemmen met het Duitse begrip „Umgehung”.

85.      De Commissie heeft aangegeven dat met de nieuwe formulering van artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446 werd beoogd moeilijkheden bij de toepassing van de voorheen geldende regels te voorkomen. Dit doel is begrijpelijk, aangezien het niet gemakkelijk zal zijn om een voornemen tot omzeiling van de wet te bewijzen.

86.      Dergelijke moeilijkheden staan echter niet toe dat het begrip „economische rechtvaardiging” al te zeer wordt beperkt en dat de toepassing van de in het kader van handelsconflicten tussen staten opgelegde douanerechten wordt uitgebreid tot ver buiten datgene waarvoor zij bedoeld zijn. Dit zou immers niet alleen de door de Commissie genoemde handelaren te kwader trouw aan douanerechten onderwerpen.

87.      Bovendien heeft de Commissie in dat antwoord op die vragen ook aangegeven dat artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446 enkel tot doel heeft manipulatie van de oorsprong te bestrijden, hetgeen ook blijkt uit overweging 21. Artikel 33, eerste alinea, hoeft daarvoor echter niet te worden opgevat in de zin van een alomvattend vermijdingsverbod.

5.      Voorlopige conclusie met betrekking tot het eerste middel van de hogere voorziening

88.      In navolging van rekwirantes moet dus worden vastgesteld dat het bestreden arrest berust op een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446. Anders dan het Gerecht met name in punt 62 (maar ook in punt 57) van het bestreden arrest heeft vastgesteld, kan deze bepaling niet aldus worden opgevat dat reeds het doel van louter vermijding van de litigieuze douanerechten volstaat om de laatste ingrijpende be- of verwerking niet als economisch verantwoord aan te merken.

89.      Artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446 moet veeleer aldus worden uitgelegd dat de economische rechtvaardiging van een be- of verwerking slechts verdwijnt indien deze tot doel heeft de toepassing van douanerechten te omzeilen door manipulatie van de oorsprong. Een dergelijke omzeiling veronderstelt, zoals ik reeds heb aangegeven, dat het betrokken douanerecht in strijd met het doel ervan niet wordt toegepast.(43)

90.      In het geval van de litigieuze aanvullende douanerechten in verband met een handelsconflict tussen staten is het dus van belang of de betrokken be- of verwerking in een bepaald land of gebied is bedoeld om te verhullen dat het betrokken product – en niet de producent – daadwerkelijk afkomstig is uit een ander land of gebied, waaraan de Unie wegens een handelsconflict aanvullende douanerechten heeft opgelegd. Voor be- of verwerkingen die tot doel hebben andere douanerechten, zoals antidumpingrechten, te vermijden of in aanmerking te komen voor bijvoorbeeld preferentiële douanerechten, zal de omzeiling daarentegen eventueel anders moeten worden beoordeeld.

91.      Het eerste en het tweede onderdeel van het eerste middel in hogere voorziening moeten dus worden aanvaard.

92.      Aangezien deze onjuiste rechtsopvatting ook de conclusies betreft die het Gerecht aan de vastgestelde feiten verbindt, moet het derde onderdeel van het eerste middel eveneens worden aanvaard. Dit is gericht tegen het feit dat het Gerecht met name in de punten 66, 68 tot en met 71 en 74 van het bestreden arrest uit de samenloop in de tijd van de oplegging van de onderhavige douanerechten en de aankondiging van de verplaatsing van de productie door Harley-Davidson heeft afgeleid dat deze verplaatsing tot doel had de onderhavige douanerechten te vermijden in de zin van artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446.

93.      Het is juist dat het Hof reeds uit een dergelijke samenloop in de tijd heeft afgeleid dat het aan de betrokken marktdeelnemer staat om te bewijzen dat de assemblage om een redelijk motief wordt verricht in het land van waaruit de goederen zijn uitgevoerd, en niet om aan de gevolgen van de betrokken bepalingen te ontkomen.(44) Deze vaststelling betrof evenwel rechten met een ander doel, namelijk antidumpingrechten, en wordt ook verklaard door het feit dat het in die zaak ging om de voortzetting van een praktijk die reeds vóór de instelling van het betrokken douanerecht bestond.(45)

94.      Dit vermoeden kan hoe dan ook niet worden toegepast op het onderhavige geval van een douanerecht dat voortvloeit uit een handelsconflict, aangezien de verplaatsing van een laatste ingrijpende be- of verwerking naar een ander land beantwoordt aan de doelstellingen van het douanerecht.(46)

95.      Bijgevolg dient ook het derde onderdeel van het eerste middel te worden aanvaard.

96.      Het bestreden arrest berust dus op met elkaar verbonden onjuiste rechtsopvattingen en moet derhalve worden vernietigd.

