Language of document : ECLI:EU:T:2006:34

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

31 januari 2006 (*)

„Mededinging – Concentraties – Heropening van controleprocedure na nietigverklaring door Gerecht van beschikking waarbij concentratie is verboden – Inleiding van fase II-onderzoek – Afzien van concentratie – Beëindiging van controleprocedure – Beroep tot nietigverklaring – Bezwarende handelingen – Procesbelang – Niet-ontvankelijkheid”

In zaak T‑48/03,

Schneider Electric SA, gevestigd te Rueil-Malmaison (Frankrijk), aanvankelijk vertegenwoordigd door A. Winckler, M. Pittie en É. de La Serre, advocaten, vervolgens door Pittie en Winckler,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, aanvankelijk vertegenwoordigd door P. Oliver en F. Lelièvre, vervolgens door Oliver en O. Beynet als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 4 december 2002 tot opening van een fase II-onderzoek van de concentratie van Schneider met Legrand (zaak COMP/M.2283 – Schneider/Legrand II) en van het besluit van de Commissie van 13 december 2002 tot beëindiging van de controleprocedure met betrekking tot deze concentratie,

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: H. Legal, kamerpresident, P. Mengozzi en I. Wiszniewska-Białecka, rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking

 Voorgeschiedenis van het geschil

1        Overeenkomstig verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen [PB L 395, blz. 1; rectificaties in PB 1990, L 257, blz. 13, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1310/97 van de Raad van 30 juni 1997 (PB L 180, blz. 1), hierna: „verordening nr. 4064/89”], hebben Schneider Electric SA (hierna: „Schneider” of „verzoekster”) en Legrand SA, twee in Frankrijk gevestigde, in de sector elektriciteitsdistributie actieve ondernemingen, bij schrijven van 16 februari 2001 het plan van Schneider om voor alle aandelen Legrand een openbaar ruilaanbod te doen (hierna: „concentratie”), bij de Commissie aangemeld.

2        Artikel 1.7 van de brief van 12 januari 2001 die tussen de directeuren van beide ondernemingen is uitgewisseld, bepaalt:

„[...]

[Schneider] en Legrand zullen zich tot het uiterste inspannen om zo spoedig mogelijk de toestemming van de Europese Commissie te verkrijgen en zullen voorts in het kader van de procedure van onderzoek van de toenadering tussen [Schneider] en Legrand [door] de Europese Commissie de volgende uitgangspunten eerbiedigen:

[...]

iv)      de voorzitter van de raad van bestuur van Legrand zal persoonlijk worden betrokken bij de uitwerking van elke aan de Europese Commissie voorgestelde oplossing, met name in het geval dat de toestemming van de Commissie voor de concentratie desinvesteringen vooronderstelt,

v)      in het belang van een voor beide groepen evenwichtige desinvesteringsoplossing zal geen van de twee vennootschappen een verplichting met betrekking tot Legrand, met name een verplichting tot desinvestering met betrekking tot een of meerdere activa (met inbegrip van de deelnemingen) van Legrand of een van haar dochterondernemingen, voorstellen of aangaan zonder voorafgaande goedkeuring van de voorzitters van de raden van bestuur van Schneider en van Legrand.

[...]”

3        Op 30 maart 2001 heeft de Commissie krachtens artikel 6, lid 1, sub c, van verordening nr. 4064/89 een fase II-onderzoek van de concentratie ingeleid.

4        Gelet op artikel 7, lid 3, van verordening nr. 4064/89, dat de totstandkoming van een aangemeld openbaar ruilaanbod toestaat indien de aan de verworven aandelen verbonden stemrechten niet worden uitgeoefend, heeft Schneider haar openbaar ruilaanbod gedaan op 21 juni 2001; de afloopdatum was 25 juli daaraanvolgend.

5        Op 6 augustus 2001 publiceerde de Franse beurscommissie het eindresultaat van Schneiders ORA voor de aandelen Legrand. Daaruit bleek dat Schneider 98,7 % van die aandelen had verworven, zonder dat zij evenwel de overeenkomstige stemrechten kon uitoefenen.

6        Nadat de Commissie tweemaal de correctiemaatregelen had verworpen die Schneider had voorgesteld om de concentratie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te maken, heeft zij op 10 oktober 2001, bij beschikking op de grondslag van artikel 8, lid 3, van verordening nr. 4064/89, de concentratie onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaard (hierna: „onverenigbaarheidsbeschikking”).

7        Op het door Schneider op 22 november 2001 ingediende verzoek gaf de Commissie op 4 december 2001 een beschikking, waarbij Schneider op basis van artikel 7, lid 4, van verordening nr. 4064/89 werd gemachtigd om de aan haar deelneming in Legrand verbonden stemrechten via een door Schneider benoemde lasthebber en op de wijze als voorzien in een door de Commissie goedgekeurde lastgevingsovereenkomst, uit te oefenen.

8        De lastgevingsovereenkomst werd op 10 december 2001 ondertekend door Schneider en de lasthebber, Salustro Reydel Management.

9        Op 13 december 2001 heeft Schneider bij het Gerecht beroep ingesteld tot nietigverklaring van de onverenigbaarheidsbeschikking (zaak T‑310/01).

10      Daar de onverenigbaarheidsbeschikking was gegeven na de totstandkoming van de fusie van de twee ondernemingen, heeft de Commissie op 30 januari 2002 op de grondslag van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 4064/89 een beschikking gegeven waarbij Schneider werd gelast zich binnen een termijn van 9 maanden, eindigend op 5 november 2002, af te splitsen van Legrand en bepaalde onderdelen van Legrand niet los van elkaar af te stoten (hierna: „scheidingsbeschikking”).

