Language of document : ECLI:EU:T:2021:632

Zaak T116/20

Società agricola Vivai Maiorana Ss e.a.

tegen

Europese Commissie

 Arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 29 september 2021

„Landbouw – Verordening (EU) 2016/2031 – Beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten – Lijst van de door de Europese Unie gereguleerde niet-quarantaineorganismen – Drempelwaarde vanaf welke de incidentie van een door de Europese Unie gereguleerd niet-quarantaineorganisme op de voor opplant bestemde planten onaanvaardbare economische gevolgen heeft – Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 – Beroepsverenigingen – Beroep tot nietigverklaring – Procesbevoegdheid – Ontvankelijkheid – Evenredigheid – Motiveringsplicht”

1.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke personen of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Rechtstreeks geraakt – Criteria – Uitvoeringsverordening van de Commissie waarbij de lijst van de door de Europese Unie gereguleerde niet-quarantaineorganismen is vastgesteld – Verordening waarbij tevens drempelwaarden voor de incidentie van die organismen op de voor opplant bestemde planten zijn vastgesteld – Beroep dat is ingesteld door een wijnstokkweker en door representatieve verenigingen van producenten die verschillende landbouwactiviteiten verrichten – Elk van de verzoeksters rechtstreeks geraakt door de verschillende delen van bijlage IV bij de bestreden uitvoeringsverordening

(Art. 263, vierde alinea., VWEU; verordening 2019/2072 van de Commissie, bijlage IV, delen A, B, C, F, I en J)

(zie punten 32, 34‑39, 41, 42, 45‑50, 54)

2.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke personen of rechtspersonen – Voorwaarden voor ontvankelijkheid – Procesbelang – Beroep dat de verzoekende partij een voordeel moet kunnen opleveren

(Art. 263 VWEU)

(zie punt 56)

3.      Landbouw – Harmonisatie van wetgevingen – Fytosanitaire regeling – Beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten – Verordening 2016/2031 – Uitvoering van verordening 2016/2031 door uitvoeringsverordening 2019/2072 – Uitvoeringsverordening van de Commissie waarbij de lijst van de door de Europese Unie gereguleerde niet-quarantaineorganismen is vastgesteld – Verordening waarbij ook drempelwaarden voor de incidentie van die organismen op de voor opplant bestemde planten zijn vastgesteld – Verplichting die op de professionele marktdeelnemers rust om de gezondheid van de voor opplant bestemde planten te verbeteren door middel van genetische selectie – Geen

[Art. 263 VWEU; verordening 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, art. 36, e) en f), en art. 37, lid 8; verordening 2019/2072 van de Commissie, bijlage IV, delen A, B, C, F, I en J; richtlijn 2000/29 van de Raad; besluit 2004/869 van de Raad]

(zie punten 81, 85‑92, 94, 96‑98, 101, 103, 104, 109‑111, 113‑121, 123‑130, 141‑143)

4.      Landbouw – Harmonisatie van wetgevingen – Fytosanitaire regeling – Beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten – Verordening 2016/2031 – Uitvoering van verordening 2016/2031 door uitvoeringsverordening 2019/2072 – Uitvoeringsverordening van de Commissie waarbij de lijst van de door de Europese Unie gereguleerde niet-quarantaineorganismen is vastgesteld – Verordening waarbij tevens drempelwaarden voor de incidentie van die organismen op de voor opplant bestemde planten zijn vastgesteld – Schending van verordening 2018/848 – Geen

[Art. 263 VWEU; verordening 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, art. 36, e) en f), en art. 37, lid 8, en verordening 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad, art. 13; verordening 2019/2072 van de Commissie, bijlage IV, delen A, B, C, F, I en J]

(zie punten 132‑139)

Samenvatting

De door de Europese Unie gereguleerde niet-quarantaineorganismen zijn plaagorganismen (het gaat met name om insecten, schimmels en bacteriën) die vooral worden overgedragen door bepaalde planten en waarvan de aanwezigheid op deze planten nadelige economische gevolgen heeft voor het gebruik ervan. Zoals in het bijzonder de plantgezondheidsverordening(1) bepaalt, is het binnenbrengen van die gereguleerde niet-quarantaineorganismen op of het verkeer daarvan binnen het grondgebied van de Unie via de betreffende voor opplant bestemde planten verboden wanneer de incidentie van die organismen een bepaalde drempelwaarde overschrijdt. In bijlage IV bij uitvoeringsverordening 2019/2072(2) heeft de Commissie een lijst opgesteld van de gereguleerde niet-quarantaineorganismen, waarbij tevens de drempelwaarden voor de maximale incidentie van die organismen zijn vastgesteld.