97.      Om die reden acht ik het niet nodig uitspraak te doen over de twee andere middelen van de hogere voorziening. Daarom zal ik deze slechts heel kort behandelen.

B.      Subsidiair: tweede middel – rechtmatigheid van artikel 33 van gedelegeerde verordening 2015/2446

98.      Met hun tweede middel betogen rekwirantes dat het Gerecht heeft nagelaten de onwettigheid van artikel 33 van gedelegeerde verordening 2015/2446 vast te stellen op grond dat de Commissie haar bevoegdheid tot concretisering van artikel 60, lid 2, van het douanewetboek heeft overschreden.

99.      Indien het Hof echter mijn uitlegging van artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446 volgt, blijft deze bepaling nog steeds binnen de grenzen van de gedelegeerde bevoegdheden van de Commissie.

100. Mocht het Hof daarentegen vaststellen dat de Commissie daadwerkelijk een ruim vermijdingsverbod heeft willen vaststellen, waardoor de door mij voorgestelde uitlegging wordt verworpen, dan zou de Commissie daadwerkelijk haar bevoegdheid tot concretisering van algemene rechtsbegrippen uit hoofde van artikel 290 VWEU hebben geschonden. Het begrip „economische rechtvaardiging” en de werkingssfeer van artikel 60, lid 2, van het douanewetboek zouden dan namelijk te zeer worden beperkt door artikel 33 van gedelegeerde verordening 2015/2446.(47) In dat geval zou het arrest van het Gerecht moeten worden vernietigd omdat daarin niet is vastgesteld dat deze bepaling onwettig is.

C.      Subsidiair: derde middel – recht om te worden gehoord, rechtszekerheid en bescherming van het gewettigd vertrouwen

101. Met hun derde middel voeren rekwirantes aan dat het recht om te worden gehoord, de rechtszekerheid en de bescherming van het gewettigd vertrouwen zijn geschonden. Dit betoog kan echter niet slagen indien het Hof mijn standpunt niet deelt en artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446 opvat als een vermijdingsverbod.

102. In punt 166 van het bestreden arrest stelt het Gerecht vast dat de Commissie Harley-Davidson niet heeft gehoord alvorens het litigieuze uitvoeringsbesluit vast te stellen. In overeenstemming met de vaste rechtspraak van het Hof herinnert het Gerecht er evenwel aan dat een schending van de rechten van de verdediging slechts tot nietigverklaring van de bestreden handeling leidt, wanneer de procedure zonder deze onregelmatigheid een andere afloop had kunnen hebben, wat door de betrokken onderneming moet worden aangetoond.(48) Rekwirantes kunnen dit bewijs niet leveren, aangezien uit het K-8 formulier duidelijk blijkt dat Harley-Davidson de toepassing van de onderhavige douanerechten hoe dan ook wilde voorkomen door de productie te verplaatsen. Indien artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446 zou moeten worden opgevat als een vermijdingsverbod, zou er dus geen ander besluit van de Commissie mogelijk zijn.

103. Wat de rechtszekerheid en de bescherming van het gewettigd vertrouwen betreft, betogen rekwirantes dat zij mochten vertrouwen op de door de Belgische autoriteiten verstrekte bindende oorsprongsinlichtingen. Op zijn minst heeft de procedure tot vaststelling van het litigieuze uitvoeringsbesluit volgens rekwirantes te lang geduurd (16 maanden), wat huns inziens aantoont dat de besluiten van de Belgische autoriteiten niet kennelijk onrechtmatig waren.