11      Op 18 maart 2002 heeft Schneider beroep tot nietigverklaring van de scheidingsbeschikking ingesteld (zaak T‑77/02) en een verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van die beschikking ingediend (zaak T‑77/02 R).

12      Naar aanleiding van de hoorzitting in kort geding van 23 april 2002 heeft de Commissie op verzoek van Schneider toegestemd in een verlenging van de termijn waarbinnen de scheiding van de twee ondernemingen tot stand moest worden gebracht, en wel tot 5 februari 2003.

13      Bijgevolg heeft Schneider haar verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van de scheidingsbeschikking ingetrokken.

14      Schneider heeft de overdrachtprocedure voorbereid die in geval van verwerping van haar beroepen in werking zou moeten treden, daar volgens haar de periode van onzekerheid over het lot van Legrand onmogelijk kon voortduren tot na 10 december 2002.

15      Op 26 juli 2002 heeft Schneider met een consortium bestaande uit de vennootschappen Wendel Investissements en Kohlberg Kravis Roberts & Co. (hierna: „consortium Wendel/KKR”) een overeenkomst tot verkoop van Legrand (hierna: „verkoopovereenkomst”) gesloten. Deze overeenkomst, waaraan uiterlijk op 10 december 2002 uitvoering moest worden gegeven, bevatte een clausule op grond waarvan Schneider de verkoopovereenkomst tegen betaling van een ontbindingsvergoeding die kon oplopen tot 180 miljoen EUR, tot en met 5 december 2002 kon ontbinden wanneer het Gerecht de onverenigbaarheidsbeschikking zou nietig verklaren.

16      Op 12 september 2002 heeft Schneider de Commissie in kennis gesteld van haar plan voor verkoop.

17      Op 14 oktober 2002 heeft de Commissie de voorgestelde verkoop verenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaard.

18      Bij arrest van 22 oktober 2002, Schneider Electric/Commissie (T‑310/01, Jurispr. blz. II‑4071; hierna: „arrest Schneider I”) heeft het Gerecht de onverenigbaarheidsbeschikking nietig verklaard.

19      In de punten 464 en 465 van het arrest Schneider I heeft het Gerecht gepreciseerd:

„464 Ingevolge artikel 233 EG staat het [...] aan de Commissie om de maatregelen te nemen die nodig zijn voor de uitvoering van dit arrest tot nietigverklaring.

465 Bij die uitvoeringsmaatregelen dient rekening te worden gehouden met de motivering die de noodzakelijke ondersteuning voor het dictum van het arrest biedt (zie arrest Hof van 26 april 1988, Asteris e.a./Commissie, 97/86, 99/86, 193/86 en 215/86, Jurispr. blz. 2181, punt 27). De relevante overwegingen van het onderhavige arrest impliceren, onder meer, dat zo het onderzoek van de verenigbaarheid van de [concentratie] wordt heropend, Schneider in staat moet zijn verweer te voeren met betrekking tot de nationale sectoriële markten ten aanzien waarvan de economische analyse van de [onverenigbaarheidsbeschikking] door dit arrest niet is verworpen, te weten de Franse sectoriële markten, en in voorkomend geval corrigerende maatregelen voor te stellen in antwoord op de door de Commissie geformuleerde en tevoren gepreciseerde punten van bezwaar.”

20      Bij arrest van 22 oktober 2002, Schneider Electric/Commissie (T‑77/02, Jurispr. blz. II‑4201; hierna: „arrest Schneider II”) heeft het Gerecht de scheidingsbeschikking derhalve nietig verklaard, aangezien zij ter uitvoering van de nietig verklaarde onverenigbaarheidsbeschikking was gegeven.

21      De Commissie heeft in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen een bekendmaking inzake de heropening van de procedure van controle van de concentratie (hierna ook: „concentratieprocedure”) gepubliceerd (PB 2002, C 279, blz. 22). In deze mededeling werd gepreciseerd dat de onderzoekstermijnen op basis van artikel 10, lid 5, van verordening nr. 4064/89 van toepassing zouden zijn vanaf 23 oktober 2002, de dag na de uitspraak van het arrest waarbij de onverenigbaarheidsbeschikking in zaak T‑310/01 nietig was verklaard. De Commissie verklaarde eveneens – zonder op haar definitieve beslissing vooruit te lopen – dat na een voorlopig onderzoek de concentratie binnen de werkingssfeer van verordening nr. 4064/89 kon vallen, en verzocht belanghebbende derden hun eventuele opmerkingen ten aanzien van de concentratie te maken.

22      Bij brief van 13 november 2002 heeft de Commissie Schneider meegedeeld dat de concentratie de mededinging op de Franse sectoriële markten kon aantasten wegens overlappingen tussen de activiteiten van Schneider en Legrand op belangrijke delen van de markt, het verdwijnen van hun rivaliteit, het belang van de door de belanghebbende ondernemingen gehouden merken, de macht van de door Schneider en Legrand gevormde entiteit ten opzichte van de groothandelaren en de onmogelijkheid voor concurrenten om de concurrentiedruk uit te oefenen die vóór de totstandkoming van de concentratie door Legrand werd uitgeoefend.

