Language of document : ECLI:EU:T:2016:150

ARREST VAN HET GERECHT (Vijfde kamer)

16 maart 2016 (*)

„Bescherming van de consument – Verordening (EG) nr. 1924/2006 – Gezondheidsclaims voor levensmiddelen die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen gaan – Weigering van een vergunning voor bepaalde claims ondanks het positieve advies van EFSA – Evenredigheid – Gelijke behandeling – Motiveringsplicht”

In zaak T‑100/15,

Dextro Energy GmbH & Co. KG, gevestigd te Krefeld (Duitsland), vertegenwoordigd door M. Hagenmeyer en T. Teufer, advocaten,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door S. Grünheid als gemachtigde,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van verordening (EU) 2015/8 van de Commissie van 6 januari 2015 tot weigering van een vergunning voor bepaalde gezondheidsclaims voor levensmiddelen die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en de gezondheid van kinderen gaan (PB L 3, blz. 6),

wijst

HET GERECHT (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: A. Dittrich (rapporteur), president, J. Schwarcz en V. Tomljenović, rechters,

griffier: S. Bukšek Tomac, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 25 november 2015,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Verzoekster, Dextro Energy GmbH & Co. KG, is een in Duitsland gevestigde onderneming die voor de Duitse en Europese markt onder het merk Dextro Energy producten in verschillende aanbiedingsvormen vervaardigt die nagenoeg volledig uit glucose bestaan. De klassieke kubus bestaat uit acht glucosetabletten van elk 6 gram.

2        Glucose is een monosacharide die deel uitmaakt van de koolhydraatgroep. Volgens artikel 2, lid 4, van verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, richtlijn 90/496/EEG van de Raad, richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie, en verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (PB L 304, blz. 18), gelezen in samenhang met bijlage I, punt 8, bij dezelfde verordening, vormen alle in voedsel aanwezige mono‑ en disachariden, met uitzondering van polyolen, suikers.

3        Op 21 december 2011 verzocht verzoekster de Duitse bevoegde autoriteit, het Bundesamt für Verbraucherschutz und Lebensmittelsicherheit (Federale dienst voor bescherming van de consument en voor voedselveiligheid), krachtens artikel 13, lid 5, en artikel 18 van verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings‑ en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (PB L 404, blz. 9) om een vergunning voor met name de volgende gezondheidsclaims, met een omschrijving van de doelgroep voor elk ervan:

–        „Glucose wordt in het normale energiemetabolisme van het lichaam gemetaboliseerd”; de doelgroep was de bevolking in het algemeen;

–        „Glucose ondersteunt de normale lichamelijke activiteit”; de doelgroep bestond uit actieve mannen en vrouwen in goede gezondheid en goed getraind op uithouding;

–        „Glucose draagt bij tot een normaal energieleverend metabolisme”; de doelgroep was de bevolking in het algemeen;

–        „Glucose draagt bij tot een normaal energieleverend metabolisme tijdens lichaamsbeweging”; de doelgroep bestond uit actieve mannen en vrouwen in goede gezondheid en goed getraind op uithouding;

–        „Glucose draagt bij tot een normale werking van de spieren tijdens lichaamsbeweging”; de doelgroep bestond uit actieve mannen en vrouwen in goede gezondheid en goed getraind op uithouding.

4        Het Bundesamt für Verbraucherschutz und Lebensmittelsicherheit deelde deze aanvraag overeenkomstig artikel 18, lid 3, van verordening nr. 1924/2006 mee aan de Europese Autoriteit voor de voedselveiligheid (EFSA).

5        De EFSA verzocht verzoekster bij brief van 12 maart 2012 om aanvullende inlichtingen.

6        Bij brief van 26 maart 2012 aan de EFSA stelde verzoekster voor het woord „normale” toe te voegen aan de claim „Glucose ondersteunt de lichamelijke activiteit” voor het woord „lichamelijke”. Bovendien stemde zij ermee in om de woorden „tijdens lichaamsbeweging” weg te laten uit de claim „Glucose draagt bij tot een normale werking van de spieren tijdens lichaamsbeweging”.

7        De EFSA gaf op 25 april 2012 vijf wetenschappelijke adviezen over de betrokken gezondheidsclaims overeenkomstig artikel 18, lid 3, juncto artikel 16, lid 3, van verordening nr. 1924/2006. De EFSA kwam op basis van de verstrekte gegevens in haar advies over de claim „Glucose wordt in het normale energiemetabolisme van het lichaam gemetaboliseerd” tot de conclusie dat een oorzakelijk verband tussen het gebruik van glucose en de bijdrage tot het energieleverend metabolisme werd gelegd. De EFSA stelde ook vast dat de formulering „Glucose draagt bij tot een normaal energieleverend metabolisme” door wetenschappelijk bewijs was onderbouwd en dat alleen een voedingsmiddel dat een significante glucosebron was, voor deze claim in aanmerking kwam. Dienaangaande herinnerde de EFSA eraan dat verordening nr. 1169/2011 de voor etikettering vastgestelde referentie-koolhydraatinnames had vastgesteld en dat de doelgroep de bevolking in het algemeen was.

8        Wat de vier andere, overeenkomstig verzoeksters voorstellen gewijzigde en door verzoekster aanvaarde gezondheidsclaims betreft, kwam de EFSA in haar respectieve wetenschappelijke adviezen op basis van de door verzoekster verstrekte gegevens tot de conclusie dat de geclaimde effecten verwezen naar de bijdrage van glucose tot het energieleverend metabolisme, waarvan de beoordeling reeds tot een positief resultaat had geleid.

9        De British Specialist Nutrition Association (vereniging van Britse fabrikanten van dieetproducten, BSNA) diende op 7 juni 2012, na de publicatie op 11 mei 2012 van de vijf wetenschappelijke adviezen overeenkomstig artikel 16, lid 6, van verordening nr. 1924/2006, bij de Europese Commissie opmerkingen daarover in. Verzoekster diende bij brief van 11 juni 2012 opmerkingen in over de wetenschappelijke adviezen van de EFSA over de claims „Glucose ondersteunt de normale lichamelijke activiteit” en „Glucose draagt bij tot een normale werking van de spieren”. De Commissie deelde de EFSA verzoeksters opmerkingen mee voor standpuntbepaling.

10      De EFSA stelde op 12 september 2012 twee technische rapporten voor waarin zij verzoeksters opmerkingen over de twee betrokken wetenschappelijke adviezen had onderzocht.

11      De Commissie legde op 17 oktober 2014 de vertegenwoordigers van de lidstaten in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders een ontwerpverordening voor inzake de weigering om de door verzoekster gevraagde gezondheidsclaims toe te staan. Dit comité is opgericht bij artikel 58, lid 1, van verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een EFSA en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 652/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot vaststelling van bepalingen betreffende het beheer van de uitgaven in verband met de voedselketen, diergezondheid en dierenwelzijn, alsmede in verband met plantgezondheid en teeltmateriaal, tot wijziging van de richtlijnen 98/56/EG, 2000/29/EG en 2008/90/EG van de Raad, de verordeningen (EG) nr. 178/2002, (EG) nr. 882/2004 en (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad, richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad en verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de besluiten 66/399/EEG en 76/894/EEG en beschikking 2009/470/EG van de Raad (PB L 189, blz. 1). Op de bijeenkomst van dit comité op 17 oktober 2014 kwamen de lidstaten tot een consensus over deze ontwerpverordening.

12      De Commissie stelde op 6 januari 2015 verordening (EU) 2015/8 tot weigering van een vergunning voor bepaalde gezondheidsclaims voor levensmiddelen die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en de gezondheid van kinderen gaan (PB L 3, blz. 6; hierna: „bestreden verordening”) vast. Krachtens artikel 1, lid 1, van deze verordening juncto de bijlage ervan werden de vijf gezondheidsclaims waarover de EFSA de in de punten 7 en 8 hierboven vermelde wetenschappelijke adviezen had gegeven, niet opgenomen in de EU-lijst van toegestane claims als bedoeld in artikel 13, lid 3, van verordening (EG) nr. 1924/2006. Volgens artikel 1, lid 2, van de bestreden verordening mochten de in lid 1 van dat artikel bedoelde gezondheidsclaims die vóór de inwerkingtreding van deze verordening werden gebruikt, verder worden gebruikt gedurende een periode van ten hoogste zes maanden na deze inwerkingtreding.

13      Volgens overweging 14 van de bestreden verordening baseerde de Commissie haar weigering om de betrokken vijf gezondheidsclaims toe te staan op de volgende overwegingen:

„Overeenkomstig artikel 6, lid 1, en artikel 13, lid 1, van verordening [...] nr. 1924/2006 moeten gezondheidsclaims worden gebaseerd op algemeen aanvaard wetenschappelijk bewijs. De verlening van een vergunning kan ook rechtmatig worden geweigerd als de gezondheidsclaims niet voldoen aan andere algemene en specifieke voorschriften van verordening [...] nr. 1924/2006, zelfs in geval van een gunstige wetenschappelijke beoordeling door de [EFSA]. Voedings‑ of gezondheidsclaims zijn niet toelaatbaar indien zij indruisen tegen de algemeen aanvaarde voedings‑ en gezondheidsbeginselen. De [EFSA] concludeerde dat een oorzakelijk verband was vastgesteld tussen het gebruik van glucose en een bijdrage tot een normaal energieleverend metabolisme. Het gebruik van een dergelijke gezondheidsclaim zou echter een tegenstrijdige en verwarrende boodschap aan de consumenten overbrengen omdat hij het gebruik van suikers zou aanmoedigen, terwijl nationale en internationale autoriteiten op grond van algemeen aanvaard wetenschappelijk advies de consument informeren dat de inname daarvan moet worden verminderd. Daarom voldoet een dergelijke claim niet aan artikel 3, tweede alinea, onder a), van verordening [...] nr. 1924/2006, dat bepaalt dat het gebruik van claims niet dubbelzinnig of misleidend mag zijn. Bovendien zou, ook al werd de gezondheidsclaim in kwestie alleen onder specifieke gebruiksvoorwaarden en/of met aanvullende vermeldingen of waarschuwingen toegestaan, de verwarring bij de consument niet in voldoende mate kunnen worden weggenomen, en bijgevolg mag de claim niet worden toegestaan.”

 Procedure en conclusies van partijen

14      Bij op 27 februari 2015 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

15      Bij brief van 24 september 2015 heeft verzoekster overeenkomstig artikel 106, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht verzocht om een pleitzitting.

16      Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Vijfde kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan.

17      Ter terechtzitting van 25 november 2015 hebben partijen pleidooi gehouden en geantwoord op de vragen van het Gerecht.

18      Verzoekster vordert:

–        nietigverklaring van de bestreden verordening;

–        verwijzing van de Commissie in de kosten.

19      De Commissie vordert:

–        verwerping van het beroep;

–        verwijzing van verzoekster in de kosten.

 In rechte

20      Verzoekster baseert haar beroep op vier middelen: ten eerste, schending van artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1924/2006; ten tweede, schending van het evenredigheidsbeginsel; ten derde, schending van het gelijkheidsbeginsel en, ten vierde, niet-nakoming van de motiveringsplicht.

 Eerste middel: schending van artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1924/2006

21      Volgens verzoekster heeft de Commissie artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1924/2006 geschonden doordat zij ondanks de positieve EFSA-adviezen heeft geweigerd de vijf gevraagde gezondheidsclaims op te nemen in de in artikel 13, lid 3, van deze verordening bedoelde EU-lijst van toegestane claims.

22      Het eerste middel omvat in wezen vijf onderdelen. Volgens het eerste onderdeel is niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1924/2006 om te weigeren een gezondheidsclaim op te nemen in de lijst van toegestane claims. Het tweede onderdeel betreft de beoordeling door de Commissie van de verenigbaarheid van de betrokken gezondheidsclaims met de algemeen aanvaarde voedings‑ en gezondheidsbeginselen. Met het derde onderdeel stelt verzoekster dat de Commissie ten onrechte beschouwde dat de betrokken gezondheidsclaims een tegenstrijdige en verwarrende boodschap aan de consumenten zouden overbrengen. Met het vierde onderdeel stelt verzoekster dat de betrokken gezondheidsclaims, anders dan de Commissie stelde, niet dubbelzinnig of misleidend waren. Ten slotte betreft het vijfde onderdeel niet-nakoming door de Commissie van haar verplichting om na te gaan of de betrokken gezondheidsclaims onder specifieke gebruiksvoorwaarden of met aanvullende vermeldingen of waarschuwingen hadden kunnen worden toegestaan.