104. In punt 144 van het bestreden arrest heeft het Gerecht echter terecht geoordeeld dat de bindende oorsprongsinlichting die de nationale autoriteiten overeenkomstig artikel 33 van het douanewetboek hebben afgegeven, aan de marktdeelnemer niet definitief de geografische oorsprong van het betrokken product kan garanderen. Krachtens artikel 34, lid 11, kan de Commissie de intrekking van een dergelijke beschikking gelasten met werking voor de toekomst indien de nationale autoriteiten de oorsprong onjuist hebben vastgesteld.

105. Rekwirantes konden er in beginsel niet op vertrouwen dat de Commissie deze bevoegdheid niet zou uitoefenen. Bijgevolg is de aanvullende motivering van het Gerecht in punt 145 van het bestreden arrest, volgens welke de beschikkingen van de Belgische autoriteiten, door artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446 te schenden, een duidelijke Unierechtelijke bepaling hebben geschonden, niet relevant. Mocht dit echter doorslaggevend zijn, dan kan het in het licht van de onderhavige overwegingen met betrekking tot het eerste middel van de hogere voorziening twijfelachtig zijn of deze bepaling voldoende duidelijk is.

VI.    Beroep bij het Gerecht

106. Volgens artikel 61, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie kan het Hof, in geval van vernietiging van de beslissing van het Gerecht, de zaak zelf afdoen wanneer deze in staat van wijzen is, dan wel haar voor afdoening terugverwijzen naar het Gerecht.

107. De zaak is in staat van wijzen, aangezien vaststaat dat de Commissie het litigieuze uitvoeringsbesluit heeft gebaseerd op dezelfde onjuiste uitlegging van artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446 als het Gerecht. De enige reden voor de toepassing van deze bepaling, die de Commissie in overweging 6 van het litigieuze uitvoeringsbesluit noemt, is immers de verklaring in het formulier 8-K dat Harley-Davidson de toepassing van de bestaande douanerechten wil voorkomen. De Commissie stelt daarentegen niet vast dat de douanerechten op oneigenlijke wijze worden omzeild door manipulatie van de oorsprong.

108. De Commissie heeft voor het Gerecht weliswaar getracht te betogen dat Harley-Davidson ook omzeiling of misbruik kan worden verweten, maar daarbij heeft zij enkel verwezen naar het feit dat de verplaatsing van de laatste be- of verwerking voortvloeide uit de wil van de onderneming en hoofdzakelijk tot doel had het douanerecht te voorkomen. Zij heeft zich niet uitgesproken over de vraag of dit afbreuk doet aan het doel van het douanerecht. Daarom kan ook dit geen argument zijn voor afwijzing van de economische rechtvaardiging.

109. Bijgevolg moeten de vorderingen van rekwirantes worden toegewezen en moet het litigieuze uitvoeringsbesluit nietig worden verklaard.

VII. Kosten

110. Volgens artikel 184, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering beslist het Hof over de kosten wanneer de hogere voorziening gegrond is en het de zaak zelf afdoet.

111. Volgens artikel 138, lid 1, van dit Reglement, dat ingevolge artikel 184, lid 1, ervan van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd.

112. Bijgevolg moet de Commissie de kosten van rekwirantes en haar eigen kosten dragen.

VIII. Conclusie

113. Derhalve geef ik het Hof in overweging als volgt te beslissen:

„1)      Het arrest van het Gerecht van 1 maart 2023, Harley-Davidson Europe en Neovia Logistics Services International/Commissie (T‑324/21, EU:T:2023:101), wordt vernietigd.

2)      Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/563 van de Commissie van 31 maart 2021 betreffende de geldigheid van bepaalde beschikkingen inzake bindende oorsprongsinlichtingen wordt nietig verklaard.

3)      De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten die Harley-Davidson Europe Ltd en Neovia Logistics Services International en zijzelf hebben gemaakt in de procedures bij het Gerecht en het Hof.”


1      Oorspronkelijke taal: Duits.


2      Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/563 van de Commissie van 31 maart 2021 betreffende de geldigheid van bepaalde beschikkingen inzake bindende oorsprongsinlichtingen (PB 2021, L 119, blz. 117).


3      Arrest van 1 maart 2023, Harley-Davidson Europe en Neovia Logistics Services International/Commissie (T‑324/21, EU:T:2023:101).