23      Op 14 november 2002 heeft Schneider aan de Commissie een voorstel gedaan voor correctiemaatregelen om de overlapping van de activiteiten van Schneider en Legrand op de betrokken Franse sectoriële markten weg te werken.

24      De Commissie heeft bij de concurrenten en klanten van Schneider een marktonderzoek verricht om de draagwijdte van de voorgestelde correctiemaatregelen te testen. De uiterste datum voor beantwoording van de toegezonden onderzoeksvragen was 22 november 2002.

25      Bij brief van 25 november 2002 heeft Schneider de Commissie laten weten dat de bezwaren in het schrijven van 13 november 2002, gelet op het ontbreken van een onderzoek van de gevolgen van de concentratie voor elke markt afzonderlijk, naar aard en omvang onnauwkeurig bleven en geenszins duidden op het bestaan van een mededingingsbeperking op de betrokken markten. Voorts werden de algemene overwegingen van de Commissie tegengesproken door de werkelijkheid. Schneider wees de bezwaren van de Commissie derhalve van de hand.

26      Op 27 en vervolgens op 29 november 2002 heeft Schneider aanvullend nieuwe voorstellen voor correctiemaatregelen gedaan.

27      De cour d'appel te Versailles heeft bij arrest van 29 november 2002 in het hoger beroep tegen een beslissing van de kortgedingrechter van het tribunal de commerce te Nanterre vastgesteld dat Schneiders verkoopvoorstellen niet tevoren aan de voorzitter van Legrand ter goedkeuring waren voorgelegd, zulks in strijd met punt 1.7 van de brief van 12 januari 2001, aangehaald in punt 2 hierboven. De cour d'appel heeft Schneider derhalve gelast, de niet door de voorzitter van Legrand goedgekeurde verkoopvoorstellen in te trekken.

28      Bij schrijven van 29 november 2002 heeft de Commissie Schneider meegedeeld dat de voorgestelde correctiemaatregelen niet toereikend waren om alle door de concentratie veroorzaakte mededingingsproblemen weg te nemen: zij bleef twijfels houden aan de levensvatbaarheid van de overgedragen onderdelen en meende dat de correctiemaatregelen geen entiteit creëerden die met de door Schneider en Legrand gevormde entiteit zou kunnen concurreren.

29      Bij brief van 2 december 2002 heeft Schneider zich bij de Commissie erover beklaagd, dat zij betwijfelde dat de voorgestelde correctiemaatregelen uitvoerbaar waren en de mededinging op de betrokken Franse markten konden handhaven. Volgens Schneider maakte de stellingname van de Commissie in het zeer vergevorderde stadium van de procedure, voortzetting van de discussies niet langer realistisch. Schneider deelde de Commissie mee dat zij had besloten Legrand aan het consortium Wendel/KKR te verkopen om een einde te maken aan de onzekerheid waarin Schneider en Legrand meenden sinds meer dan een jaar te verkeren.

30      Per telefax van 3 december 2002 heeft Schneider aan de Commissie haar besluit bevestigd om Legrand daadwerkelijk aan het consortium Wendel/KKR te verkopen. Schneider heeft daarbij gepreciseerd dat de totstandkoming van deze verkoop overeenkomstig de verkoopovereenkomst van 26 juli 2002 geen nader initiatief van haar kant vereiste en op 10 december 2002 zou plaatsvinden.

31      Bij brief van 4 december 2002 heeft de Commissie Schneider bevestigd dat, in het stadium waarin de procedure zich bevond, Schneiders voorstellen de ernstige twijfel aan de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt niet konden wegnemen, gegeven hun gevolgen voor meerdere Franse sectoriële markten. De Commissie zou derhalve krachtens artikel 6, lid 1, sub c, van verordening nr. 4064/89 een fase II-onderzoek van de concentratie inleiden.

32      Op 10 december 2002 heeft Schneider haar aandelen Legrand overgedragen aan het consortium Wendel/KKR.

33      Daar de Commissie van mening was dat Schneider niet langer de zeggenschap had over Legrand en dat de controleprocedure dus zonder voorwerp was, heeft zij Schneider bij brief van 13 december 2002 in kennis gesteld van de beëindiging van deze procedure.

 Procesverloop en conclusies van partijen

34      Bij op 10 februari 2003 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft Schneider het onderhavige beroep ingesteld.

35      Op 16 april 2003 heeft de Commissie een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen krachtens artikel 114 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

36      Op 18 juni 2003 heeft Schneider haar opmerkingen over deze exceptie ingediend.

37      Bij op 10 oktober 2003 neergelegd verzoekschrift, ingeschreven onder nummer T‑351/03, heeft Schneider voorts beroep ingesteld tot vergoeding van de schade die zij stelt te hebben geleden ten gevolge van de door het Gerecht in het arrest Schneider I formeel vastgestelde onrechtmatigheden, waarvan de gevolgen zouden zijn verergerd door de onregelmatigheden in de door de Commissie na de arresten Schneider I en Scheider II heropende administratieve procedure.