Een wijnstokkweker en twee representatieve verenigingen van producenten die verschillende landbouwactiviteiten verrichten(3) (hierna, gezamenlijk: „verzoeksters”), zijn met name van mening dat de vaststelling van de drempelwaarden van 0 % voor de incidentie van de gereguleerde niet-quarantaineorganismen op de planten waarop de delen A, B, C, F, I en J van voormelde bijlage IV betrekking hebben(4), leidt tot fytosanitaire verplichtingen om de gezondheid van de variëteiten in kwestie te verbeteren, wat nadelige gevolgen heeft voor de biodiversiteit en buitensporig hoge kosten met zich meebrengt voor de professionele marktdeelnemers.

Het Gerecht, dat elk van de verzoeksters bevoegd acht om beroep in te stellen tot nietigverklaring van verschillende delen van bijlage IV bij uitvoeringsverordening 2019/2072, verwerpt hun beroep tot nietigverklaring van die bijlage en spreekt zich zo voor het eerst uit over de opgeworpen juridische kwesties.

Beoordeling door het Gerecht

In de eerste plaats hebben verzoeksters aangevoerd dat het feit dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met de nadelige gevolgen die de vastgestelde drempelwaarden hebben voor de biodiversiteit en met de kosten voor de betrokken professionele marktdeelnemers, met name in strijd was met de plantgezondheidsverordening. Om dat middel te verwerpen, wijst het Gerecht allereerst op de herbeoordeling van de plaagorganismen en de drempelwaarden die heeft geleid tot de vaststelling van bijlage IV bij de bestreden uitvoeringsverordening. Voorts overweegt het Gerecht dat de vaststelling van de betwiste drempelwaarden heeft geleid tot een onjuiste perceptie van de op de betrokken professionele marktdeelnemers rustende verplichtingen, maar is het met name van oordeel dat deel C van bijlage IV bij de bestreden verordening professionele marktdeelnemers niet verplicht om methoden voor de verbetering van de plantgezondheid door middel van genetische selectie toe te passen, hetgeen verzoeksters suggereren. Tot slot merkt het Gerecht op dat meerdere richtlijnen betreffende het in de handel brengen van de voor opplant bestemde planten uitzonderingsbepalingen bevatten die tot doel hebben de genetische diversiteit te bevorderen.

In de tweede plaats waren verzoeksters van mening dat de vaststelling van een drempelwaarde van 0 % voor de incidentie van gereguleerde niet-quarantaineorganismen op de autochtone variëteiten in strijd is met het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voedsel en landbouw(5). Volgens hen heeft de door de betwiste delen van bijlage IV bij de bestreden uitvoeringsverordening voorgeschreven genetische selectie ter verbetering van de plantgezondheid geleid tot de uitholling van de in dat verdrag neergelegde recht van boeren op behoud, gebruik, uitwisseling en verkoop van op boerderijen bewaarde zaden of ander materiaal ter vermeerdering. Aangezien het Gerecht met name vaststelt dat dit middel op dezelfde onjuiste veronderstelling berust als het eerste middel, waarbij is geoordeeld dat er op de betrokken marktdeelnemers geen fytosanitaire verplichting rust, wijst het Gerecht dit tweede middel af.

In de derde en laatste plaats oordeelt het Gerecht met betrekking tot het middel dat gebaseerd is op schending van verordening 2018/848(6), dat artikel 13 van verordening 2018/848 niet zozeer de wettigheid van de vaststelling van de betwiste drempelwaarden ter discussie stelt, als wel het mogelijk maakt om – bij wijze van uitzondering en binnen een strikt omschreven kader – plantaardig teeltmateriaal van biologisch heterogeen materiaal in de handel te brengen zonder dat voldaan is aan de voorschriften die zijn neergelegd in de richtlijnen over het in de handel brengen. Die bepaling kan bijgevolg niet worden aangevoerd om de wettigheid van voornoemde drempelwaarden te betwisten, zodat dit derde middel moet worden afgewezen.


1      Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (PB 2016, L 317, blz. 4).


2      Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie van 28 november 2019 tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 690/2008 van de Commissie en tot wijziging van uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 van de Commissie (PB 2019, L 319, blz. 1).


3      Meer in het bijzonder is gebleken dat de eerste vereniging 584 842 leden telt, waarvan acht leden professionele marktdeelnemers zijn die actief zijn in de sectoren zaaizaad van groenvoedergewassen, zaaigranen, teeltmateriaal voor wijnstokken, groentezaad, plantgoed van groentegewassen en fruitgewassen. De tweede vereniging telt onder haar leden professionele marktdeelnemers die actief zijn in de sectoren teeltmateriaal voor wijnstokken, plantgoed van groentegewassen en fruitgewassen.


4      Deze delen betreffen respectievelijk zaaizaad van groenvoedergewassen (deel A), zaaigranen (deel B), teeltmateriaal voor wijnstokken (deel C), groentezaad (deel F), teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen (deel I) alsook teeltmateriaal van fruitgewassen en fruitgewassen die voor de fruitteelt worden gebruikt (deel J).


5      Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voedsel en landbouw, waarvan de sluiting namens de Europese Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 2004/869/EG van de Raad van 24 februari 2004 (PB 2004, L 378, blz. 1).


6      Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PB 2018, L 150, blz. 1).