4      Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB 2013, L 269, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EU) 2019/632 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 (PB 2019, L 111, blz. 54).


5      Gedelegeerde verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (PB 2015, L 343, blz. 1), zoals gewijzigd bij gedelegeerde verordening (EU) 2021/234 van de Commissie van 7 december 2020 (PB 2021, L 63, blz. 1).


6      Verordening (EU) nr. 654/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de uitoefening van de rechten van de Unie voor de toepassing en handhaving van de internationale handelsregels en tot wijziging van verordening (EG) nr. 3286/94 van de Raad tot vaststelling van communautaire procedures op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek met het oog op de handhaving van de rechten die de Gemeenschap ontleent aan internationale regelingen voor het handelsverkeer, in het bijzonder die welke onder auspiciën van de Wereldhandelsorganisatie werden vastgesteld (PB 2014, L 189, blz. 50), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 2015/1843 van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 2015 tot vaststelling van procedures van de Unie op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek met het oog op de handhaving van de rechten die de Unie ontleent aan internationale regelingen voor het handelsverkeer, in het bijzonder die welke onder auspiciën van de Wereldhandelsorganisatie werden vastgesteld (codificatie) (PB 2015, L 272, blz. 1).


7      Uitvoeringsverordening (EU) 2018/724 van de Commissie van 16 mei 2018 betreffende bepaalde handelspolitieke maatregelen met betrekking tot bepaalde producten van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika (PB 2018, L 122, blz. 14).


8      Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1987, L 256, blz. 1), zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening (EU) 2018/507 van de Commissie van 26 maart 2018 tot wijziging van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 (PB 2018, L 83, blz. 11).


9      Uitvoeringsverordening (EU) 2018/886 van 20 juni 2018 betreffende bepaalde handelspolitieke maatregelen met betrekking tot bepaalde producten van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika en tot wijziging van uitvoeringsverordening (EU) 2018/724 (PB 2018, L 158, blz. 5).


10      Eerst bij uitvoeringsverordening (EU) 2021/866 van de Commissie van 28 mei 2021 tot opschorting van handelspolitieke maatregelen met betrekking tot bepaalde producten van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika die bij uitvoeringsverordening (EU) 2018/886 zijn ingesteld (PB 2021, L 190, blz. 94) en vervolgens bij de in voetnoot 11 genoemde regelingen.


11      Eerst bij uitvoeringsverordening (EU) 2021/2083 van de Commissie van 26 november 2021 tot opschorting van handelspolitieke maatregelen met betrekking tot bepaalde producten van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika die bij de uitvoeringsverordeningen (EU) 2018/886 en (EU) 2020/502 zijn ingesteld (PB 2021, L 426, blz. 41), thans bij uitvoeringsverordening (EU) 2023/2882 van de Commissie van 18 december 2023 tot opschorting van handelspolitieke maatregelen met betrekking tot bepaalde producten van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika die bij de uitvoeringsverordeningen (EU) 2018/886 en (EU) 2020/502 zijn ingesteld (PB L, 2023/2882).


12      Zoals geciteerd in punt 26 van het bestreden arrest.


13      PB 2021, L 119, blz. 117.


14      Door de Belgische autoriteiten op 13 november 2020 verstrekte informatie, bijlage E.3 bij het antwoord van de Commissie van 18 juli 2022 op vragen van het Gerecht.


15      Aangezien de litigieuze aanvullende douanerechten deel uitmaken van het gemeenschappelijk douanetarief, zijn het maatregelen overeenkomstig artikel 59 van het douanewetboek.


16      In die zin vat Schumann, G., in Krenzler, H. G., Herrmann, C., Niestedt, M., EU-Außenwirtschafts- und Zollrecht, 22e druk, status december 2023, C. H. Beck, München, artikel 60 douanewetboek, punt 8, artikel 33, eerste alinea, van gedelegeerde verordening 2015/2446 op als misbruikclausule.