38      Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep ontvankelijk te verklaren;

–        het besluit vervat in de brief van de Commissie van 4 december 2002 tot opening van een fase II-onderzoek in de zin van artikel 6, lid 1, sub c, van verordening nr. 4064/89, en het besluit vervat in de brief van de Commissie van 13 december 2002 waarbij Schneider in kennis is gesteld van de beëindiging van de controleprocedure, nietig te verklaren;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

39      De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

 In rechte

40      Volgens artikel 114 van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht, indien een partij dit verzoekt, zoals in casu, uitspraak doen over de niet-ontvankelijkheid zonder daarbij op de zaak ten gronde in te gaan. Overeenkomstig het derde lid van dit artikel geschiedt de verdere behandeling mondeling, tenzij het Gerecht anders beslist. In casu acht het Gerecht zich door de processtukken en de door partijen in de schriftelijke procedure gegeven uitleg voldoende voorgelicht. Bijgevolg beslist het Gerecht, nu het over alle noodzakelijke gegevens beschikt om uitspraak te kunnen doen, dat partijen niet in hun pleidooien hoeven te worden gehoord.

 Ontvankelijkheid van het beroep voorzover strekkend tot nietigverklaring van de twee bestreden handelingen gelijktijdig

41      Een verzoekende partij is in beginsel ontvankelijk om, zoals in casu, in één en hetzelfde beroep tegen twee handelingen op te komen (zie, in die zin, arrest Hof van 20 maart 1959, Nold/Hoge Autoriteit, 18/57, Jurispr. blz. 95).

42      Hieruit volgt dat het onderhavige beroep ontvankelijk is voorzover dit strekt tot nietigverklaring van de twee betrokken handelingen gelijktijdig.

 Gegrondheid van de exceptie van niet-ontvankelijkheid

43      De Commissie betoogt ter zake dat de twee bestreden handelingen geen voorwerp van een beroep tot nietigverklaring kunnen zijn en dat verzoekster geen belang heeft bij haar vorderingen tot nietigverklaring.

44      Volgens vaste rechtspraak kan een natuurlijke of rechtspersoon krachtens artikel 230, vierde alinea, EG slechts opkomen tegen handelingen die bindende rechtsgevolgen hebben, welke zijn belangen aantasten doordat zij zijn rechtspositie aanmerkelijk wijzigen (zie beschikking Gerecht van 30 april 2003, Schmitz-Gotha Fahrzeugwerke/Commissie, T‑167/01, Jurispr. blz. II‑1873, punt 46, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

45      Handelingen die in een uit verscheidene fasen bestaande interne procedure tot stand komen, zijn in beginsel slechts voor beroep vatbaar, wanneer het maatregelen betreft die aan het einde van de procedure het standpunt van de instelling definitief vastleggen. Hiertoe behoren dus niet de voorlopige maatregelen ter voorbereiding van de eindbeschikking; eventuele gebreken van die maatregelen kunnen worden aangevoerd in een beroep tegen die eindbeschikking (arrest Hof van 11 november 1981, IBM/Commissie, 60/81, Jurispr. blz. 2639, punten 10‑12, en arrest Gerecht van 27 juni 1995, Guérin automobiles/Commissie,, T‑186/94, Jurispr. blz. II‑1753, punt 39).

46      Voorts heeft een natuurlijke of rechtspersoon slechts belang bij het instellen van beroep tegen een handeling, indien de nietigverklaring van deze handeling als zodanig rechtsgevolgen kan hebben (zie arrest Hof van 24 juni 1986, AKZO Chemie/Commissie, 53/85, Jurispr. blz. 1965, punt 21).

47      Derhalve moet worden onderzocht of de twee bestreden handelingen verzoeksters belangen aantasten doordat zij haar rechtspositie aanmerkelijk wijzigen, en daarmee voor haar bezwarende handelingen vormen.

 Ontvankelijkheid van het beroep voorzover dit is gericht tegen het besluit van 4 december 2002 tot inleiding van een fase II-onderzoek van de concentratie

–       Argumenten van partijen

48      De Commissie betoogt dat de bestreden handeling, net als een eerste stellingname van de Commissie op de grondslag van verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, eerste verordening over de toepassing van de artikelen [81] en [82] van het EG-Verdrag (PB 1962, 13, blz. 204) (arrest Gerecht van 7 maart 2002, Satellimages TV5/Commissie, T‑95/99, Jurispr. blz. II‑1425), slechts voorlopig van aard is, in dier voege dat die handeling bevestigt dat onzeker is of de concentratie verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, en dat derhalve een fase II-onderzoek wordt ingeleid overeenkomstig artikel 6, lid 1, sub c, van verordening nr. 4064/89.

49      De bestreden handeling onderscheidt zich aldus van bepaalde bindende definitieve handelingen waarbij de Commissie beslist over de toepassing van verordening nr. 4064/89 (arrest Gerecht van 24 maart 1994, Air France/Commissie, T‑3/93, Jurispr. blz. II‑121), de communautaire mededingingsregels (arrest Hof van 29 juni 1978, BP/Commissie, 77/77, Jurispr. blz. 1513, en arrest Gerecht van 22 maart 2000, Coca-Cola/Commissie, T‑125/97 en T‑127/97, Jurispr. blz. II‑1733), of de communautaire regels inzake staatssteun (arresten Hof van 30 juni 1992, Spanje/Commissie, C‑312/90, Jurispr. blz. I‑4117, en 9 oktober 2001, Italië/Commissie, C‑400/99, Jurispr. blz. I‑7303).

50      De verlenging van de schorsing van de concentratie en van de verplichting van de ondernemingen om met de Commissie samen te werken, welke verlenging noodzakelijkerwijs voortvloeit uit de inleiding van het fase II-onderzoek, is slechts een consequentie die hoort bij de normale gevolgen van iedere procedurehandeling, en is niet van invloed op de rechtspositie van verzoekster, afgezien dan van haar procedurele situatie (arrest IBM/Commissie, reeds aangehaald, punt 17).

