Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 10 februari 2003 ingesteld door Schneider Electric SA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

    (Zaak T-48/03)

    Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 10 februari 2003 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Schneider Electric SA, gevestigd te Rueil-Malmaison (Frankrijk), vertegenwoordigd door A. Winckler en M. Pittie, advocaten.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

(op alle onderdelen nietig te verklaren de beschikking van de Commissie van 4 december 2002, gegeven op basis van artikel 6, lid 1, sub c, van verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad (zaak COMP/M.2283 Schneider/Legrand);

(op alle onderdelen nietig te verklaren de beschikking van de Commissie van 13 december 2002 tot sluiting van het dossier in zaak COMP/M.2283 Schneider/Legrand;

(de productie te gelasten van de in november 2002 in het kader van zaak COMP/M.2283 verrichte marktonderzoeken;

(de Commissie de overlegging te gelasten van ( gesteld dat deze documenten bestaan ( het proces-verbaal van de vergadering van de Commissie waarop is besloten tot sluiting van het dossier en het besluit tot delegatie van tekeningsbevoegdheid aan de directeur-generaal Mededinging, op grond waarvan deze die sluiting heeft kunnen ondertekenen;

(de Commissie te veroordelen tot teruggaaf van de in het kader van deze beroepen gemaakte kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Op 10 oktober 2001 heeft de Commissie een beschikking gegeven waarin zij onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt heeft verklaard het openbaar ruilaanbod van Schneider gericht op het verkrijgen van alle aandelen Legrand in handen van het publiek.(1) Aangezien Schneider haar openbaar aanbod vóór die beschikking had ingetrokken, heeft de Commissie op 30 januari 2002 een andere beschikking gegeven waarbij zij Schneider heeft gelast zich los te maken van Legrand. Verzoekster heeft deze twee beschikkingen aangevochten in de zaken T-310/01 en T-77/02. Bij arrest van 22 oktober 2002 heeft het Gerecht de beschikkingen nietigverklaard.

Op 4 december 2002 heeft de Commissie besloten een procedure in te leiden, na te hebben vastgesteld dat de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt ernstig moest worden betwijfeld, en de tweede fase van het onderzoek ingeleid. Vervolgens heeft verzoekster de Commissie meegedeeld dat de procedure wegens de cessie van Legrand, op 10 december, zonder voorwerp was geraakt. Op 13 december 2002 heeft de Commissie het dossier gesloten.(2)

Verzoekster bestrijdt in de onderhavige procedure de beschikkingen van de Commissie van 4 en 13 december 2002. Deze beschikkingen hebben in werkelijkheid tot gevolg, dat de fusie tussen Schneider en Legrand definitief wordt verboden. Gelet op de verplichting, te goeder trouw uitvoering te geven aan de beschikking tot splitsing, alsmede de onmogelijkheid om door financiële investeerders de noodzakelijke bedragen te doen vastleggen voor een aanvullende periode van meer dan vier maanden, is de uiterste datum voor afstand van Legrand vastgesteld op 5 december 2002. Volgens verzoekster hadden deze economische gevolgen en de verplichting om te goeder trouw uitvoering te geven aan de arresten van het Gerecht, tot gevolg dat de Commissie bij de nieuwe instructie van de zaak bijzonder oplettend moest zijn.

Tot staving van haar beroep betoogt verzoekster dat de Commissie niet de conclusies heeft getrokken uit het arrest van het Gerecht in zaak T-310/01. De Commissie heeft de procedure hervat in "fase I", terwijl het Gerecht haar had gelast deze te hervatten in het stadium waarin de procedurefout was begaan, dat wil zeggen op het moment van de mededeling van de punten van bezwaar.

In de tweede plaats beroept verzoekster zich op schending van haar recht van verweer. De Commissie heeft niet tijdig en met de nodige duidelijkheid meegedeeld welke bezwaren zij zou aanvoeren. De Commissie heeft verzoekster iedere toegang geweigerd tot de resultaten van de marktonderzoeken die zij heeft verricht teneinde de door verzoekster voorgestelde corrigerende maatregelen te beoordelen.

In de derde plaats beroept verzoekster zich op schending van het beginsel van goed bestuur, doordat de Commissie de corrigerende maatregelen verkeerd heeft voorgesteld in de vragenlijst voor de marktonderzoeken en bepaalde feitelijke elementen buiten beschouwing heeft gelaten.

In de vierde plaats beroept verzoekster zich op dwaling ten aanzien van het recht en kennelijk onjuiste beoordelingen. De Commissie heeft de gevolgen van haar beschikkingen miskend door zich uit te spreken over de aanhoudende ernstige twijfel omtrent de verenigbaarheid van de operatie met de gemeenschappelijke markt. Daardoor heeft zij geweigerd een definitief standpunt in te nemen, in strijd met artikel 2, lid 2, van verordening nr. 4064/89(3) en het arrest van het Gerecht. De Commissie heeft op de betrokken feiten een strengere bewijsregeling toegepast dan die van voormeld artikel.

De Commissie heeft op geen moment het bewijs geleverd van een opeenhoping van effecten.

De Commissie heeft gedwaald ten aanzien van het recht en onjuist geoordeeld bij haar onderzoek van de door verzoekster voorgestelde corrigerende maatregelen. De Commissie heeft haar beoordeling doen afhangen van een nationale rechterlijke beslissing en afstand gedaan van haar uitsluitende bevoegdheid inzake toezicht op concentraties van communautaire omvang.

De Commissie heeft een kennelijk onjuiste beoordeling gemaakt door te verklaren dat de voorgestelde corrigerende maatregelen ontoereikend waren gezien de beweerdelijk ontoereikende industriële levensvatbaarheid van de overgedragen ondernemingen. De Commissie heeft het evenredigheidsbeginsel geschonden door geen rekening te houden met de potentiële verkrijgers van de overgedragen activa en het alternatieve voorstel van overdracht van een aanzienlijk deel. De Commissie heeft in strijd met verordening nr. 4064/89 geweigerd de door verzoekster aangegane verbintenissen te analyseren.

De beschikking tot sluiting van het dossier berust op een onjuiste rechtsopvatting, daar zij geen grondslag vindt in verordening nr. 4064/89 of enig rechtsbeginsel. Voorts is het collegialiteitsbeginsel geschonden.

____________

1 - ) (Zaak COMP/M.2283 ( Schneider/Legrand.

2 - ) (Inleiding van een procedure en het laten vallen van een concentratie-operatie (Zaak COMP/M.2283 ( Schneider/Legrand II) (Voor de EER relevante tekst) (PB C 29 van 7.2.2003, blz. 5).

3 - ) (Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB L 395, blz. 1).