17      Zie over dit gebruik van het begrip „omzeiling” arresten van 12 december 2006, Duitsland/Parlement en Raad (C‑380/03, EU:C:2006:772, punt 113); 21 mei 2019, Commissie/Hongarije (Vruchtgebruik op landbouwgrond) (C‑235/17, EU:C:2019:432, punt 76); 26 oktober 2021, PL Holdings (C‑109/20, EU:C:2021:875; punt 47), en 11 april 2024, Triferto, (C‑654/22, EU:C:2024:298, punt 51).


      Zie ook de rechtspraak over het objectieve kenmerk van misbruik: arresten van 14 december 2000, Emsland-Stärke (C‑110/99, EU:C:2000:695, punt 52); 28 januari 2015, Starjakob (C‑417/13, EU:C:2015:38, punt 56); 26 februari 2019, T Danmark en Y Denmark (C‑116/16 en C‑117/16, EU:C:2019:135, punt 97), en 7 april 2022, Avio Lucos (C‑176/20, EU:C:2022:274, punt 70). Voor het belastingrecht gecodificeerd bij artikel 6, lid 1, van richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (PB 2016, L 193, blz. 1).


18      Aangenomen kan worden dat de Commissie in de procedures tot vaststelling van gedelegeerde verordening 2015/2446 en het litigieuze uitvoeringsbesluit hoofdzakelijk in deze taal heeft gewerkt, en ook de procedure voor het Gerecht is in deze taal gevoerd.


19      Werktaal van het Gerecht.


20      Zij komen met name op tegen de punten 58, 60, 62, 63, 66, 68 tot en met 71 en 74 van het bestreden arrest.


21      Zie hierboven, punten 37‑41.


22      Arresten van 27 maart 1990, Cricket St Thomas (C‑372/88, EU:C:1990:140, punt 18), en 26 januari 2021, Hessischer Rundfunk (C‑422/19 en C‑423/19, EU:C:2021:63, punt 65).


23      Arresten van 27 oktober 1977, Bouchereau (30/77, EU:C:1977:172, punten 13 en 14); 27 maart 1990, Cricket St Thomas (C‑372/88, EU:C:1990:140, punt 19), en 6 oktober 2021, Consorzio Italian Management en Catania Multiservizi (C‑561/19, EU:C:2021:799, punt 43).


24      Arresten van 27 oktober 1977, Bouchereau (30/77, EU:C:1977:172, punten 13 en 14), en 17 januari 2023, Spanje/Commissie (C‑632/20 P, EU:C:2023:28, punt 42).


25      Arresten van 22 oktober 2009, Zurita García en Choque Cabrera (C‑261/08 en C‑348/08, EU:C:2009:648, punt 57); 27 november 2012, Pringle (C‑370/12, EU:C:2012:756, punt 135); 3 oktober 2013, Inuit Tapiriit Kanatami e.a./Parlement en Raad (C‑583/11 P, EU:C:2013:625, punt 50), en 20 december 2017, Acacia en D‘Amato (C‑397/16 en C‑435/16, EU:C:2017:992, punt 31).


26      Zie hierboven, punt 38.


27      Arresten van 21 februari 2006, Halifax e.a. (C‑255/02, EU:C:2006:121, punt 73), en 17 december 2015, WebMindLicenses (C‑419/14, EU:C:2015:832, punt 42).


28      Arrest van 22 december 2010, RBS Deutschland Holdings (C‑277/09, EU:C:2010:810, punt 53).


29      Zie hierboven, punten 37‑41.


30      Het begrip „manipulatie” wordt zelfs in bijna alle taalversies gebruikt op basis van dezelfde woordstam. Alleen in de Griekse en Finse taal worden andere begrippen gebruikt, maar het Griekse „χειραγώγηση” lijkt dezelfde betekenis te hebben als manipulatie en het Finse „vilpillisesti” lijkt zelfs nog meer in de richting van frauduleus gedrag te gaan.


31      In die zin bijvoorbeeld de Franse versies van de arresten van 21 juni 2007, Omni Metal Service (C‑259/05, EU:C:2007:363, punten 33 en 37), en 27 september 2007, Medion en Canon Deutschland (C‑208/06 en C‑209/06, EU:C:2007:553, punten 40‑42), alsmede de Franse versie van artikel 3, lid 1, onder c), van richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (PB 1994, L 365, blz. 10).