51      Schneider betoogt ten onrechte dat de verplichtingen uit de overeenkomst van 26 juli 2002 inzake de verkoop van Legrand, van de bestreden handeling een besluit maken dat de concentratie verbiedt. Enerzijds wordt de aard van een handeling bepaald door de rechtsgrondslag ervan en niet door de specifieke omstandigheden van het geval. Anderzijds heeft Schneider de betrokken overeenkomst uit vrije wil gesloten, aangezien de termijn waarbinnen Schneider de scheidingbeschikking moest uitvoeren, eindigde op 5 februari 2003.

52      Hoewel de Commissie aan Schneider heeft meegedeeld dat Schneider ondanks het instellen van de beroepen tot nietigverklaring van de verbodsbeschikking (zaak T‑310/01) en van de scheidingsbeschikking (zaak T‑77/02) nog steeds verplicht was door te gaan met de voorbereiding van de verkoop van Legrand, was Schneider daarom nog niet verplicht om voorafgaand aan de voor september of oktober 2002 verwachte uitspraak van de betrokken arresten een verkoopovereenkomst te sluiten. Bovendien had Schneider voor de verkoop van Legrand zonder meer de opschortende voorwaarde kunnen stellen, dat de Commissie bij definitieve beschikking de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt zou vaststellen.

53      Ten slotte vraagt de Commissie zich af of verzoekster er nog belang bij kan hebben om op te komen tegen de bestreden handeling, nu de belanghebbende zelf, nog vóór de vaststelling van die handeling, van de concentratie heeft afgezien door Legrand definitief te verkopen zonder hierover de zeggenschap te behouden.

54      Schneider brengt hiertegen in dat de bestreden handeling, ongeacht of zij wordt gekwalificeerd als procedurele handeling of als beschikking, niet alleen tot gevolg heeft gehad dat een fase II-onderzoek naar de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt werd geopend, maar ook dat verordening nr. 4064/89 definitief op de concentratie toepasselijk werd verklaard, dat elke impliciete goedkeuring van de concentratie werd verboden, dat de totstandkoming van de concentratie met ten minste vier aanvullende maanden werd geschorst, dat de kennisgevende partijen verplicht werden om gedurende het fase II-onderzoek met de Commissie samen te werken, en ten slotte dat de bestreden handeling bindende en onjuiste uitvoeringsmaatregelen ter zake van de arresten Schneider I en Schneider II met zich bracht.

55      De bestreden handeling heeft verzoekster na meer dan anderhalf jaar onzekerheid en omvangrijke voorstellen voor corrigerende maatregelen, het perspectief ontnomen op het verkrijgen van de zeggenschap over Legrand binnen een redelijke termijn. De handhaving van de schorsende werking voor de totstandbrenging van de concentratie heeft een schadelijk gevolg gehad, al was het maar door aan het hoofd van Legrand een algemeen bestuur te handhaven dat met de aandeelhoudersbelangen rechtstreeks strijdige persoonlijke belangen had.

56      Volgens de verkoopovereenkomst moest Schneider haar ontbindingsrecht uiterlijk uitoefenen op 5 december 2002, ofwel in feite op de laatste dag van de termijn waarover de Commissie beschikte om te beslissen ex artikel 6, lid 1, van verordening nr. 4064/89. Aangezien de Commissie door het onderzoek van de verkoopovereenkomst kennis had genomen van deze uiterste datum en van de aanzienlijke hoogte van het bedrag van de schadevergoedingsclausule, kon zij weten dat de handeling van 4 december 2002 neerkwam op een definitief verbod op de totstandkoming van de concentratie.

57      De gevolgen van de bestreden handeling zijn dus vergelijkbaar met die van beschikkingen die op het gebied van staatssteun de betaling van een financiering schorsen en de adressaat-lidstaat verbieden om de geplande steun te verlenen voordat de procedure tot een eindbeschikking heeft geleid.

58      Ten slotte is Schneider van mening dat zij nog steeds belang heeft bij nietigverklaring van de bestreden handeling, ondanks dat de Commissie haar heeft gedwongen van de concentratie af te zien. Schneider heeft enkel afgezien van uitoefening van de ontbindingsclausule in de verkoopovereenkomst omdat zij reeds wist dat de Commissie een beschikking zou vaststellen waarbij de concentratie de facto dan wel de iure werd verboden.

–       Beoordeling door het Gerecht

59      Artikel 10, lid 5, van verordening nr. 4064/89 bepaalt dat wanneer het Hof van Justitie een arrest wijst waarbij een beschikking van de Commissie uit hoofde van deze verordening geheel of gedeeltelijk wordt vernietigd, de in deze verordening gestelde termijnen opnieuw van toepassing zijn vanaf de dag waarop het arrest is gewezen.

60      Volgens het zesde lid van dit artikel wordt de concentratie, indien de Commissie noch uit hoofde van artikel 6, lid 1, onder b of c, noch uit hoofde van artikel 8, lid 2 of 3, binnen de respectievelijk in de leden 1 en 3 van artikel 10 vastgestelde termijnen een beschikking heeft gegeven, geacht verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te zijn verklaard, onverminderd artikel 9 .

61      Hieruit volgt dat de voor de controle op concentraties toepasselijke termijnen met betrekking tot de onderhavige concentratie opnieuw zijn ingegaan vanaf 22 oktober 2002, de datum van het arrest waarbij de in zaak T‑310/01 bestreden onverenigbaarheidsbeschikking is nietig verklaard.