 Eerste onderdeel: aan de voorwaarden van artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1924/2006 om te weigeren een gezondheidsclaim op te nemen in de lijst van toegestane claims is niet voldaan

23      Volgens verzoekster schendt de weigering van de Commissie om de betrokken gezondheidsclaims in de lijst van toegestane claims op te nemen ondanks de positieve wetenschappelijke adviezen van de EFSA artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1924/2006. In de regel moet een claim die een positief EFSA-advies krijgt, worden toegestaan. Volgens verzoekster kan uit artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1924/2006 niet worden afgeleid met welke factoren ter zake de Commissie rekening kan houden wanneer zij een besluit neemt over een aanvraag tot opneming van een gezondheidsclaim in de betrokken lijst. In casu kan de weigering om de betrokken gezondheidsclaims op te nemen tegen de positieve adviezen van de EFSA in geen rechtvaardiging vinden in Unierechtelijke voorschriften of ter zake dienende factoren, temeer daar de Commissie het gebruik van deze claims toestond voor een overgangsperiode van zes maanden. Volgens verzoekster dienen in het bijzonder de in overweging 14 van de bestreden verordening aangehaalde redenen niet ter zake als rechtvaardiging voor de afwijzing van haar aanvragen.

24      Als de claim na wetenschappelijke beoordeling volgens het EFSA-advies mag worden opgenomen in de lijst bedoeld in artikel 13, lid 3, van verordening nr. 1924/2006, neemt de Commissie overeenkomstig artikel 18, lid 4, van deze verordening een besluit over de aanvraag, rekening houdend met het EFSA-advies, alle toepasselijke Unierechtelijke bepalingen en andere factoren die ter zake een rol spelen, na raadpleging van de lidstaten en binnen twee maanden na ontvangst van het EFSA-advies.

25      Aangaande – in de eerste plaats – het betoog dat een claim met een positief EFSA-advies moet worden toegestaan, moet de Commissie blijkens artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1924/2006 bij haar besluit over een gezondheidsclaim rekening houden met drie gegevens: ten eerste, de wetenschappelijke beoordeling in het EFSA-advies; ten tweede, alle toepasselijke Unierechtelijke bepalingen en ten derde, andere ter zake dienende factoren. Het EFSA-advies gaat blijkens artikel 18, lid 3, tweede alinea, juncto artikel 16, lid 3, van verordening nr. 1924/2006 niet over de bovengenoemde tweede en derde soort gegevens. Volgens deze bepalingen moet de EFSA voor haar advies namelijk alleen nagaan of de gezondheidsclaim wetenschappelijk onderbouwd is en of de tekst van de gezondheidsclaim voldoet aan de bij verordening nr. 1924/2006 gestelde criteria. In het bijzonder moet de EFSA zich materieel ervan vergewissen dat de gezondheidsclaims overeenkomstig artikel 6, lid 1, van deze verordening zijn gebaseerd op en onderbouwd door algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens. Bijgevolg wettigt niets de conclusie dat alleen al de positieve EFSA-adviezen de Commissie ertoe verplichtten de betrokken gezondheidsclaims op te nemen in de lijst van toegestane claims. De Commissie moest daarentegen, hoewel bij haar besluit op grond van artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1924/2006 de wetenschappelijke onderbouwing volgens overweging 17 ervan bij het gebruik van gezondheidsclaims op de eerste plaats dient te komen, ook rekening houden met alle toepasselijke Unierechtelijke bepalingen en andere ter zake dienende factoren. Dat de Commissie niet gehouden is de EFSA-beslissing te volgen, vindt voorts bevestiging in artikel 18, lid 5, van verordening nr. 1924/2006, volgens hetwelk een gezondheidsclaim ook mag worden toegestaan als het EFSA-advies zich uitspreekt tegen opneming ervan in de in artikel 13, lid 3, van deze verordening bedoelde lijst. Verzoeksters betoog dient dus te worden afgewezen.

26      Evenmin kan worden ingestemd met verzoeksters betoog dienaangaande dat noch Unierechtelijke voorschriften noch ter zake dienende factoren de weigering van de betrokken gezondheidsclaims tegen de positieve EFSA-adviezen in kunnen rechtvaardigen, temeer daar de Commissie het gebruik van deze claims toestond voor een overgangsperiode van zes maanden. Volgens artikel 1, lid 2, van de bestreden verordening mogen de betrokken gezondheidsclaims die vóór de inwerkingtreding van deze verordening werden gebruikt, namelijk weliswaar verder worden gebruikt gedurende een periode van ten hoogste zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening, maar blijkens overweging 16 van de bestreden verordening wil de Commissie met deze overgangsperiode ervoor zorgen dat zowel de exploitanten van levensmiddelenbedrijven als de bevoegde nationale autoriteiten zich aan het verbod op deze claims kunnen aanpassen. Dat in een overgangsperiode is voorzien, laat de weigering van de Commissie om de betrokken gezondheidsclaims toe te staan dus volstrekt onverlet.

27      In de tweede plaats betwist verzoekster dat de gronden voor weigering van opneming in de bestreden verordening ter zake dienen. Haars inziens kan uit artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1924/2006 niet worden afgeleid welke factoren ter zake kunnen dienen wanneer de Commissie een besluit neemt over een aanvraag tot opneming van een gezondheidsclaim, hoewel dergelijke factoren ook worden vermeld in overweging 30 en artikel 17, lid 1, van deze verordening. Alleen overweging 19 van verordening nr. 178/2002 wijst met name op maatschappelijke, economische, traditionele, ethische en milieufactoren alsmede op de uitvoerbaarheid van controles. Deze aspecten speelden evenwel geen rol in het weigeringsbesluit.

28      Ten eerste dient te worden vastgesteld dat verzoekster dienaangaande evenwel geen exceptie van onwettigheid van artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1924/2006 opwerpt, hoewel uit dat artikel volgens haar niet kan worden afgeleid welke factoren ter zake kunnen dienen wanneer de Commissie een besluit neemt over een aanvraag tot opneming van een gezondheidsclaim. Uit haar betoog blijkt immers dat zij met haar eerste middel alleen schending van artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1924/2006 stelt.

29      Ook al zou verzoekster een exceptie van onwettigheid van artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1924/2006 hebben willen opwerpen, haar betoog zou voorts niet-ontvankelijk zijn daar de beweerdelijk geschonden rechtsregel nergens is vermeld. Volgens artikel 44, lid 1, onder c), van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van 2 mei 1991 moet het inleidend verzoekschrift namelijk een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen inhouden. Deze uiteenzetting dient zo duidelijk en precies te zijn dat de verweerder zijn verweer kan voorbereiden en het Gerecht uitspraak kan doen op het beroep.De verzoeker dient de specifieke rechtsregel aan de grondslag van zijn grief weliswaar niet uitdrukkelijk te vermelden, maar dat neemt niet weg dat zijn betoog voldoende duidelijk moet zijn opdat de tegenpartij en de Unierechter deze regel zonder moeilijkheden kunnen identificeren [zie arrest van 20 februari 2013, Caventa/BHIM – Anson’s Herrenhaus (BERG), T‑224/11, EU:T:2013:81, punten 14 en 15 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

30      Ten tweede zij aangaande het betoog dat de in de bestreden verordening vermelde gronden voor weigering van opneming niet ter zake dienen, eraan herinnerd dat de Commissie volgens artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1924/2006 een besluit over de aanvraag neemt, rekening houdend niet alleen met het EFSA-advies, maar ook met alle toepasselijke Unierechtelijke bepalingen en andere factoren die ter zake een rol spelen. Blijkens overweging 30 van verordening nr. 1924/2006, die is overgenomen in overweging 3 van de bestreden verordening, levert een wetenschappelijke risicobeoordeling op zich niet alle informatie op waarop een besluit inzake risicobeheersing moet worden gebaseerd. Dan moeten ook andere ter zake dienende factoren in aanmerking worden genomen. Gelet op het voorgaande moet worden aangenomen dat de Commissie over een ruime discretionaire bevoegdheid beschikt op een gebied waarop van haar politieke, economische en sociale keuzes worden verlangd en zij ingewikkelde beoordelingen moet maken (zie in die zin arresten van 12 juli 2005, Alliance for Natural Health e.a., C‑154/04 en C‑155/04, Jurispr., EU:C:2005:449, punt 52 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 12 juni 2015, Health Food Manufacturers’ Association e.a./Commissie, T‑296/12, Jurispr., EU:T:2015:375, punt 65 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

31      Dienaangaande moet volgens vaste rechtspraak, wanneer de autoriteiten van de Unie over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikken, met name met betrekking tot de beoordeling van zeer ingewikkelde wetenschappelijke en technische feiten, om de aard en de omvang van de maatregelen die zij vaststellen te bepalen, de toetsing door de rechter van de Unie beperkt blijven tot de vraag of er bij de uitoefening van deze bevoegdheid geen sprake is geweest van een kennelijke dwaling of misbruik van bevoegdheid, dan wel of deze autoriteiten de grenzen van hun beoordelingsbevoegdheid niet klaarblijkelijk hebben overschreden. In die context kan de rechter van de Unie zijn beoordeling van de wetenschappelijke en technische feiten immers niet in de plaats stellen van die van de instellingen waaraan het VWEU die taak bij uitsluiting heeft toevertrouwd (arresten van 9 september 2003, Monsanto Agricoltura Italia e.a., C‑236/01, Jurispr., EU:C:2003:431, punt 135; 21 juli 2011, Etimine, C‑15/10, Jurispr., EU:C:2011:504, punt 60, en Health Food Manufacturers’ Association e.a./Commissie, punt 30 hierboven, EU:T:2015:375, punt 73).

32      Blijkens overweging 14 van de bestreden verordening weigerde de Commissie de betrokken gezondheidsclaims toe te staan op grond dat een gezondheidsclaim niet mag indruisen tegen de algemeen aanvaarde voedings‑ of gezondheidsclaims. Volgens de Commissie zou het gebruik van een dergelijke gezondheidsclaim een tegenstrijdige en verwarrende boodschap aan de consumenten overbrengen omdat deze boodschap het gebruik van suikers zou aanmoedigen terwijl nationale en internationale autoriteiten op grond van algemeen aanvaard wetenschappelijk advies de consument informeren dat de inname daarvan moet worden verminderd. Volgens de Commissie druisten de betrokken gezondheidsclaims dus in tegen het bepaalde in artikel 3, tweede alinea, onder a), van verordening nr. 1924/2006 dat claims niet dubbelzinnig of misleidend mogen zijn.

33      Verzoeksters betoog toont niet aan dat de door de Commissie gehanteerde factoren volgens overweging 14 van de bestreden verordening niet ter zake dienen. De Uniewetgever laat de in artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1924/2006 bedoelde factoren die ter zake een rol spelen, weliswaar onbenoemd, terwijl ook overweging 30 en artikel 17, lid 1, van deze verordening alleen de verplichting vermelden om rekening te houden met andere ter zake dienende factoren, maar deze door de Uniewetgever onbenoemd gebleven factoren moeten per geval worden vastgesteld, rekening houdend met name met de in overweging 36 van verordening nr. 1924/2006 vermelde doelstelling van deze verordening, namelijk om de goede werking van de interne markt met betrekking tot voedings‑ en gezondheidsclaims met behoud van een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen.

34      In casu kan niet geldig worden betwist dat de door de Commissie gehanteerde algemeen aanvaarde voedings‑ en gezondheidsbeginselen ter zake dienen om te beslissen of de betrokken gezondheidsclaims kunnen worden toegestaan. Deze beginselen strekken namelijk tot waarborging van een hoog beschermingsniveau aan de consumenten. De Uniewetgever wees in overweging 18 van verordening nr. 1924/2006, volgens welke gezondheidsclaims niet toelaatbaar zijn indien zij indruisen tegen algemeen aanvaarde voedings‑ en gezondheidsbeginselen, overigens uitdrukkelijk op de relevantie van deze beginselen voor het onderzoek of een gezondheidsclaim kan worden toegestaan.

