Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 6 februari 2003 ingesteld door G. Schumann tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

    (Zaak T-49/03)

    Procestaal: Duits

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 6 februari 2003 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door G. Schumann, wonende te Berlijn, vertegenwoordigd door Y. Bock, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

(nietig te verklaren het besluit van de jury in het kader van vergelijkend onderzoek COM/A/11/01 van 4 juni 2002, om verzoekster na de voorselectieproeven niet toe te laten tot de volgende ronden, alsook van het besluit van de jury van 19 juli 2002, waarbij het eerste besluit na onderzoek werd bevestigd;

(de Commissie in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster nam deel aan de voorselectieproeven van algemeen vergelijkend onderzoek COM/A/11/01. Bij besluit van 4 juni 2002 deelde de jury aan verzoekster mede, dat zij niet het vereiste minimumresultaat had behaald en derhalve niet tot de volgende ronden van het vergelijkend onderzoek kon worden toegelaten. In de bijlage bij het besluit werd uiteengezet dat één vraag van de proef ongeldig was verklaard en dat bijgevolg maar 39 antwoorden bij de beoordeling in aanmerking waren genomen.

Verzoekster betoogt dat de bestreden besluiten in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel, aangezien het voor de rechtzetting van onregelmatigheden in één taalversie niet noodzakelijk was de vraag naderhand in alle taalversies ongeldig te verklaren teneinde de gelijke behandeling en de objectieve beoordeling van alle deelneemsters en deelnemers aan de voorselectieproeven te waarborgen. Bovendien zijn de besluiten onredelijk, aangezien niet de nodige afweging is gemaakt tussen algemeen en individueel belang. Het feit dat een van de vragen ongeldig is verklaard en dat daardoor geen rekening is gehouden met een eigenlijk "juist" antwoord, ligt aan de oorsprong van het besluit van de jury om verzoekster niet toe te laten tot de volgende ronden van de voorselectieproeven. Het gaat hier dus om een schrijnend geval, dat door de jury niet als zodanig is behandeld.

____________