62      Bijgevolg beschikte de Commissie per 22 oktober 2002 hetzij over een termijn van een maand of zes weken om de procedure van artikel 6, lid 1, van verordening nr. 4064/89 in te leiden, hetzij over een termijn van vier maanden om een beschikking krachtens artikel 8, lid 3, vast te stellen voordat er ten gunste van de ondernemingen die van de concentratie kennis hadden gegeven, sprake kon zijn van een impliciete beschikking inzake de verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt van de concentratie.

63      Bij de vaststelling van het besluit van 4 december 2002 om een fase II-onderzoek van de concentratie in te leiden krachtens artikel 6, lid 1, sub c, van verordening nr. 4064/89, is de Commissie ervan uitgegaan dat de procedure na het nietigverklaringsarrest moest worden hervat vanaf het oorspronkelijke onderzoek van de aanmelding.

64      Deze keuze heeft in de omstandigheden van de zaak de positie van de kennisgevende ondernemingen niet anders kunnen aantasten dan als noodzakelijk gevolg van de uitvoering van verordening nr. 4064/89 van de Raad.

65      Indien de Commissie voor de hierboven in punt 62 genoemde andere hypothese had gekozen en had gemeend dat de nietigverklaring van de onverenigbaarheidsbeschikking een hervatting van de procedure in het kader van een fase II-onderzoek meebracht, zonder dat hiervoor een nieuw besluit tot inleiding van de procedure was vereist, dan zou zij voor dit onderzoek tot aan haar besluit, rekening houdend met eventuele schorsingen, hebben beschikt over een termijn van vier maanden.

66      De contractueel vastgestelde datum waarop de overeenkomst inzake de verkoop van Legrand aan het consortium Wendel/KKR uiterlijk moest worden uitgevoerd, was echter 10 december 2002, ofwel ruim vóór het einde van de termijn van vier maanden die was ingegaan vanaf de datum van de uitspraak van het nietigverklaringsarrest.

67      Bijgevolg heeft het bestreden besluit, ook al heeft het tot gevolg gehad dat de termijn van vier maanden is gaan lopen vanaf 4 december 2002 en niet vanaf 22 oktober daaraan voorafgaand, de positie van Schneider niet aanmerkelijk kunnen wijzigen wat de in de procedure in acht te nemen termijnen betreft, indien als referentiedatum 10 december 2002 wordt genomen.

68      Voorts bewijst de chronologie van de feiten na de nietigverklaring van de onverenigbaarheidsbeschikking, dat het bestreden besluit de rechtspositie van verzoekster niet anderszins heeft kunnen aantasten.

69      Schneider was namelijk na het arrest Schneider II niet langer gehouden tot uitvoering van de scheidingsbeschikking van 30 januari 2002, die was nietig verklaard na de nietigverklaring in het arrest Schneider I van de onverenigbaarheidsbeschikking, ten opzichte waarvan de scheidingsbeschikking een uitvoeringsmaatregel was.

70      Bovendien stond het aan Schneider om na de hervatting van de controleprocedure en op basis van de door de Commissie tevoren gepreciseerde bezwaren, aan de instelling voorstellen te doen over af te stoten activa waardoor de concentratie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt zou kunnen worden, wat de nationale sectoriële markten betreft ten aanzien waarvan de economische analyse van de onverenigbaarheidsbeschikking niet was verworpen door het Gerecht, te weten de Franse sectoriële markten (zie punt 19 hierboven).

71      Dit heeft verzoekster overigens gedaan door in antwoord op de brief van de Commissie van 13 november 2002, waarin deze haar bezwaren had gepreciseerd, op 14, 27 en 29 november 2002 correctiemaatregelen voor te stellen om de overlappingen op de betrokken markten weg te werken (zie de punten 22, 23 en 26 hierboven).

72      Schneider heeft echter de Commissie bij brief van 2 december 2002 in kennis gesteld van haar besluit om Legrand aan het consortium Wendel/KKR te verkopen, en er aldus van afgezien om zich op de ontbindingsclausule in de verkoopovereenkomst te beroepen. Schneider heeft haar besluit per telefax van 3 december 2002 aan de Commissie bevestigd, en bij deze gelegenheid gepreciseerd dat de totstandkoming van de verkoop van Legrand aan het consortium Wendel/KKR geen nader initiatief meer van de kant van Schneider vereiste.

73      Aldus heeft Schneider nog voordat de bestreden handeling werd vastgesteld, spontaan besloten Legrand aan het consortium Wendel/KKR te verkopen, waarmee zij de voortzetting van de controleprocedure zonder voorwerp maakte.

74      Nu de verkoop nog vóór de vaststelling van het bestreden besluit volgens de eigen woorden van verzoekster onherroepelijk is geworden, volgt uit het een en ander dat dat besluit niet van invloed heeft kunnen zijn op het afzien van de concentratie.

75      In het kader van dit geding is niet relevant dat Schneider, zoals zij stelt, door de voorwaarden die de Commissie had gesteld, tot de verkoop van Legrand was gedwongen of dat het voor Schneider wegens het ontbreken van instemming van de voorzitter van Legrand onmogelijk was om de correctiemaatregelen voor te stellen die voor de goedkeuring van de concentratie door de Commissie noodzakelijk waren.

76      De eventuele onrechtmatigheid van het handelen van de Commissie ter zake kan weliswaar van belang zijn voor de vraag of de Gemeenschap dientengevolge jegens Schneider niet-contractueel aansprakelijk moet worden gehouden, maar is niet voldoende om het besluit tot inleiding van een fase II-onderzoek het karakter van een bezwarende handeling te verlenen.