35      Bijgevolg moet het eerste onderdeel worden afgewezen.

 Tweede onderdeel: onjuiste beoordeling van de verenigbaarheid van de betrokken gezondheidsclaims met de algemeen aanvaarde voedings‑ en gezondheidsbeginselen

36      Volgens verzoekster heeft de Commissie artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1924/2006 geschonden doordat zij ten onrechte beschouwde dat de verschillende betrokken gezondheidsclaims indruisten tegen de algemeen aanvaarde voedings‑ en gezondheidsbeginselen. In dat geval, aldus verzoekster, had de EFSA geen gunstig advies gegeven. De door haar in haar gezondheidsclaims gelegde verbanden tussen een voedingselement, namelijk glucose, enerzijds en de gezondheid anderzijds zijn wetenschappelijk bewezen. Verzoekster stelt onder verwijzing naar een wetenschappelijk advies van de EFSA over de voedingswaardereferenties voor de koolhydraat‑ en vezelinname dat het voedingsbelang van koolhydraten wetenschappelijk en het bijzondere belang van glucose voor de menselijke voeding algemeen aanvaard zijn.

37      Volgens overweging 14 van de bestreden verordening stelde de Commissie vast dat een gezondheidsclaim niet mag indruisen tegen de algemeen aanvaarde voedings‑ en gezondheidsbeginselen. Zij wees erop dat, hoewel de EFSA concludeerde tot een oorzakelijk verband tussen het gebruik van glucose en een bijdrage tot een normaal energieleverend metabolisme, het gebruik van een dergelijke gezondheidsclaim een tegenstrijdige en verwarrende boodschap aan de consumenten zou overbrengen omdat deze boodschap het gebruik van suikers zou aanmoedigen terwijl nationale en internationale autoriteiten op grond van algemeen aanvaard wetenschappelijk advies de consument informeren dat de inname daarvan moet worden verminderd.

38      In de eerste plaats kan verzoeksters betoog niet slagen waar zij stelt dat de tekst van de verschillende betrokken gezondheidsclaims niet indruist tegen de algemeen aanvaarde voedings‑ en gezondheidsbeginselen. Blijkens overweging 14 van de bestreden verordening is de reden waarom de Commissie weigerde de verschillende betrokken gezondheidsclaims toe te staan, namelijk niet dat de tekst ervan als zodanig indruiste tegen de algemeen aanvaarde voedings‑ en gezondheidsbeginselen. Volgens de Commissie was de reden dat de gezondheidsclaims het gebruik van suikers aanmoedigden, wat met deze beginselen in strijd is, omdat het gebruik van suikers volgens deze beginselen moet worden verminderd.

39      In de tweede plaats zij aangaande verzoeksters betoog dat de EFSA geen positieve adviezen over de betrokken gezondheidsclaims zou hebben gegeven indien zij indruisten tegen de algemeen aanvaarde voedings‑ en gezondheidsbeginselen, ten eerste opgemerkt dat het onderzoek van de EFSA slechts beperkt was. Zoals reeds is vastgesteld (zie punt 25 hierboven), dient de EFSA krachtens artikel 18, lid 3, tweede alinea, juncto artikel 16, lid 3, van verordening nr. 1924/2006 voor haar advies namelijk alleen na te gaan of de gezondheidsclaim wetenschappelijk is onderbouwd en of de tekst van de gezondheidsclaim voldoet aan de bij verordening nr. 1924/2006 gestelde criteria. In het bijzonder moet de EFSA zich materieel ervan vergewissen dat de gezondheidsclaims overeenkomstig artikel 6, lid 1, van deze verordening zijn gebaseerd op en onderbouwd door algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, punt 5, en artikel 5, lid 1, onder a), van verordening nr. 1924/2006 moet een dergelijke wetenschappelijke risicobeoordeling door de EFSA gaan over de vraag of een aangevraagde gezondheidsclaim terecht een oorzakelijk verband stelt tussen het gebruik van een levensmiddelencategorie, een levensmiddel of een bestanddeel daarvan en een heilzaam fysiologisch effect.

40      Ten tweede moet de wetenschappelijke risicobeoordeling door de EFSA, zoals de Commissie stelt, worden onderscheiden van de risicobeheersing door de Commissie. Volgens overweging 30 van verordening nr. 1924/2006 levert een wetenschappelijke risicobeoordeling op zich niet alle informatie op waarop een besluit inzake risicobeheersing moet worden gebaseerd en moeten andere ter zake dienende factoren daarom in aanmerking worden genomen.

41      Ten derde betwistte de Commissie blijkens overweging 14 van de bestreden verordening niet de EFSA-adviezen over de betrokken gezondheidsclaims volgens welke een oorzakelijk verband was aangetoond tussen het gebruik van glucose en een goede werking van het energiemetabolisme. Overeenkomstig artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1924/2006 moest de Commissie naast het wetenschappelijke advies van de EFSA evenwel rekening houden met alle toepasselijke Unierechtelijke bepalingen en andere factoren die ter zake een rol spelen. Zo heeft de Commissie met name rekening gehouden met de algemeen aanvaarde voedings‑ en gezondheidsbeginselen die geen rol hadden gespeeld in de beoordeling van de EFSA. Dat de gezondheidsclaims volgens de EFSA-adviezen wetenschappelijk onderbouwd zijn, wettigt dus niet de conclusie dat de Commissie ten onrechte heeft geconcludeerd dat een gezondheidsclaim die het gebruik van suikers aanmoedigt, indruiste tegen de algemeen aanvaarde voedings‑ en gezondheidsbeginselen.

42      In de derde plaats stelt verzoekster onder verwijzing naar een wetenschappelijk advies van de EFSA over de voedingswaardereferenties voor de koolhydraat‑ en vezelinname dat de betrokken gezondheidsclaims niet indruisen tegen de algemeen aanvaarde voedings‑ en gezondheidsbeginselen, daar het voedingsbelang van koolhydraten wetenschappelijk en het bijzondere belang van glucose voor de menselijke voeding algemeen aanvaard zijn.

43      Ten eerste kan dat betoog van verzoekster, die dat wetenschappelijk advies van de EFSA niet aan het Gerecht voorlegt, niet aantonen dat de Commissie ten onrechte heeft beschouwd dat een gezondheidsclaim die het gebruik van suikers aanmoedigt, indruiste tegen de algemeen aanvaarde voedings‑ en gezondheidsbeginselen.

44      Voorts heeft glucose, zoals verzoekster stelt, weliswaar een belang voor de menselijke voeding, maar dat laat de vaststelling in overweging 14 van de bestreden verordening onverlet dat de nationale en internationale autoriteiten op basis van algemeen wetenschappelijk advies aanbevelen het gebruik van suikers te verminderen, zodat gezondheidsclaims die het gebruik van suikers aanmoedigen, indruisen tegen de algemeen aanvaarde voedings‑ en gezondheidsbeginselen.

45      Ten tweede is verzoeksters betoog in repliek evenmin aanvaardbaar dat de gegevens waarop de Commissie zich baseerde, geen veralgemening toestaan met betrekking tot glucose, maar verwezen naar hoge innames van toegevoegde suikers, naar snoep en gesuikerde drank, naar het gebruik van gesuikerde dranken bij kinderen of naar voeding met een hoog gehalte aan toegevoegde suikers, en slechts gedeeltelijk beslissend zijn.

46      De Commissie baseerde haar conclusie dat het op basis van algemeen aanvaard wetenschappelijk advies aanbevolen is het gebruik van suikers te verminderen, in haar schrifturen namelijk op een op internationaal niveau, op Unieniveau en op nationaal niveau bestaande consensus over de noodzaak om het gebruik van zuivere suiker en van toegevoegde suikers in levensmiddelen te verminderen. Dienaangaande kan het Gerecht, daar het onderzoek van de verenigbaarheid van de betrokken gezondheidsclaims met de algemeen aanvaarde voedings‑ en gezondheidsbeginselen in de bestreden verordening voldoende is gemotiveerd, hetgeen verzoekster overigens niet weerlegt, rekening houden met deze in de contentieuze procedure verstrekte preciseringen over de motivering van de betrokken handeling (zie in die zin arrest van 3 september 2015, Inuit Tapiriit Kanatami e.a./Commissie, C‑398/13 P, Jurispr., EU:C:2015:535, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

47      De Commissie verwees op internationaal niveau naar een rapport van 1989 van een onderzoeksgroep van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) over het voedingsdieet, de voeding en de voorkoming van chronische ziekten, volgens hetwelk discussies over de ontwikkeling van vetarme levensmiddelen met weinig geraffineerde monosachariden en zout moesten worden aangemoedigd. Bovendien verwees de Commissie naar een WHO-richtsnoer van 2015 over de inname van suikers bij volwassenen en kinderen, met aanbevelingen over de inname van vrije suikers ter voorkoming van het risico van chronische ziekten. Dat richtsnoer definieert „vrije suikers” als door de fabrikant, de kok of de consument aan voeding en dranken toegevoegde mono‑ en disachariden en als in honing, stroop, vruchtensap en vruchtensapconcentraten aanwezige natuurlijke suikers. Bovendien verwees de Commissie naar het Europees WHO-actieprogramma voor een voedselbeleid 2015‑2020, dat strikte maatregelen aanbeveelt ter beperking van de algemene impact op kinderen van alle vormen van commercialisering van energierijk voedsel met veel verzadigd vet, transvetzuren, suiker en zout.

48      Op Unieniveau vermeldde de Commissie met name het door de groep op hoog niveau voor voeding en lichaamsbeweging vastgestelde Uniekader betreffende nationale initiatieven inzake geselecteerde voedingsstoffen. Dat kader beoogt calorierijke levensmiddelen, zoals levensmiddelen met toegevoegde suikers, te verminderen. Bovendien verwees de Commissie naar de conclusies van de Raad over voeding en lichaamsbeweging (PB 2014, C 213, blz. 1), die een vermindering van het gebruik van levensmiddelen met toegevoegde suikers beogen.

49      Ten slotte wees de Commissie op nationaal niveau met name op het standpunt van 2011 van de Deutsche Gesellschaft für Ernährung (Duitse voedingsvereniging, DGE) over de indicatieve waarden van de energetische koolhydraat‑ en vet-inname, volgens hetwelk een wezenlijk deel van de koolhydraatinname in Duitsland voortkwam uit het gebruik van mono‑ en disachariden vooral in snoep en gesuikerde dranken, zodat het noodzakelijk was meer producten op basis van volkorengraan te gaan gebruiken. Bovendien vermeldde zij het nationale programma „Voeding en gezondheid” 2011‑2015 van de Franse Republiek, dat een verhoging van de inname van complexe koolhydraten en een vermindering van de inname van suikers aanbeveelt, en de in 2014 door het ministerie van Volksgezondheid van het Verenigd Koninkrijk gedane aanbevelingen met het oog op de vermindering van het gebruik van suikers „Sugar reduction: Responding to the challenge” (Suiker verminderen: Hoe de uitdaging aangaan?) van het autonomous executive agency Public Health England. Ten slotte verwees de Commissie naar de in Denemarken, Finland en Zweden toegepaste aanbevelingen van de Noordse Raad van ministers, die voorzien in een maximumwaarde voor het gebruik van toegevoegde suikers.

