Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 27 oktober 2003 ingesteld door GRAFTECH INTERNATIONAL LTD tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

    (Zaak T-359/03)

    Procestaal: Engels

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 27 oktober 2003 beroep tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen ingesteld door GRAFTECH INTERNATIONAL LTD, gevestigd te Wilmington, Delaware (Verenigde Staten van Amerika), vertegenwoordigd door K. P. E. Lasok QC en B. Hartnett, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

(de bestreden beschikkingen van de Commissie van 18 juli 2001, 23 juli 2001, 9 augustus 2001, 18 augustus 2003, 11 september 2003 en 18 september 2003 nietig te verklaren voorzover daarbij wordt gevorderd dat GTI de krachtens de beschikking van 18 juli 2001 op haar rustende verplichtingen nakomt of een bankgarantie stelt of imminente executie van de beschikking van 18 juli 2001 vanaf september 2003 aanvaardt;

(de bestreden beschikkingen van de Commissie nietig te verklaren voorzover daarbij rente van 6,04 % wordt toegepast terwijl de actuele marktrentevoeten aanzienlijk lager zijn;

(de bestreden beschikkingen van de Commissie nietig te verklaren voorzover daarbij een vertragingsrente van 8,04 % wordt toegepast;

(de Commissie te verwijzen in haar eigen kosten alsmede in die van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Bij beschikking van 18 juli 2001 heeft de Commissie vastgesteld dat verzoekster en zeven andere ondernemingen artikel 81 EG-Verdrag hebben geschonden door deel te nemen aan een geheel van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de sector van grafietelektroden. Bij dezelfde beschikking werd verzoekster een geldboete opgelegd en werd gevorderd dat deze binnen een termijn van drie maanden vanaf de betekening werd betaald, met dien verstande dat een rente van 8,04 % verschuldigd zou zijn indien de boete niet tegen de gestelde datum was betaald. Deze beschikking werd aan verzoekster betekend in de vorm van een brief de dato 23 juli 2001 waarin tevens werd aangegeven dat, indien verzoekster bij het Gerecht van eerste aanleg een procedure zou instellen tegen de oplegging van die boete, geen tenuitvoerlegging zou gebeuren zolang de zaak hangende was voor het Gerecht, op voorwaarde dat verzoekster rente van 6,04 % betaalt over het bedrag van de boete en zorgt voor een bankgarantie voor het bedrag van de boete. Verzoekster diende bij de Commissie opmerkingen daarover in en stelde andere betalingsvoorwaarden voor, maar deze werden bij brief van 9 augustus 2001 door de Commissie verworpen. Tevens stelde verzoekster een procedure in tegen de beschikking van 18 juli 2001 waarbij de boete werd opgelegd(1). Andere door verzoekster ingediende voorstellen inzake betalingsfaciliteiten werden door de Commissie verworpen bij brieven van 18 augustus 2003, 11 september 2003 en 18 september 2003.

Met het onderhavige beroep komt verzoekster op tegen alle beschikkingen over betalingsvoorwaarden. Zij voert aan dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat zij geen andere zekerheidsstelling dan een bankgarantie kon aanvaarden. Voorts stelt verzoekster dat de beschikking van 18 augustus 2003 het evenredigheidsbeginsel schendt, omdat geen juist evenwicht tussen de belangen van de partijen werd bereikt, en in het bijzonder verzoeksters belang bij het verlenen van een pand op haar onbezwaarde activa in plaats van de door de Commissie gevorderde bankgarantie. Verzoekster beroept zich tevens op kennelijke feitelijke vergissingen van de Commissie met betrekking tot de vaststelling door deze laatste dat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij niet kan voldoen aan de beschikking van de Commissie, alsmede met betrekking tot de beoordeling door de Commissie van verzoeksters financiële positie en de waarde van het pand dat verzoekster heeft aangeboden. Verder stelt verzoekster dat de beschikkingen van de Commissie kennelijk onjuist zijn op het punt van de toepasselijke rentevoeten en dat de Commissie wezenlijke vormvoorschriften heeft geschonden, omdat zij verzoekster niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord alvorens te beslissen, de eerste beschikking van 18 juli 2001 ten uitvoer te leggen.

____________

1 - ) (Zaak T-246/01, PB 2002, C 17, blz. 16.