77      Ook is niet relevant de stelling van Schneider, dat zij van de uitoefening van de ontbindingsclausule in de verkoopovereenkomst slechts had afgezien omdat zij reeds wist dat de Commissie een beschikking zou geven waarbij de totstandkoming van de concentratie feitelijk werd verboden.

78      Met de vaststelling van het bestreden besluit heeft de Commissie namelijk enkel haar aanhoudende ernstige twijfel aan de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt tot uitdrukking gebracht. Om op deze vraag te kunnen beslissen, heeft zij het fase II-onderzoek van artikel 6, lid 1, sub c, van verordening nr. 4064/89 ingeleid.

79      Ten slotte merkt het Gerecht ten overvloede op dat het op 4 december 2002 genomen besluit om de formele onderzoeksprocedure in te leiden, een eenvoudige voorbereidende maatregel was die enkel tot doel had een onderzoek in te leiden om de gegevens vast te stellen op grond waarvan de Commissie aan het eind van deze procedure bij een eindbeschikking kon beslissen over de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt.

80      Het is juist dat de bestreden handeling krachtens de artikelen 7 en 10 van verordening nr. 4064/89 een verlenging van de schorsing van de totstandbrenging van de concentratie met zich brengt, en de verplichting voor Schneider om gedurende het fase II-onderzoek met de Commissie samen te werken.

81      Deze gevolgen, die rechtstreeks uit verordening nr. 4064/89 voortvloeien en het logische gevolg zijn van de controle vooraf van de verenigbaarheid van de concentratie, die is ingezet door de aanmelding door de belanghebbende ondernemingen, zijn eenvoudig de normale gevolgen van iedere procedurehandeling en hebben geen invloed op de rechtspositie van Schneider (zie, in die zin, arrest IBM/Commissie, reeds aangehaald, punten 17 en volgende), afgezien dan van haar uit verordening nr. 4064/89 voortvloeiende procedurele situatie.

82      Niet door de vaststelling van de bestreden handeling, maar door de schorsende werking die overeenkomstig verordening nr. 4064/89 met de aanmelding gepaard gaat, is Schneider, zoals zij stelt, het perspectief op overneming van de zeggenschap over Legrand binnen de gewenste termijn ontnomen en bleef zij geconfronteerd met een algemeen bestuur aan het hoofd van Legrand waarvan de belangen anders waren dan die van de aandeelhouders van Legrand.

83      Schneider kan dus niet met succes betogen dat de vaststelling van de bestreden handeling in de weg heeft gestaan aan de impliciete goedkeuring van de concentratie, die anders uit hoofde van artikel 10, lid 6, van verordening nr. 4064/89 als verleend te beschouwen was geweest op 5 december 2002, toen de termijn waarover de Commissie beschikte om het fase II-onderzoek in te leiden, verstreek.

84      Hieruit volgt dat de handeling van 4 december 2002 niet als een voor verzoekster bezwarende handeling kan worden aangemerkt.

85      Hieraan wordt niet afgedaan door verzoeksters stelling, dat de bestreden handeling vergelijkbaar is met een besluit tot inleiding van een procedure van controle inzake staatssteun krachtens artikel 88, lid 2, EG.

86      Een dergelijk besluit heeft, wanneer het – zij het voorlopig – een overheidsmaatregel waaraan uitvoering wordt gegeven, als nieuwe steun kwalificeert, ook al is de betrokken lidstaat het mogelijk daarmee niet eens, tot gevolg dat ten laste van deze lidstaat een niet automatisch uit het EG-Verdrag voortvloeiende verplichting ontstaat om zijn gedrag te wijzigen en de uitvoering van die maatregel op te schorten (zie arrest Spanje/Commissie, aangehaald in punt 49 hierboven, punten 20 et 24, en arrest Italië/Commissie, aangehaald in punt 49 hierboven, punten 56‑59).

87      De bestreden handeling brengt daarentegen als zodanig geen andere gedragsverplichting mee dan reeds voortvloeit uit de door de betrokken ondernemingen op eigen initiatief verrichte aanmelding van de concentratie bij de Commissie.

88      Aangezien de gevolgen van de bestreden handeling voor de procedurele situatie van Schneider geen andere zijn dan de gevolgen die voortvloeien uit verordening nr. 4064/89, waarvan zij niet de rechtmatigheid bestrijdt, kan haar argument dat mogelijk geen rechtsmiddel tegen de bestreden handeling openstaat, evenmin worden aanvaard.

89      In elk geval zou Schneider na afloop van de controleprocedure beroep tot nietigverklaring bij de communautaire rechter hebben kunnen instellen tegen de eindbeschikking – zo deze voor haar bezwarend zou zijn geweest – inzake de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt, indien Schneider in de loop van de controleprocedure niet van de concentratie had afgezien door Legrand aan het consortium Wendel/KKR te verkopen en de Commissie aldus te nopen tot beëindiging van de procedure zonder vaststelling van een eindbeschikking.

90      Daarmee heeft Schneider zichzelf de mogelijkheid ontnomen om de eventuele onrechtmatigheid van de thans bestreden handeling in een incident aan de orde te stellen in een beroep dat voor haar zou hebben opengestaan wanneer zij niet aldus van de concentratie zou hebben afgezien.