50      Gelet op het voorgaande kan niet op goede grond worden gesteld dat er op internationaal niveau, op Unieniveau en op nationaal niveau geen consensus is over de noodzaak om het gebruik van suikers te verminderen. De in de punten 47 tot en met 49 hierboven vermelde en door de Commissie aangevoerde feitelijke omstandigheden tonen aan dat een dergelijke consensus om het gebruik van zowel aan levensmiddelen toegevoegde suikers als zuivere suiker te verminderen, bestaat. Aangezien verzoekster niet betwist dat in het algemeen wordt aanbevolen het gebruik van toegevoegde suikers te verminderen, kan zij niet met succes stellen dat een dergelijke aanbeveling alleen geldt voor het gebruik van zuivere suiker. Bovendien vormen verzoeksters producten weliswaar geen voedselproducten met een hoog gehalte aan verborgen toegevoegde suikers of gesuikerde dranken voor kinderen, maar de betrokken gezondheidsclaims betreffen juist glucose als zodanig die een suiker is (zie punt 2 hierboven), en de door de Commissie toegestane gezondheidsclaims mogen overeenkomstig artikel 17, lid 5, van verordening nr. 1924/2006 worden gebruikt door elke exploitant van levensmiddelenbedrijven. Verzoeksters producten bestaan overigens nagenoeg uitsluitend uit glucose.

51      Bijgevolg moet het tweede onderdeel worden afgewezen.

 Derde onderdeel: onjuiste vaststelling van een tegenstrijdige en verwarrende boodschap

52      Volgens verzoekster heeft de Commissie artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1924/2006 geschonden doordat zij beschouwde dat het gebruik van de betrokken gezondheidsclaims een tegenstrijdige en verwarrende boodschap aan de consumenten zou overbrengen. Anders dan de Commissie stelt, moedigen de betrokken gezondheidsclaims het gebruik van suikers niet aan. Zij beschrijven alleen de effecten van glucose in de context van sportieve lichaamsbeweging. In drie van de vijf betrokken gezondheidsclaims gelden goedgetrainde mannen en vrouwen uitdrukkelijk als doelgroep. Voor hen heeft het gebruik van suiker een ander belang dan bijvoorbeeld voor groepen van bijzonder gevoelige consumenten. Volgens verzoekster verandert de loutere aanbeveling van overheidswege om het gebruik van suiker te verminderen niets aan het feit dat glucose de door de betrokken gezondheidsclaims bedoelde heilzame eigenschappen voor de gezondheid heeft, ongeacht het feit dat bepaalde personen volgens de overheid te veel suiker gebruiken. Bovendien is verzoekster ongeveer een zeventigtal jaar op de markt actief en is de heilzaamheid van haar producten voor de gezondheid dus algemeen aanvaard. De consumenten vatten de betrokken gezondheidsclaims niet verkeerd op en gaan als gevolg van die claims zich evenmin ongewenst gedragen door bijvoorbeeld te veel suiker te gebruiken. Volgens verzoekster weet een normaal geïnformeerde, redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument dat hij niet te veel suiker dient te gebruiken. De Commissie zou, indien haar logica werd gevolgd, evenmin twee andere claims voor dranken met glucose hebben mogen toestaan.

53      De Commissie stelde in overweging 14 van de bestreden verordening vast dat het gebruik van de betrokken gezondheidsclaims een tegenstrijdige en verwarrende boodschap aan de consumenten zou overbrengen omdat deze boodschap het gebruik van suikers zou aanmoedigen terwijl nationale en internationale autoriteiten op grond van algemeen aanvaard wetenschappelijk advies de consument informeren dat de inname daarvan moet worden verminderd.

54      Verzoeksters betoog toont evenwel niet aan dat deze overweging onjuist is.

55      In de eerste plaats beschouwde de Commissie namelijk niet ten onrechte dat het gebruik van de betrokken gezondheidsclaims het gebruik van suikers aanmoedigt. Verordening nr. 1924/2006 is overeenkomstig artikel 1, lid 2, ervan van toepassing op voedings‑ en gezondheidsclaims die in commerciële mededelingen worden gedaan, hetzij in de etikettering en presentatie van levensmiddelen, hetzij in de daarvoor gemaakte reclame, indien het gaat om levensmiddelen die bestemd zijn om als zodanig aan de eindverbruiker te worden geleverd. Zoals is vastgesteld in overweging 10 van verordening nr. 1924/2006, kan bij de consument, wanneer levensmiddelen met claims worden aangeprezen, de indruk ontstaan dat zij in nutritioneel, fysiologisch of een ander met de gezondheid verband houdend opzicht beter zijn dan soortgelijke of andere stoffen waaraan dergelijke nutriënten niet zijn toegevoegd. Dit kan de consument brengen tot keuzes die zijn totale inname van nutriënten of andere stoffen rechtstreeks beïnvloeden op een wijze die strijdig is met de wetenschappelijke adviezen (arrest van 6 september 2012, Deutsches Weintor, C‑544/10, Jurispr., EU:C:2012:526, punt 37). Zoals blijkt uit overweging 19 van verordening nr. 1924/2006, roepen levensmiddelen met voedings‑ en/of gezondheidsclaims een positief beeld op. Een exploitant van levensmiddelenbedrijven die de betrokken gezondheidsclaims voor zijn producten gebruikt, geeft ze een positieve connotatie mee door een voordeel aan te geven en een positief beeld te scheppen, zodat niet kan worden geconcludeerd dat daardoor het gebruik niet wordt aangemoedigd van deze producten die volgens de wetenschappelijke adviezen van de EFSA (zie punten 7 en 8 hierboven) een significante glucosebron moeten zijn om deze claims te kunnen dragen.

56      Dienaangaande staaft geen enkel bewijs verzoeksters argument dat zij jarenlang zonder grote invloed op haar verkoopcijfers specifieke gezondheidsclaims voor glucose heeft gebruikt. Bovendien wettigt het feit dat verzoeksters marktaandelen zich volgens haar continu hebben ontwikkeld, zoals de Commissie stelt, veeleer de conclusie dat verzoeksters claims over de werking van glucose gevolgen kunnen hebben gehad voor de verkoop van haar producten op basis van glucose.

57      Evenmin kan worden ingestemd met verzoeksters argument dat het de doelgroep is die van belang is bij de beoordeling van de betrokken gezondheidsclaims, aangezien drie van de vijf aanvragen uitdrukkelijk goedgetrainde mannen en vrouwen als doelgroep vermelden. Uit de wetenschappelijke adviezen van de EFSA over de drie betrokken aanvragen volgt namelijk dat de geclaimde effecten zonder onderscheid verwijzen naar de bijdrage van glucose tot het energiemetabolisme van alle lichamelijk actieve mensen. Volgens die adviezen is het energiemetabolisme onmisbaar voor alle lichaamsfuncties en lichaamsactiviteiten, met inbegrip van lichamelijke beweging en de normale spierfunctie. De betrokken gezondheidsclaims mogen dus ook worden gebruikt voor voor de bevolking in het algemeen bestemde producten op basis van glucose, temeer daar reeds is vastgesteld dat de door de Commissie toegestane gezondheidsclaims overeenkomstig artikel 17, lid 5, van verordening nr. 1924/2006 kunnen worden gebruikt door elke exploitant van levensmiddelenbedrijven (zie punt 50 hierboven).

58      In de tweede plaats volgt uit het onderzoek van het tweede onderdeel van het onderhavige middel (zie punten 36‑51 hierboven) dat verzoekster niet heeft aangetoond dat de Commissie in overweging 14 van de bestreden verordening ten onrechte heeft vastgesteld dat nationale en internationale autoriteiten op grond van algemeen aanvaard wetenschappelijk advies aanbevelen de inname van suikers te verminderen, zodat het gebruik van een gezondheidsclaim die het gebruik van suikers aanmoedigt, indruist tegen de algemeen aanvaarde voedings‑ en gezondheidsbeginselen. De Commissie beschouwde dus niet ten onrechte dat de betrokken gezondheidsclaims, die het gebruik van suikers aanmoedigen hoewel een dergelijke aanmoediging indruist tegen de algemeen aanvaarde voedings‑ en gezondheidsbeginselen, een tegenstrijdige en verwarrende boodschap aan de consument zouden overbrengen. Dat geldt temeer daar de betrokken producten deze gezondheidsclaims volgens de wetenschappelijke adviezen van de EFSA slechts kunnen dragen als zij een significante glucosebron zijn (zie punt 55 hierboven). Dienaangaande mogen voedings‑ en gezondheidsclaims volgens artikel 5, lid 1, onder b), i), van verordening nr. 1924/2006 alleen worden gebruikt als de nutriënt of elke andere stof waarvoor de claim wordt gedaan, aanwezig is in het eindproduct in een significante hoeveelheid, zoals omschreven in de Uniewetgeving of, indien er ter zake geen voorschriften bestaan, in een hoeveelheid die volgens algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens het geclaimde nutritionele of fysiologische effect bewerkstelligt.

59      Dienaangaande moet ook verzoeksters betoog van de hand worden gewezen dat de normaal geïnformeerde, redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument niet meer suiker zal gebruiken naar aanleiding van de gezondheidsclaims, omdat hij weet dat hij niet te veel suikers mag gebruiken.

60      Ook al zou dit het geval zijn, dit neemt namelijk niet weg dat de door de betrokken gezondheidsclaims overgebrachte boodschappen tegenstrijdig en verwarrend zijn zoals omschreven in punt 58 hierboven. Bovendien stellen artikel 9, lid 1, onder l), en artikel 30, lid 1, eerste alinea, onder b), van verordening nr. 1169/2011 een voedingswaardevermelding, met opgave van met name de hoeveelheid suikers, zoals verzoekster stelt, weliswaar in beginsel verplicht voor levensmiddelen en kan de hoeveelheid suikers krachtens artikel 32, lid 4, van deze verordening ook worden uitgedrukt als een percentage van de in deel B van bijlage XIII bij deze verordening vastgestelde referentie-innames, die voor suiker 90 g per gemiddelde volwassene vermelden (8 400 kJ/2 000 kcal), maar een voedingswaardevermelding is, zoals verzoekster toegeeft, niet verplicht voor alle voedingsmiddelen. Artikel 16 van verordening nr. 1169/2011 regelt de weglating van een dergelijke vermelding voor een aantal levensmiddelen. Bovendien is het krachtens artikel 32, leden 2 en 4, van deze verordening niet verplicht de hoeveelheid suikers als een percentage van de referentie-innames uit te drukken; zij kan ook worden uitgedrukt per 100 g. De normaal geïnformeerde, redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument, naar wie moet worden verwezen (zie in die zin arrest van 4 juni 2015, Teekanne, C‑195/14, Jurispr., EU:C:2015:361, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak), ook al weet hij dat het gebruik van te veel suikers te vermijden is, zou naar aanleiding van de gezondheidsclaims dus ertoe kunnen worden gebracht meer suikers te gebruiken, temeer daar de betrokken producten deze gezondheidsclaims volgens de wetenschappelijke adviezen van de EFSA slechts kunnen dragen als zij een significante glucosebron zijn (zie punten 55 en 58 hierboven). Wat voorts verzoeksters producten betreft, is het gebruik van een uit acht tabletten bestaande klassieke kubus met een gewicht per stuk van 48 g (zie punt 1 hierboven) reeds goed voor meer dan de helft van de hoeveelheid suikers die geldt als de in deel B van bijlage XIII bij deze verordening vastgestelde referentie-inname per gemiddelde volwassene.

61      In de derde plaats betreft verzoeksters betoog, waar zij verwijst naar de vergunning voor twee andere claims voor dranken met glucose, in wezen schending van het gelijkheidsbeginsel, zodat het zal worden onderzocht in het kader van het derde middel (zie punten 113 en 114 hierna).

62      Bijgevolg moet het derde onderdeel worden afgewezen.

 Vierde onderdeel: onjuiste beoordeling van de betrokken gezondheidsclaims als dubbelzinnig of misleidend

63      Volgens verzoekster heeft de Commissie artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1924/2006 geschonden doordat zij de betrokken gezondheidsclaims als dubbelzinnig of misleidend in de zin van artikel 3, tweede alinea, onder a), van verordening nr. 1924/2006 beschouwde. Doel van deze laatste bepaling is te voorkomen dat de consumenten het slachtoffer worden van misleidende gezondheidsclaims. De enige vraag die rijst inzake de toepassing van deze bepaling is of de concrete verwijzing naar de gezondheid in de betrokken gezondheidsclaim de consument misleidt. De door de Commissie gestelde tegenspraak is dus irrelevant in de context van de toepassing van artikel 3, tweede alinea, onder a), van verordening nr. 1924/2006. Bovendien stelt verzoekster dat zij niet gehouden is onbekende aanbevelingen van de autoriteiten mee te delen. Dat een aanbeveling niet vermeld is, kan dus evenmin misleiding opleveren.

