Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 16 maart 2004 ingesteld door Aluminium Silicon Mill Products GmbH tegen Raad van de Europese Unie

(Zaak T-107/04)

Procestaal: Engels

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 16 maart 2004 beroep ingesteld tegen Raad van de Europese Unie door Aluminium Silicon Mill Products GmbH, gevestigd te Zug, Zwitserland, vertegenwoordigd door A. Williams en L. Ruessmann, advocaten.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

─    nietig te verklaren verordening (EG) nr. 2229/2003 van de Raad, voorzover daarbij rechten op de uitvoer door SKU en ZAO Kremny worden ingesteld;

─    de Raad te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Bij de bestreden handeling, verordening (EG) nr. 2229/2003 van de Raad1, werd een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van silicium van oorsprong uit Rusland en als onderdeel daarvan een recht van 22,7 % op silicium dat afkomstig is van twee verbonden Russische producenten, SUAL-Kremny-Ural en ZAO Kremny. Verzoekster importeert siliciummetaal van deze twee producenten voor verkoop aan afnemers in de Europese Gemeenschap en verzoekt op grond daarvan om nietigverklaring van de bestreden handeling.

Ter onderbouwing van haar beroep stelt verzoekster dat de Raad een kennelijke beoordelingsfout heeft begaan en inbreuk heeft gemaakt op de artikelen 1, lid 4, en 6, lid 7, van verordening nr. 384/962, aangezien de bestreden handeling voorbijgaat aan de betekenis van de onderscheiden productkenmerken en de onderscheiden eindbestemmingen van chemische en metallurgische siliciummetalen. Verder heeft de Raad geen gronden aangevoerd met betrekking tot de bepaling van de exportprijs en de vaststelling dat tussen 1998 en 2000 de schade-indicatoren een positieve ontwikkeling te zien zouden geven. Die vaststelling is eveneens in strijd met artikel 3.4 van de WTO-antidumpingovereenkomst en artikel 3, lid 5, van verordening nr. 384/96. Voorts heeft de Raad niet gemotiveerd waarom hij tot de slotsom is gekomen dat een causaal verband was aangetoond tussen de gestelde invoer met dumping in kwestie en de schade, heeft hij een kennelijke beoordelingsfout begaan met betrekking tot deze vaststelling en heeft hij inbreuk gemaakt op artikel 3, leden 2, 6 en 7, van verordening nr. 384/96 en de artikelen 3.1 en 3.5 van de WTO-antidumpingovereenkomst. Ten slotte heeft de Raad zich schuldig gemaakt aan schending van artikel 3, lid 3, van verordening nr. 384/96 in verband met het gebruik van prijsonderbieding als methode voor de berekening van de schademarge en aan ontoereikende motivering dienaangaande.

____________

1 - PB L 339 van 24 december 2003, blz. 3.

2 - Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 56 van 6 maart 1996, blz. 1).