91      Het beroep moet derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard voorzover dit is gericht tegen het besluit van 4 december 2002 tot opening van het fase II-onderzoek van de concentratie.

 Ontvankelijkheid van het beroep voorzover dit is gericht tegen het besluit van 13 december 2002 tot beëindiging van de concentratieprocedure.

–       Argumenten van partijen

92      Volgens de Commissie heeft Schneider niet aangetoond dat de op 13 december 2002 vastgestelde handeling, houdende beëindiging van de concentratieprocedure, Schneiders rechtspositie aanmerkelijk heeft gewijzigd.

93      De verkoop van Legrand door Schneider heeft niet alleen tot gevolg gehad dat de Commissie niet meer over de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt hoefde te oordelen, maar de vaststelling van een dergelijke beschikking en de voortzetting van een onderzoek dat zonder voorwerp was geraakt, zelfs onmogelijk gemaakt. Het werkelijke besluit was dat van Schneider om van de concentratie af te zien door Legrand te verkopen. De Commissie heeft zich ertoe beperkt om hiervan akte te nemen en Schneider in kennis te stellen van de sluiting van haar dossier. Een brief die alleen ter informatie is bedoeld, kan geen rechtsgevolgen in het leven roepen en kan dus niet voorwerp zijn van een beroep tot nietigverklaring (beschikking Gerecht van 30 september 1999, UPS Europe/Commissie, T‑182/98, Jurispr. blz. II‑2857, punt 44).

94      Schneider, die benadrukt de aanmelding van de concentratie niet te hebben ingetrokken, meent daarentegen dat de beëindigingshandeling vatbaar is voor beroep tot nietigverklaring, omdat de Commissie, die bevoegd is om inbreuken vast te stellen en te bestraffen, noodzakelijkerwijs een handeling met rechtsgevolgen vaststelt wanneer zij het naar aanleiding van een klacht ingeleide onderzoek beëindigt. Tegen seponeringsbrieven waarbij de zaak wordt gesloten, staat beroep open, want zij hebben de inhoud en de werking van een beschikking aangezien zij het onderzoek afsluiten (beschikking Gerecht van 20 maart 2001, Compagnia Portuale Pietro Chiesa/Commissie, T‑59/00, Jurispr. blz. II‑1019, punt 42).

95      Bovendien zou Schneider van alle rechterlijke bescherming verstoken zijn indien zij de rechtmatigheid van het beëindigingsbesluit niet kon betwisten en zich in dit kader niet op de onrechtmatigheid van het besluit tot opening van het fase II-onderzoek kon beroepen.

–       Beoordeling door het Gerecht

96      Na de verkoop door Schneider van Legrand aan het consortium Wendel/KKR kon de aangemelde concentratie slechts worden beschouwd als een concentratie waarvan was afgezien, en was de controleprocedure die de Commissie had hervat na de nietigverklaringsarresten van 22 oktober 2002, zonder voorwerp, zoals zij in haar brief van 13 december 2002 over de beëindiging van de procedure heeft opgemerkt.

97      De Commissie heeft met deze brief derhalve enkel het wegvallen van het object van haar controle ter kennis genomen en verzoekster over de formele beëindiging van de procedure geïnformeerd.

98      Dat Schneider de aanmelding van de concentratie niet formeel heeft ingetrokken, doet aan deze analyse geen afbreuk, daar het afzien door Schneider van de concentratie volstond om de controleprocedure zonder voorwerp te maken.

99      Schneiders beroep op de reeds aangehaalde beschikking Compagnia Portuale Pietro Chiesa/Commissie, waarin het ging om de seponering van een klacht over inbreuken op communautaire mededingingsregels, treft geen doel.

100    Volgens die beschikking en de in de punten 41 en 42 daarvan aangehaalde rechtspraak legt de seponering van een klacht van particulieren die de Commissie verzoeken een inbreuk op de mededingingsregels vast te stellen en ter zake een sanctie op te leggen, het standpunt van de instelling aan het einde van de procedure van onderzoek van die klacht definitief vast. De bestreden beëindigingshandeling bevat daarentegen geen standpunt van de Commissie en trekt slechts de onvermijdelijke consequenties uit feitelijke omstandigheden die de controleprocedure zonder voorwerp maken.

101    Het besluit van 13 december 2002 tot beëindiging van de controleprocedure is derhalve niet een voor verzoekster bezwarende handeling.

102    Hieruit volgt dat het beroep tevens niet-ontvankelijk moet worden verklaard voorzover het is gericht tegen het besluit van 13 december 2002 tot beëindiging van de controleprocedure.

103    Met betrekking tot de rechterlijke bescherming waarop Schneider aanspraak maakt tegen de onrechtmatigheden die zij de Commissie verwijt te hebben begaan in de loop van de na de arresten Schneider I en Schneider II hervatte controleprocedure kan, ten overvloede, worden opgemerkt dat verzoekster, zoals blijkt uit de uiteenzetting van de voorgeschiedenis van het geding, reeds een beroep heeft ingesteld tot vergoeding van de schade die zij stelt door deze onrechtmatigheden te hebben geleden.

104    Uit de voorgaande overwegingen volgt dat het beroep in zijn geheel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

 Kosten

105    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten te worden verwezen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer)

beschikt:

1)      Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)      Verzoekster draagt haar eigen kosten alsmede de kosten van de Commissie.

Luxemburg, 31 januari 2006.

De griffier

 

       De president van de Vierde kamer

E. Coulon

 

      H. Legal


* Procestaal: Frans.