64      Volgens overweging 14 van de bestreden verordening heeft de Commissie vastgesteld dat een gezondheidsclaim die het gebruik van suikers zou aanmoedigen terwijl nationale en internationale autoriteiten op grond van algemeen aanvaard wetenschappelijk advies de consument informeren dat de inname daarvan moet worden verminderd, niet voldoet aan artikel 3, tweede alinea, onder a), van verordening (EG) nr. 1924/2006, dat bepaalt dat het gebruik van claims niet dubbelzinnig of misleidend mag zijn.

65      Volgens artikel 3, tweede alinea, onder a), van verordening nr. 1924/2006, dat deel uitmaakt van hoofdstuk II van deze verordening betreffende de algemene beginselen, mogen voedings‑ en gezondheidsclaims, onverminderd richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (PB L 109, blz. 29) en richtlijn 84/450/EEG van de Raad van 10 september 1984 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake misleidende reclame (PB L 250, blz. 17), niet onjuist, dubbelzinnig of misleidend zijn.

66      Wat de uitlegging van de termen „dubbelzinnig of misleidend” in de zin van artikel 3, tweede alinea, onder a), van verordening nr. 1924/2006 betreft, is reeds geoordeeld dat een claim voor alcoholhoudende dranken, gesteld dat hij op zich als materieel juist kan worden beschouwd, die onvolledig blijkt te zijn en alleen een bepaalde kwaliteit van het betrokken product op de voorgrond plaatst terwijl hij de gevaren van het gebruik van dit product verzwijgt, dubbelzinnig of zelfs misleidend is (arrest Deutsches Weintor, punt 55 hierboven, EU:C:2012:526, punten 50‑52). Zoals blijkt uit overweging 16 van verordening nr. 1924/2006, moet bij de beoordeling of een dergelijke claim al dan niet misleidend is, worden uitgegaan van de verwachting van een normaal geïnformeerde, redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument (zie in die zin arrest Teekanne, punt 60 hierboven, EU:C:2015:361, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

67      In casu staat vast dat de betrokken gezondheidsclaims, zoals de Commissie vaststelde in overweging 14 van de bestreden verordening, de heilzame werking op het energiemetabolisme correct beschrijven. Uit het onderzoek van het tweede onderdeel van het onderhavige middel (zie punten 36‑51 hierboven) volgt evenwel dat verzoekster niet aantoonde dat de Commissie ten onrechte heeft vastgesteld dat nationale en internationale autoriteiten op grond van algemeen aanvaard wetenschappelijk advies de consument informeren dat de inname van suikers moet worden verminderd, zodat het gebruik van een gezondheidsclaim die glucosegebruik aanmoedigt, indruist tegen de algemeen aanvaarde voedings‑ en gezondheidsbeginselen. Bovendien is er reeds op gewezen (zie punt 60 hierboven) dat het gebruik van de betrokken gezondheidsclaims de normaal geïnformeerde, redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument zou kunnen aanmoedigen tot het gebruik van meer suikers hoewel op basis van algemeen aanvaard wetenschappelijk advies wordt aanbevolen het gebruik ervan te verminderen.

68      Bijgevolg plaatsen de betrokken gezondheidsclaims een bepaalde kwaliteit van verbetering van het energiemetabolisme op de voorgrond, terwijl zij verzwijgen dat de gevaren van het gebruik van meer suikers, los van de goede werking van het energiemetabolisme, geenszins verdwijnen of zelfs maar worden beperkt. De betrokken gezondheidsclaims kunnen, door alleen de heilzame werking voor het energiemetabolisme op de voorgrond te plaatsen, het gebruik van suikers aanmoedigen en uiteindelijk het gevaar van overdreven gebruik van suikers voor de gezondheid van de consumenten verhogen. Gelet op het voorgaande blijken de betrokken gezondheidsclaims onvolledig en dus dubbelzinnig en misleidend te zijn, zelfs al zijn de verstrekte inlichtingen correct (zie in die zin conclusie van advocaat-generaal Mischo in de zaak Gut Springenheide en Tusky, C‑210/96, Jurispr., EU:C:1998:102, punten 86‑90, en van advocaat-generaal Jääskinen in de zaak Neptune Distribution, C‑157/14, Jurispr., EU:C:2015:460, punt 52).

69      In het arrest Deutsches Weintor, punt 55 hierboven (EU:C:2012:526, punten 50‑52), onderzocht het Hof weliswaar of een gezondheidsclaim voor een alcoholhoudende drank waarvan het gebruik zelf voor iedereen gevaren inhoudt, dubbelzinnig en misleidend was, terwijl het gebruik van een bepaalde hoeveelheid suiker geen gevaren voor elk individu kan inhouden en glucose, zoals is reeds vastgesteld (zie punt 44 hierboven), een bepaald belang heeft voor de menselijke voeding. Toch zouden de betrokken gezondheidsclaims, indien zij werden toegestaan, overeenkomstig de daarop toepasselijke voorwaarden kunnen worden gebruikt door elke exploitant van levensmiddelenbedrijven indien het gebruik ervan niet was beperkt overeenkomstig artikel 21 van verordening nr. 1924/2006 betreffende de gegevensbescherming (zie punt 50 hierboven). Zoals blijkt uit de wetenschappelijke adviezen van de EFSA over de betrokken aanvragen, verwijzen de geclaimde effecten zonder onderscheid naar de bijdrage van glucose tot het energiemetabolisme van alle lichamelijk actieve mensen (zie punt 57 hierboven). Voor drie van de vijf door verzoekster aangevraagde gezondheidsclaims bestaat de doelgroep weliswaar uit op uithouding getrainde actieve mannen en vrouwen in goede gezondheid (zie punt 3 hierboven), maar dat neemt niet weg dat de gezondheidsclaims voor glucose als zodanig ook kunnen worden gebruikt voor producten op basis van glucose die bestemd zijn voor de bevolking in het algemeen. Bij het onderzoek of de betrokken gezondheidsclaims dubbelzinnig en misleidend zijn, dient dus, zoals ook blijkt uit overweging 16 van verordening nr. 1924/2006, te worden uitgegaan van de gemiddelde consument. Daar de gemiddelde consument volgens de algemeen aanvaarde voedings‑ en gezondheidsbeginselen zijn gebruik van suikers moet verminderen, stelde de Commissie niet ten onrechte vast dat de betrokken gezondheidsclaims, die de heilzame werking voor het energiemetabolisme op de voorgrond plaatsen terwijl zij de inherente gevaren van het gebruik van meer suikers verzwijgen, dubbelzinnig en misleidend waren.

70      Voorts dient ten overvloede te worden vastgesteld dat in het licht van de vaststellingen van de wetgever in overweging 10 van verordening nr. 1924/2006 (zie punt 55 hierboven) het gebruik van de betrokken gezondheidsclaims de relevante consument ertoe zou kunnen brengen enkel tussen het gebruik van glucose en de goede werking van het energiemetabolisme een oorzakelijk verband te leggen, terwijl een dergelijk verband ook bestaat tussen andere koolhydraten en de goede werking van het energiemetabolisme.

71      Aangaande ten slotte verzoeksters argument dat zij geen kennis had van de aanbevelingen van de nationale en internationale autoriteiten over de vermindering van het gebruik van suikers op basis van algemeen aanvaarde wetenschappelijke adviezen, speelt de vraag van verzoeksters kennis van de betrokken adviezen geen enkele rol bij de vaststelling dat de betrokken gezondheidsclaims dubbelzinnig en misleidend blijken te zijn (zie in die zin arrest van 10 september 2009, Severi, C‑446/07, Jurispr., EU:C:2009:530, punt 62). Zoals reeds is vastgesteld (zie punt 66 hierboven), dient te worden verwezen naar de vermoedelijke verwachting die de betrokken aanwijzing bij de normaal geïnformeerde, redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument wekt. Of sprake is van misleiding in de zin van artikel 3, tweede alinea, onder a), van verordening nr. 1924/2006, hangt niet af van de vraag of verzoekster met kennis daarvan of zelfs opzettelijk heeft gehandeld.

72      Bijgevolg moet het vierde onderdeel worden afgewezen.

 Vijfde onderdeel: geen onderzoek van specifieke gebruiksvoorwaarden of van aanvullende vermeldingen of waarschuwingen

73      Volgens verzoekster heeft de Commissie artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1924/2006 geschonden doordat zij haar verplichting niet is nagekomen om na te gaan of de betrokken gezondheidsclaims onder specifieke gebruiksvoorwaarden of met aanvullende vermeldingen of waarschuwingen konden worden toegestaan. Uit de bestreden verordening valt niet te vernemen met welke specifieke gebruiksvoorwaarden rekening had kunnen worden gehouden of welke aanvullende vermeldingen of waarschuwingen de boodschap minder verwarrend voor de consument hadden kunnen maken. Volgens verzoekster kon overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel worden volstaan met de toevoeging van een verplichte vermelding tot weergave van de aanbeveling van de internationale autoriteiten om het gebruik van suikers te verminderen en onder controle te houden, om te voorkomen dat de boodschap verwarrend werkte op de consument. Zoals bij andere gezondheidsclaims had de Commissie ook kunnen eisen dat verzoekster informatie toevoegde die aangaf dat een verhoging van het gebruik van suikers gevaren voor de gezondheid kon opleveren, zodat het gestelde gevaar van verwarring werd voorkomen.

74      In de eerste plaats kan niet worden ingestemd met het betoog dat de Commissie haar verplichting niet is nagekomen om na te gaan of de betrokken gezondheidsclaims onder specifieke gebruiksvoorwaarden of met aanvullende vermeldingen of waarschuwingen konden worden gebruikt. De Commissie gaf in overweging 14 van de bestreden verordening namelijk aan dat de boodschap, ook al werden de betrokken gezondheidsclaims slechts onder specifieke gebruiksvoorwaarden en/of met aanvullende vermeldingen of waarschuwingen toegestaan, voor de consument niet minder verwarrend werd zodat deze claims niet konden worden toegestaan. De Commissie onderzocht dus of de betrokken gezondheidsclaims onder specifieke gebruiksvoorwaarden of met aanvullende vermeldingen of waarschuwingen konden worden toegestaan.

75      Met betrekking tot verzoeksters argument dat uit de bestreden verordening niet valt te vernemen met welke specifieke gebruiksvoorwaarden rekening had kunnen worden gehouden of welke aanvullende vermeldingen of waarschuwingen de boodschap minder verwarrend voor de consument hadden kunnen maken, volstaat het op te merken dat uit overweging 14 van de bestreden verordening rechtens genoegzaam blijkt dat volgens de Commissie geen specifieke gebruiksvoorwaarden of aanvullende vermeldingen of waarschuwingen konden worden geformuleerd zodat afdoende kon worden voorkomen dat de consument werd misleid.

76      In de tweede plaats betreft verzoeksters betoog dat de Commissie ten onrechte beschouwde dat de betrokken gezondheidsclaims niet onder specifieke gebruiksvoorwaarden en/of met aanvullende vermeldingen of waarschuwingen konden worden toegestaan, in wezen de eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel, zodat het zal worden onderzocht in het kader van het tweede middel (zie punten 87‑91 hierna). De Commissie betwist niet het door verzoekster gestelde dat de Commissie in tal van gevallen de vergunning voor gezondheidsclaims voor levensmiddelen heeft onderworpen aan bepaalde voorwaarden zoals verplichte waarschuwingen, maar dat feit is irrelevant voor het onderzoek van de vraag of de Commissie ten onrechte heeft beschouwd dat de betrokken gezondheidsclaims juist voor glucose niet onder specifieke gebruiksvoorwaarden en/of met aanvullende vermeldingen of waarschuwingen konden worden toegestaan.

77      Gelet op het voorgaande moet het vijfde onderdeel, en dus het onderhavige middel in zijn geheel, worden afgewezen.

