Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Innsbruck (Oostenrijk) op 21 september 2012 - Siegfried Pohl / ÖBB Infrastruktur AG

(Zaak C-429/12)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Innsbruck

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Siegfried Pohl

Verwerende partij: ÖBB Infrastruktur AG

Prejudiciële vragen

Staat het Unierecht, bij de huidige stand ervan, en met name

1.    het algemene Unierechtelijke beginsel van gelijke behandeling,

2.    het algemene beginsel van het verbod van discriminatie op grond van leeftijd, in de zin van artikel 6, lid 3, VEU en artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

3.    het in artikel 45 VWEU neergelegde verbod van discriminatie met betrekking tot het vrije verkeer van werknemers,

4.    richtlijn 2000/78/EG

in de weg aan een nationale, deels in de wet, deels in een collectieve arbeidsovereenkomst neergelegde, regeling - die bij overeenkomst deel is gaan uitmaken van de inhoud van een individuele arbeidsovereenkomst - krachtens welke de voorafgaande diensttijd van werknemers in de spoorvervoersector, wanneer deze vóór het achttiende levensjaar werd vervuld in het geheel niet, en wanneer deze na de voltooiing van het achttiende levensjaar, voor zover zij niet bij een "quasi openbare" binnenlandse onderneming of bij de verwerende binnenlandse werkgever zelf werd vervuld, zonder rekening te houden met de concreet verworven vaardigheden en kennis van de werknemer, slechts voor de helft wordt meegeteld?

Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt, maakt het dan bij de berekening van de achterstallige beloning op grond van een aan het Unierecht conforme meetelling van tot dusver niet in aanmerking genomen eerder (vóór de voltooiing van het achttiende levensjaar geheel en na de voltooiing van het achttiende levensjaar tot aan de indiensttreding van verzoeker bij verweerster voor de helft meegetelde) vervulde voorafgaande diensttijd, uit dat de rekenkundige voorafgaande diensttijd werd vervuld tussen 1 december 1965 en 24 november 1974, en dus lang vóór de toetreding van Oostenrijk tot de Europese Unie en de Europese Economische Ruimte en vóór de eerste beslissing inzake het Unierechtelijke beginsel van gelijke behandeling?

Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt, staat dan het Unierecht, bij de huidige stand ervan, en met name het effectiviteitsbeginsel, in de weg aan nationale verjaringsregels, op grond waarvan het recht van een werknemer, en nadien gepensioneerde, op betaling van achterstallig loon, respectievelijk achterstallig pensioen, tegenover zijn werkgever, welke aanspraak voortvloeit uit een in vraag 1 bedoelde met het Unierecht conforme meetelling van buitenlandse en vóór de voltooiing van het achttiende levensjaar vervulde voorafgaande diensttijd, die deze werknemer op grond van het nationaal recht niet had, en waarop deze zich objectief pas op grond van de arresten van 30 november 2000, Österreichischer Gewerkschaftsbund (C-195/98, Jurispr. blz. I-10497), en 18 juni 2009, Hütter (C-88/08, Jurispr. blz. I-5325) kon beroepen, volledig is verjaard?

Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt, rust dan ingevolge het Unierecht, bij de huidige stand ervan, en inzonderheid ingevolge de horizontale werking van het algemene Unierechtelijke beginsel van gelijke behandeling en/of het verbod van discriminatie in het kader van het vrije verkeer van werknemers, op een werkgever in de spoorvervoersector met ongeveer 40 000 werknemers en een trapsgewijze, hiërarchisch opgebouwde, ruimtelijk het gehele land bestrijkende organisatie, de zorgplicht om zijn werknemers en vertegenwoordigers van de werknemers in kennis te stellen van ook in de dagbladpers gepubliceerde beslissingen van het Hof van Justitie van de Europese Unie, die een door de werkgever tot dusver gehanteerde meetelling van voorafgaande diensttijd strijdig doen lijken te zijn met het Unierecht, en die onder meer kunnen leiden tot betalingen van achterstallig loon?

____________

1 - Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16).