32      Zie ter illustratie arresten van 7 december 2010, R (C‑285/09, EU:C:2010:742, punt 48), en 9 juli 2020, Verein für Konsumenteninformation (C‑343/19, EU:C:2020:534, punten 24, 29 en 35).


33      Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (PB 2014, L 173, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EU) 2023/2869 (PB L, 2023/2869). Vergelijkbaar daarmee is de definitie van marktmanipulatie in artikel 2, punt 2, van verordening (EU) nr. 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie (voor de EER relevante tekst) (PB 2011, L 326, blz. 1).


34      Zie bijvoorbeeld artikel 47 bis van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB 2001, L 311, blz. 67), zoals gewijzigd bij richtlijn (EU) 2022/642 van het Europees Parlement en de Raad van 12 april 2022 (PB 2022, L 118, blz. 4), artikel 8 van verordening (EU) nr. 1173/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 inzake de effectieve handhaving van het begrotingstoezicht in het eurogebied (PB 2011, L 1, blz. 1), artikel 8, lid 6, van richtlijn 2014/45/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de periodieke technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens (PB 2014, L 127, blz. 51), artikel 5, lid 6, van verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten (PB 2019, L 186, blz. 57), artikel 34, lid 2, van verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (digitaledienstenverordening) (PB 2022, L 277, blz. 1), en artikel 54, lid 2, van verordening (EU) 2023/2053 van het Europees Parlement en de Raad van 13 september 2023 tot vaststelling van een meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en in de Middellandse Zee (PB 2023, L 238, blz. 1).


35      Zie arresten van 6 december 2012, Commissie/Verhuizingen Coppens (C‑441/11 P, EU:C:2012:778, punt 48), over de manipulatie van offertes; 14 januari 2021, Kilpailu- ja kuluttajavirasto (C‑450/19, EU:C:2021:10, punt 35), over de manipulatie van aanbestedingsprocedures, en 12 januari 2023, HSBC Holdings e.a./Commissie (C‑883/19 P, EU:C:2023:11, in het bijzonder punten 108 e.v.), over de manipulatie van interbancaire Euribor-referentietarieven.


36      Zie hierboven, punten 50‑53.


37      Overwegingen 2 en 3 van uitvoeringsverordening 2018/724.


38      Destijds artikel 5 van de Internationale Overeenkomst inzake de vereenvoudiging en de harmonisatie van douaneprocedures, gesloten bij besluit 75/199/EEG van de Raad van 18 maart 1975 (PB 1975, L 100, blz. 1), thans Specific Annex K bij de herziene overeenkomst; de Unie heeft deze annex echter niet geratificeerd. Zie ook artikel 2, onder a) en c), van de Overeenkomst betreffende de oorsprongsregels (PB 1994, L 336, blz. 144), aangenomen bij besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde (1986‑1994) voortvloeiende overeenkomsten (PB 1994, L 336, blz. 1).


39      Arresten van 13 december 1989, Brother International (C‑26/88, EU:C:1989:637, punten 20‑23, in het bijzonder punt 22); 8 maart 2007, Thomson en Vestel France (C‑447/05 en C‑448/05, EU:C:2007:151, punten 27, 28, 31 en 45), en 13 december 2007, Asda Stores (C‑372/06, EU:C:2007:787, punten 37, 38 en 41).


40      Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB 1992, L 302, blz. 1).


41      Verordening (EEG) nr. 802/68 van de Raad van 27 juni 1968 betreffende de gemeenschappelijke definitie van het begrip oorsprong van goederen (PB 1968, L 148, blz. 1).


42      Zie hierboven, punten 37‑41.


43      Zie hierboven, punt 38.


44      Arrest van 13 december 1989, Brother International (C‑26/88, EU:C:1989:637, punt 28).


45      Arrest van 13 december 1989, Brother International (C‑26/88, EU:C:1989:637, punten 3 en 6).


46      Zie hierboven, punten 68‑74.


47      Zie hierboven, punten 62‑65.


48      Arrest van 16 juni 2016, SKW Stahl-Metallurgie en SKW Stahl-Metallurgie Holding/Commissie (C‑154/14 P, EU:C:2016:445, punt 69 en aldaar aangehaalde rechtspraak).