 Tweede middel: schending van het evenredigheidsbeginsel

78      Volgens verzoekster heeft de Commissie door de vaststelling van de bestreden verordening het evenredigheidsbeginsel geschonden. Zij acht de weigering ongeschikt en niet noodzakelijk om het doel van verordening nr. 1924/2006 te bereiken, namelijk dat wetenschappelijk voldoende onderbouwde gezondheidsclaims worden gebruikt. Een absoluut reclameverbod dient strikt op evenredigheid te worden getoetst, ermee rekening houdend dat verordening nr. 1924/2006 slechts uitzonderlijk en om gegronde redenen voorziet in de afwijzing van aanvragen op andere dan wetenschappelijke gronden. In de regel volgt het besluit om de claim al dan niet toe te staan de uitkomst van de uiterst lange en dure wetenschappelijke controleprocedure. Volgens verzoekster hadden de betrokken gezondheidsclaims op zijn minst onder limitatieve voorwaarden of met vermeldingen als minder streng middel moeten worden toegestaan. Bovendien had de Commissie in het kader van haar beoordelingsbevoegdheid de formulering van de aangevraagde gezondheidsclaims kunnen wijzigen of aanvullen zodat met behoud van de inhoud de beweerde misleiding had kunnen worden voorkomen. Bovendien stelt verzoekster schending van haar rechten krachtens de artikelen 6 en 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Volgens verzoekster is de weigering ook in strijd met het doel van verordening nr. 1924/2006, krachtens hetwelk de consument tegen misleidende claims moet worden beschermd doordat uitsluitend voldoende wetenschappelijk onderbouwde gezondheidsclaims worden gebruikt. Ten slotte is het besluit van de Commissie onevenredig, omdat dit besluit belet dat aan de consument informatie wordt verstrekt die ten gronde niet kan worden betwist.

79      Handelingen van de Unie-instellingen mogen volgens het evenredigheidsbeginsel, dat behoort tot de algemene Unierechtelijke beginselen, niet verder gaan dan wat geschikt en noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de rechtmatige doelstellingen die met de betrokken regeling worden nagestreefd, met dien verstande dat, wanneer een keuze tussen meerdere geschikte maatregelen mogelijk is, die maatregel moet worden gekozen die de minste belasting met zich brengt, en dat de veroorzaakte nadelen niet onevenredig mogen zijn aan de nagestreefde doelstellingen (zie arrest van 9 maart 2006, Zuid-Hollandse Milieufederatie en Natuur en Milieu, C‑174/05, Jurispr., EU:C:2006:170, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

80      Wat in de eerste plaats de rechterlijke toetsing van de in het vorige punt vermelde voorwaarden betreft, moest de Commissie krachtens artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1924/2006 een besluit nemen over verzoeksters aanvraag, rekening houdend niet alleen met het EFSA-advies, maar ook met alle toepasselijke Unierechtelijke bepalingen en alle andere factoren die ter zake een rol spelen. Zoals reeds is vastgesteld (zie punt 30 hierboven), dient de Commissie te beschikken over een ruime discretionaire bevoegdheid op een gebied waarop van haar politieke, economische en sociale keuzes worden verlangd en zij ingewikkelde beoordelingen moet maken. Derhalve is een op dit gebied vastgestelde maatregel slechts onrechtmatig wanneer hij kennelijk ongeschikt is om het door de bevoegde instelling nagestreefde doel te bereiken (zie in die zin arresten Alliance for Natural Health e.a., punt 30 hierboven, EU:C:2005:449, punt 52 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en Health Food Manufacturers’ Association e.a./Commissie, punt 30 hierboven, EU:T:2015:375, punt 65 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

81      Uit de rechtspraak blijkt ook dat de beoordelingsmarge waarover de bevoegde autoriteiten beschikken om het juiste evenwicht tussen de vrijheid van meningsuiting en het doel van bescherming van de gezondheid te bepalen, varieert naargelang van het doel op grond waarvan de beperking van dit recht gerechtvaardigd is en van de aard van de activiteiten waar het om gaat (arrest van 12 december 2006, Duitsland/Parlement en Raad, C‑380/03, Jurispr., EU:C:2006:772, punt 155; zie ook arrest van 2 april 2009, Damgaard, C‑421/07, Jurispr., EU:C:2009:222, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Volgens deze rechtspraak dient de Commissie te beschikken over een ruime beoordelingsbevoegdheid inzake specifiek het commercieel gebruik van de vrijheid van meningsuiting in met name reclameboodschappen (zie in die zin de conclusie van advocaat-generaal Jääskinen in de zaak Neptune Distribution, punt 68 hierboven, EU:C:2015:460, punt 55).

82      Met betrekking tot verzoeksters betoog dat een volledig reclameverbod strikt moet worden getoetst op evenredigheid, zij opgemerkt dat gezondheidsclaims krachtens artikel 10, lid 1, van verordening nr. 1924/2006 weliswaar verboden zijn tenzij zij in overeenstemming zijn met de algemene voorschriften van hoofdstuk II en de specifieke voorschriften van hoofdstuk IV van die verordening, zij overeenkomstig deze verordening zijn toegestaan en in de in de artikelen 13 en 14 van deze verordening bedoelde lijsten van toegestane claims zijn opgenomen, maar, anders dan verzoekster stelt, vormt het bij verordening nr. 1924/2006 ingevoerde verbod van deze gezondheidsclaims gekoppeld aan een mogelijkheid van vergunning geen volledig reclameverbod. Voorts zijn er reeds gezondheidsclaims die verzoekster kan gebruiken. In het bijzonder voorziet verordening (EU) nr. 432/2012 van de Commissie van 16 mei 2012 tot vaststelling van een lijst van toegestane gezondheidsclaims voor levensmiddelen die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen gaan (PB L 136, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 2015/7 van de Commissie van 6 januari 2015 (PB L 3, blz. 3), in toegestane gezondheidsclaims voor koolhydraat-electrolytoplossingen alsook voor de werking van koolhydraten op het herstel van een normale spierfunctie na een grote inspanning.

83      Wat in deze context verzoeksters verwijzing naar artikel 2, lid 1, onder b), van richtlijn 2000/13 en naar het arrest van 15 juli 2004, Douwe Egberts (C‑239/02, Jurispr., EU:C:2004:445) betreft, stelde het Hof in punt 36 van dat arrest vast dat artikel 2, lid 1, onder a) en b), van richtlijn 2000/13 elke vermelding met betrekking tot ziekten van de mens verbiedt, ongeacht of de consument erdoor kan worden misleid, alsmede vermeldingen die, ofschoon zij niet verwijzen naar ziekten maar veeleer naar bijvoorbeeld de gezondheid, misleidend zijn. Het Hof verklaarde in het arrest Douwe Egberts, reeds aangehaald (EU:C:2004:445, punt 43), ook voor recht dat een absoluut verbod om in de etikettering van voedingsmiddelen bepaalde vermeldingen inzake het vermageren of inzake medische aanbevelingen op te nemen, zonder dat per geval wordt nagegaan of deze vermeldingen de koper daadwerkelijk kunnen misleiden, tot gevolg zou hebben dat de levensmiddelen met deze vermeldingen in een lidstaat niet vrij in de handel kunnen worden gebracht, zelfs niet ingeval deze vermeldingen niet misleidend zijn. Aangezien in casu terecht is vastgesteld dat de betrokken gezondheidsclaims dubbelzinnig en misleidend waren, wettigt verzoeksters argument betreffende artikel 2, lid 1, onder b), van richtlijn 2000/13 en het arrest Douwe Egberts, reeds aangehaald (EU:C:2004:445), niet de conclusie dat ruimer dan aangegeven in punt 80 hierboven op evenredigheid moet worden getoetst.

84      Bovendien is, anders dan verzoekster stelt, volgens overweging 17 van verordening nr. 1924/2006 de wetenschappelijke onderbouwing weliswaar het belangrijkste aspect waarmee bij het gebruik van voedings‑ of gezondheidsclaims rekening dient te worden gehouden, maar dat neemt niet weg dat dezelfde verordening niet slechts zelden en uitzonderlijk voorziet in de afwijzing van aanvragen om andere dan wetenschappelijke redenen, zoals blijkt uit met name artikel 18, lid 4, van deze verordening. Er is namelijk reeds vastgesteld (zie punt 25 hierboven) dat de Commissie blijkens deze bepaling over een aanvraag voor een gezondheidsclaim een besluit moet nemen, rekening houdend met drie gegevens, namelijk ten eerste de wetenschappelijke beoordeling in het EFSA-advies, ten tweede alle toepasselijke Unierechtelijke bepalingen en ten derde andere factoren die ter zake een rol spelen.

85      Wat in de tweede plaats de doelstellingen van de bestreden verordening betreft, is de rechtsgrondslag van deze verordening artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1924/2006. Blijkens artikel 1, lid 1, en de overwegingen 1 en 36 van verordening nr. 1924/2006 is het doel van deze verordening de goede werking van de interne markt inzake voedings‑ en gezondheidsclaims te waarborgen en tevens een hoog niveau van consumentenbescherming te verwezenlijken. Zoals blijkt uit de overwegingen 1 en 18 van verordening nr. 1924/2006, behoort de bescherming van de gezondheid tot de belangrijkste doelstellingen van deze verordening (arrest Deutsches Weintor, punt 55 hierboven, EU:C:2012:526, punt 45). Volgens overweging 9 van deze verordening moeten de daarbij vastgestelde beginselen een hoog beschermingsniveau voor de consument waarborgen, de consument de informatie verstrekken die hij nodig heeft om geïnformeerde keuzes te kunnen maken, en gelijke concurrentievoorwaarden voor de levensmiddelenindustrie scheppen. Volgens overweging 16 van verordening nr. 1924/2006 is van belang dat claims voor levensmiddelen voor de consument begrijpelijk zijn en moeten alle consumenten tegen misleidende claims worden beschermd. In deze context heeft de Commissie precies met het oog op bescherming van de consument tegen dubbelzinnige of misleidende claims geweigerd de betrokken gezondheidsclaims toe te staan, zoals blijkt uit overweging 14 van de bestreden verordening.

86      In de derde plaats toont verzoeksters betoog niet aan dat de bestreden verordening kennelijk ongeschikt is om deze doelstellingen te bereiken.

87      Aangaande ten eerste verzoeksters betoog dat de betrokken gezondheidsclaims op zijn minst onder limitatieve voorwaarden of met vermeldingen als minder streng middel hadden moeten worden toegestaan, toonde verzoekster namelijk niet aan dat de Commissie in overweging 14 van de bestreden verordening zulks ten onrechte als onmogelijk beschouwde omdat de boodschap van de betrokken gezondheidsclaims daardoor niet minder verwarrend voor de consument was, zodat deze claims niet konden worden toegestaan. Zoals de Commissie stelt, zou de vergunning voor de betrokken gezondheidsclaims die het gebruik van suikers aanmoedigen, met een verplichte vermelding, waarbij in wezen wordt gevraagd het gebruik van suikers te verminderen of de gebruikte hoeveelheden suiker onder controle te houden, aan de consumenten een tegenstrijdige en verwarrende boodschap overbrengen. De vermelding van kwantitatieve grenzen of waarschuwingen op een product dat een significante suikerbron is en waaraan tegelijk een gezondheidsclaim een positief imago geeft zodat de consument in het product een nutritioneel of fysiologisch dan wel ander voordeel ziet, zou op zich tegenstrijdig zijn en de inachtneming van de algemeen aanvaarde voedings‑ en gezondheidsbeginselen tot vermindering van het gebruik van suikers niet waarborgen.

88      Bovendien had verzoekster, wat in het bijzonder haar betoog betreft dat het aan de Commissie stond om aan te tonen dat in casu geen enkele voorwaarde, vermelding of waarschuwing de consument afdoende kon beschermen, krachtens artikel 18, lid 2, derde zin, juncto artikel 15, lid 3, onder f), van verordening nr. 1924/2006, bij haar aanvragen specifieke gebruiksvoorwaarden kunnen voorstellen, hetgeen zij niet heeft gedaan.

89      Ten tweede kan evenmin worden ingestemd met verzoeksters betoog waar zij verwijst naar de rechtspraak van het Hof (arresten van 24 november 1993, Keck en Mithouard, C‑267/91 en C‑268/91, Jurispr., EU:C:1993:905; 9 februari 1999, Van der Laan, C‑383/97, Jurispr., EU:C:1999:64, en Douwe Egberts, punt 83 hierboven, EU:C:2004:445), waarin is verklaard dat bij een nationaal reclameverbod de consument afdoende kan worden beschermd door een geschikte markeringsplicht zoals etikettering tot waarborging van de transparantie van aanbiedingen aan de consument.

90      Die rechtspraak betreft namelijk niet-geharmoniseerde nationale maatregelen. In casu heeft de bestreden verordening artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1924/2006 als rechtsgrondslag. Deze laatste verordening berust op artikel 95 EG, volgens hetwelk de wetgever de maatregelen vaststelt inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die de instelling en de werking van de interne markt betreffen. In dit verband eist artikel 168, lid 1, eerste alinea, VWEU dat bij de bepaling en de uitvoering van elk beleid en optreden van de Unie een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid wordt verzekerd, en verlangen artikel 95, lid 3, EG en artikel 114, lid 3, VWEU uitdrukkelijk dat bij de harmonisatie een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid wordt gewaarborgd (zie arrest Alliance for Natural Health e.a., punt 30 hierboven, EU:C:2005:449, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

91      Ten derde, aldus verzoekster, had de Commissie krachtens haar beoordelingsbevoegdheid de tekst van het voorstel van de betrokken gezondheidsclaims moeten herformuleren. Haars inziens was het alleen noodzakelijk de kern van de gezondheidsclaims te behouden, gelet op de wetenschappelijke basis ervan. Dienaangaande vermeldt verzoekster enerzijds geen enkele door de Commissie te onderzoeken formulering van de tekst van de betrokken gezondheidsclaims. Anderzijds druiste volgens overweging 14 van de bestreden verordening juist de intrinsieke inhoud van de betrokken gezondheidsclaims in tegen de algemeen aanvaarde voedings‑ en gezondheidsbeginselen. Verzoeksters betoog dient dus te worden afgewezen.

92      Aangaande ten vierde verzoeksters betoog dat de bestreden verordening de door de artikelen 6 en 16 van het Handvest van de grondrechten erkende vrijheden betreffende het recht op vrijheid en veiligheid alsook de vrijheid van ondernemerschap aantast, stelt verzoekster met het onderhavige middel alleen abstract schending van deze bepalingen. Schending van de artikelen 6 en 16 van het Handvest van de grondrechten vormt evenwel een eigen en van het onderhavige middel inzake schending van het evenredigheidsbeginsel onafhankelijk middel. Overeenkomstig artikel 21, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat overeenkomstig artikel 53, eerste alinea, van dit Statuut en artikel 44, lid 1, onder c), van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van 2 mei 1991 van toepassing is op de procedure voor het Gerecht, moet het verzoekschrift met name een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen inhouden. Het verzoekschrift moet dus verduidelijken waaruit het middel aan de grondslag van het beroep bestaat, zodat het, alleen abstract gesteld, niet voldoet aan de vereisten van het Statuut van het Hof en het Reglement voor de procesvoering (zie arrest van 30 april 2014, Hagenmeyer en Hahn/Commissie, T‑17/12, Jurispr., EU:T:2014:234, punt 99 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Verzoeksters betoog betreffende schending van de artikelen 6 en 16 van het Handvest van de grondrechten moet dus niet-ontvankelijk worden verklaard.

93      Hoe dan ook, het verbod van de betrokken gezondheidsclaims beperkt weliswaar verzoeksters beroepsactiviteit enigerwijs op een bepaald aspect, maar de eerbiediging van deze vrijheden is verzekerd op de essentiële aspecten. De bestreden verordening voorziet krachtens artikel 1, lid 2, van verordening nr. 1924/2006 namelijk alleen in een kader voor de etikettering, de presentatie van de betrokken levensmiddelen en de reclame ervoor met het doel de volksgezondheid te beschermen, welk doel een beperking van een fundamentele vrijheid kan rechtvaardigen, zonder de productie en commercialisering van verzoeksters producten of reclame ervoor te verbieden (zie arrest Deutsches Weintor, punt 55 hierboven, EU:C:2012:526, punt 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak). De weigering om de betrokken gezondheidsclaims toe te staan, raakt dus geenszins het wezen zelf van de bij de artikelen 6 en 16 van het Handvest van de grondrechten erkende vrijheden en moet verenigbaar worden geacht met de eis om verschillende aanwezige grondrechten met elkaar te verzoenen en een juist evenwicht tussen die grondrechten tot stand te brengen (zie in die zin arrest Deutsches Weintor, punt 55 hierboven, EU:C:2012:526, punten 56‑59).

94      Ten vijfde zij eraan herinnerd dat, voor zover verzoekster stelt dat de afwijzing van haar aanvraag onevenredig was omdat daardoor wordt belet dat aan de consumenten ten gronde onbetwistbare informatie over lichamelijke en spieractiviteit wordt verstrekt, de bij verordening nr. 1924/2006 gestelde beginselen volgens overweging 9 ervan een hoog beschermingsniveau voor de consument moeten waarborgen, hem de informatie moeten verstrekken die hij nodig heeft om geïnformeerde keuzes te kunnen maken, en gelijke concurrentievoorwaarden voor de levensmiddelenindustrie moeten scheppen. Zoals reeds is vastgesteld, geven de betrokken gezondheidsclaims slechts onvolledige inlichtingen op basis waarvan een normaal geïnformeerde, redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument juist geen geïnformeerde keuze kan maken, en is een gezondheidsclaim over de werking van koolhydraten tot herstel van de normale spierfunctie na een grote inspanning reeds toegestaan (zie punt 82 hierboven). Verzoeksters betoog dient dus te worden afgewezen.

95      Voor zover verzoekster in repliek verwijst naar de vrijheid van informatie krachtens artikel 11 van het Handvest van de grondrechten, stelt het verzoekschrift geen schending van deze bepaling zodat een zonder nadere rechtvaardiging in repliek voorgedragen middel inzake een dergelijke schending krachtens artikel 48, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van 2 mei 1991 niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Bovendien hangt de mogelijkheid voor de consument om informatie over de werking van glucose te verkrijgen, niet af van de in het onderhavige beroep behandelde gezondheidsclaims.

96      Aangaande ten zesde verzoeksters betoog dat de weigering om de betrokken gezondheidsclaims toe te staan ongeschikt was omdat zij niet bijdroeg tot een vermindering van het gebruik van suikers, is reeds vastgesteld (zie punt 55 hierboven) dat de consumenten in de met claims aangeprezen levensmiddelen een nutritioneel of fysiologisch dan wel ander voordeel voor de gezondheid konden zien, in vergelijking met soortgelijke of andere producten waaraan geen dergelijke nutriënten en andere stoffen zijn toegevoegd. Dit kan de consument brengen tot keuzes die zijn totale inname van verschillende nutriënten of andere stoffen rechtstreeks beïnvloeden op een wijze die strijdig is met de wetenschappelijke adviezen. Dit betoog kan dan ook niet worden aanvaard.

97      Het tweede middel moet derhalve worden afgewezen.

 Derde middel: schending van het beginsel van gelijke behandeling

98      Volgens verzoekster heeft de Commissie het beginsel van gelijke behandeling geschonden door te weigeren de betrokken gezondheidsclaims toe te staan. De Commissie, aldus verzoekster, heeft al vergelijkbare claims over de bijdrage van vitaminen en mineralen tot het energiemetabolisme zonder opgave van kwantitatieve grenzen of waarschuwingen toegestaan. Voorts heeft de Commissie verschillende claims voor levensmiddelen onder verwijzing naar levensmiddelen waarvan overdreven gebruik wordt afgeraden, zoals vlees en vis, fructose, lactulose en polyfenol uit olijfolie, toegestaan. Ook heeft zij aan de lijst van toegestane gezondheidsclaims twee gezondheidsclaims voor koolhydraat-electrolytoplossingen en andere claims voor koolhydraten toegevoegd. Ten slotte, aldus verzoekster, heeft de Commissie twee gezondheidsclaims voor glucomannan (konjacmannan) toegestaan, hoewel dit levensmiddel verstikking met plotse dood kan veroorzaken.

99      Volgens vaste rechtspraak vereist het beginsel van gelijke behandeling dat, behoudens objectieve rechtvaardiging, vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld (zie arresten Alliance for Natural Health e.a., punt 30 hierboven, EU:C:2005:449, punt 115 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en Health Food Manufacturers’ Association e.a./Commissie, punt 30 hierboven, EU:T:2015:375, punt 113 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

100    Wat in de eerste plaats de claims over de bijdrage van vitaminen en mineralen tot het energiemetabolisme betreft, is het juist dat de Commissie, zoals verzoekster stelt, volgens de bijlage bij verordening nr. 432/2012, die de lijst van toegestane gezondheidsclaims bevat, gezondheidsclaims over het feit dat pantotheenzuur, biotine, calcium, koper, ijzer, jodium, magnesium, mangaan, niacine, fosfor, riboflavine (vitamine B2), thiamine, vitamine B6, vitamine B12 en vitamine C bijdragen tot een normaal energiemetabolisme, heeft toegestaan zonder voorwaarden voor het gebruik van het levensmiddel te bepalen of voor dit gebruik beperkingen dan wel bijkomende vermeldingen of waarschuwingen te eisen.

101    Verzoekster toont evenwel niet aan in hoeverre de vergunning voor gezondheidsclaims voor deze vitaminen en mineralen vergelijkbaar is met het onderhavige geval. Alleen het feit dat de gezondheidsclaim in de twee gevallen de bijdrage van een stof tot een normaal energiemetabolisme betreft, is in dit opzicht onvoldoende. Zoals de Commissie stelt, is glucose een nutriënt die verschilt van vitaminen en mineralen. Terwijl kan worden aangenomen dat een normale evenwichtige voeding slechts een beperkte hoeveelheid aan vitaminen en mineralen geeft, is glucose uit zijn aard een basisstof in een groot aantal levensmiddelen die na afbraak van de koolhydraten in het organisme wordt opgenomen. Verzoekster, die wijst op de mogelijke schadelijke effecten op de gezondheid van overdreven gebruik van vitaminen en mineralen in sommige gevallen, ging geenszins nader in op deze gevallen en toonde dus geen met het onderhavige geval vergelijkbare situatie aan.

102    Wat voorts verzoeksters betoog betreft dat de toegestane gezondheidsclaims voor vitaminen en mineralen ook worden gebruikt voor levensmiddelen met suiker, volstaat het op te merken dat deze claims niet de gevolgen van suiker betreffen, zodat geen sprake is van een met het onderhavige geval vergelijkbare situatie.

103    Aangaande in de tweede plaats het betoog betreffende de vergunning voor verschillende claims die verwijzen naar levensmiddelen waarvan overdreven gebruik wordt afgeraden, stelt verzoekster ten eerste dat de Commissie een gezondheidsclaim voor vlees en vis heeft toegestaan hoewel algemeen aanvaard is dat de consumenten van de Unie te veel vlees eten en niet dagelijks vlees zouden mogen gebruiken.

104    Dienaangaande zij opgemerkt dat de Commissie volgens de bijlage bij verordening nr. 432/2012 de gezondheidsclaim volgens welke vlees of vis bijdraagt tot de verbetering van de ijzeropname bij gebruik ervan met andere levensmiddelen die ijzer bevatten, heeft toegestaan. Deze claim mag alleen worden gebruikt voor levensmiddelen die ten minste 50 g vlees of vis per afzonderlijke gekwantificeerde portie bevatten. Om de claim te dragen moet aan de consument de informatie worden verstrekt dat het gunstige effect wordt verkregen bij de consumptie van 50 g vlees of vis tezamen met levensmiddelen die non-haemijzer bevatten.

105    Verzoeksters betoog toont geen schending van het gelijkheidsbeginsel door de Commissie aan. Enerzijds onderbouwt verzoekster namelijk geenszins het door haar gestelde dat sprake is van aanbevelingen die in het algemeen afraden te veel vlees of vis te consumeren. Zij verwijst in repliek weliswaar naar studies, maar legt die niet over. Anderzijds zijn vis en vlees, waarop de toegestane gezondheidsclaim ziet, zoals de Commissie stelt, levensmiddelen die rijk zijn aan nutriënten, terwijl glucose een nutriënt is; zij verschillen dus volledig van glucose. Gelet op het voorgaande is geen sprake van een met het onderhavige geval vergelijkbare situatie.

106    Wat ten tweede verzoeksters betoog inzake fructose betreft, zij vastgesteld dat de Commissie volgens de bijlage bij verordening nr. 432/2012 de gezondheidsclaim volgens welke de consumptie van levensmiddelen met fructose leidt tot een lagere bloedglucosestijging dan die van levensmiddelen met sucrose of glucose, heeft toegestaan. Om de claim te dragen moet(en) glucose en/of sucrose zijn vervangen door fructose in met suiker gezoete levensmiddelen of dranken, zodat de vermindering van het glucose‑ en/of sucrosegehalte in deze levensmiddelen of dranken ten minste 30 % bedraagt.

107    Dat betoog toont geen schending van het gelijkheidsbeginsel aan. Zoals de Commissie stelt, verwijst de toegestane gezondheidsclaim voor fructose namelijk naar de vervanging van glucose en/of sucrose door fructose om de bloedglucosestijging te verlagen. Aangezien daarbij een soort suiker door een andere wordt vervangen met het gevolg dat de bloedglucose minder stijgt, dreigen bij de vergunning voor deze claim in het algemeen niet meer suikers te worden gebruikt. Er is dus geen sprake van een met het onderhavige geval vergelijkbare situatie.

108    Wat ten derde verzoeksters betoog betreft inzake lactulose, zij opgemerkt dat de Commissie volgens de bijlage bij verordening nr. 432/2012 de claim volgens welke lactulose bijdraagt tot een snellere darmpassage, heeft toegestaan. Deze claim mag alleen worden gebruikt voor levensmiddelen die 10 g lactulose per afzonderlijke gekwantificeerde portie bevatten. Om de claim te dragen moet aan de consument de informatie worden verstrekt dat het gunstige effect wordt verkregen met één toediening van 10 g lactulose per dag.

109    Dat betoog toont evenmin schending van het gelijkheidsbeginsel door de Commissie aan. Zoals de Commissie stelt, verwijst de toegestane gezondheidsclaim voor lactulose namelijk naar de laxerende werking van deze in beperkte hoeveelheid gebruikte synthetische disacharide. Deze claim is slechts toegestaan voor een nauwkeurige dosis lactulose die noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van die werking die aan de consumenten ook moet worden verduidelijkt. Gelet op deze zelfs bij het gebruik van een beperkte hoeveelheid lactulose verkregen laxerende werking is geen sprake van een met het onderhavige geval vergelijkbare situatie.

110    Met betrekking tot – ten vierde – verzoeksters betoog betreffende polyfenolen uit olijfolie, heeft de Commissie volgens de bijlage bij verordening nr. 432/2012 de gezondheidsclaim volgens welke polyfenolen uit olijfolie bijdragen tot de bescherming van bloedvetten tegen oxidatieve stress, toegestaan. Deze claim mag alleen worden gebruikt voor olijfolie die ten minste 5 mg hydroxytyrosol en derivaten daarvan (bijvoorbeeld. oleuropeïnecomplex en tyrosol) per 20 g olijfolie bevat. Om de claim te dragen moet aan de consument de informatie worden verstrekt dat het gunstige effect wordt verkregen bij een dagelijkse inname van 20 g olijfolie.

111    Verzoeksters betoog toont niet aan dat de Commissie het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden doordat zij zonder objectieve rechtvaardiging vergelijkbare situaties verschillend heeft behandeld. Verzoekster bewijst namelijk enerzijds geenszins dat het op basis van algemeen aanvaarde wetenschappelijke adviezen aanbevolen is de consumptie van polyfenolen uit olijfolie te verminderen, zoals het geval is voor het gebruik van suikers. Anderzijds vertegenwoordigt een hoeveelheid van 20 g olijfolie, zoals verzoekster stelt, weliswaar ongeveer 30 % van de referentiehoeveelheid van de totale inname van vetstoffen in de zin van bijlage XIII, deel B, van verordening nr. 1169/2011, die 70 g bedraagt, maar dat argument kan niet aantonen dat in casu sprake is van vergelijkbare situaties.

112    In de derde plaats, aldus verzoekster, heeft de Commissie het gelijkheidsbeginsel geschonden door in de lijst van toegestane gezondheidsclaims twee gezondheidsclaims voor koolhydraat-electrolytoplossingen en een andere claim voor koolhydraten op te nemen.

113    Wat ten eerste de twee gezondheidsclaims voor koolhydraat-electrolytoplossingen betreft, zij vastgesteld dat de Commissie volgens de bijlage bij verordening nr. 432/2012 de gezondheidsclaim volgens welke koolhydraat-electrolytoplossingen bijdragen tot de instandhouding van de uithoudingsprestaties tijdens langdurige uithoudingsinspanningen en de opname van water tijdens lichamelijke inspanningen vergroten, heeft toegestaan. Om de claim te dragen moeten koolhydraat-electrolytoplossingen 80‑350 kcal/l uit koolhydraten bevatten en moet ten minste 75 % van de energie afkomstig zijn van koolhydraten die een hoge glycemische reactie tot stand brengen, zoals glucose, glucosepolymeren en sucrose. Bovendien moeten deze dranken tussen 20 mmol/l (460 mg/l) en 50 mmol/l (1 150 mg/l) natrium bevatten en een osmolaliteit tussen 200‑330 mOsm/kg water hebben.

114    De twee toegestane gezondheidsclaims hebben geen betrekking op glucose als zodanig, maar op koolhydraat-electrolytoplossingen, die specifieke producten zijn die worden gebruikt voor de instandhouding van de uithoudingsprestaties tijdens langdurige uithoudingsinspanningen en lichamelijke beweging. Bovendien zijn op uithouding getrainde actieve mannen en vrouwen in goede gezondheid (zie punt 3 hierboven) weliswaar de doelgroep van drie van de vijf door verzoekster aangevraagde gezondheidsclaims, maar dat neemt niet weg dat de door de Commissie voor glucose toegestane gezondheidsclaims als zodanig ook kunnen worden gebruikt door elke exploitant van een levensmiddelenbedrijf voor voor de bevolking in het algemeen bestemde producten op basis van glucose overeenkomstig artikel 17, lid 5, van verordening nr. 1924/2006. Dienaangaande maken, blijkens verzoeksters reclame voor haar producten, waarop de Commissie wijst, ook kinderen en leerlingen deel uit van de doelgroep ervan. Voorts kan verzoekster twee voor haar producten toegestane gezondheidsclaims gebruiken mits is voldaan aan de gebruiksvoorwaarden. Gelet op het voorgaande kan niet worden gesproken van een verschillende behandeling van vergelijkbare situaties. Verzoeksters betoog moet dus worden afgewezen.

115    Wat ten tweede de gezondheidsclaim voor koolhydraten betreft, zij vastgesteld dat de Commissie blijkens de bijlage bij verordening nr. 432/2012 de gezondheidsclaim volgens welke koolhydraten bijdragen tot het herstel van de normale werking van de spieren (contractie) na zeer intensieve en/of langdurige lichaamsbeweging die tot spiervermoeidheid en depletie van de glycogeenvoorraad in skeletspieren heeft geleid, heeft toegestaan. De claim mag alleen worden gebruikt voor levensmiddelen die koolhydraten bevatten die door het menselijk organisme worden gemetaboliseerd (met uitzondering van polyolen). Aan de consument wordt de informatie verstrekt dat het gunstige effect wordt verkregen bij de consumptie van koolhydraten, uit alle bronnen, in een totale inname van 4 g per kg lichaamsgewicht in doses, waarvan de eerste binnen de eerste 4 uur en de laatste niet later dan 6 uur na de zeer intensieve en/of langdurige lichaamsbeweging met spiervermoeidheid en depletie van de glycogeenvoorraad in skeletspieren tot gevolg. De claim mag alleen worden gebruikt voor levensmiddelen die zijn bedoeld voor volwassenen die zeer intensieve en/of langdurige lichaamsbeweging hebben verricht met spiervermoeidheid en depletie van de glycogeenvoorraad in skeletspieren tot gevolg.

116    Glucose is, zoals verzoekster stelt, weliswaar een koolhydraat, maar dat neemt niet weg dat de door verzoekster aangevraagde gezondheidsclaims verwijzen naar het normale energiemetabolisme bij lichamelijke inspanning zonder de intensiteit of de duur van deze inspanning te specificeren of de bijzondere fysiologische processen van het metabolisme van sportlui te beschrijven, anders dan het geval is inzake de voor koolhydraten toegestane gezondheidsclaim. Zoals is vastgesteld (zie punt 88 hierboven), had verzoekster in haar vergunningsaanvraag specifieke gebruiksvoorwaarden voor de aangevraagde gezondheidsclaims kunnen voorstellen, hetgeen zij evenwel niet heeft gedaan. Voorts kon verzoekster deze voor haar producten toegestane gezondheidsclaim gebruiken, mits was voldaan aan de gebruiksvoorwaarden. Bijgevolg kan, daar geen sprake is van vergelijkbare situaties, niet worden geconcludeerd tot schending door de Commissie van het beginsel van gelijke behandeling.

117    In de vierde plaats, aldus verzoekster, heeft de Commissie twee gezondheidsclaims voor glucomannan (konjacmannan) toegestaan, hoewel dit levensmiddel verstikking met plotse dood kan veroorzaken.

118    De Commissie heeft volgens de bijlage bij verordening nr. 432/2012 de gezondheidsclaims volgens welke glucomannan (konjacmannan) bijdraagt tot de instandhouding van normale cholesterolgehalten en volgens welke glucomannan (konjacmannan) in de context van een energiebeperkt dieet bijdraagt tot gewichtsverlies, toegestaan. Het gebruik van deze gezondheidsclaims is door de Commissie weliswaar slechts toegestaan mits een waarschuwing wordt verstrekt voor verstikking bij mensen met slikmoeilijkheden of bij inname met onvoldoende vloeistof van deze stof, die, naar wordt aanbevolen, met veel water moet worden ingenomen zodat ervoor wordt gezorgd dat zij de maag bereikt, maar van een verschillende behandeling van vergelijkbare situaties kan geen sprake zijn, daar deze stof blijkens een desbetreffend EFSA-advies niet natuurlijk aanwezig is in voeding, maar een als emulgator en bindmiddel gebruikt levensmiddelenadditief is en ook wordt gebruikt in de vorm van een voedingssupplement, hetgeen verzoekster niet betwist.

119    In de vijfde plaats dient verzoeksters betoog ter terechtzitting inzake een ontwerp van verordening voor een claim voor cafeïne te worden afgewezen. Enerzijds heeft verzoekster namelijk niet aangetoond dat de Commissie dit ontwerp heeft goedgekeurd. Anderzijds heeft verzoekster, die dat ontwerp niet heeft overgelegd, geen met het onderhavige geval vergelijkbare situatie aangetoond.

120    Ten slotte zij opgemerkt dat de Commissie blijkens overweging 12 van verordening nr. 432/2012 heeft geweigerd een claim over het effect van vetten op de normale absorptie van vetoplosbare vitaminen alsmede een andere claim over het effect van natrium op het behoud van de normale spierfunctie toe te staan, in wezen om dezelfde als de in overweging 14 van de bestreden verordening aangegeven redenen die gelden voor de door verzoekster aangevraagde gezondheidsclaims. Wat voorts de behandeling door de Commissie van suikers betreft, is een gezondheidsclaim voor koolhydraten blijkens de bijlage bij verordening nr. 432/2012 slechts toegestaan onder specifieke gebruiksvoorwaarden die het gebruik ervan beperken tot levensmiddelen die conform zijn aan de in de bijlage bij verordening nr. 1924/2006 gedefinieerde voedingsclaims „Suikerarm” of „Zonder toegevoegde suikers”. Dienaangaande heeft noch het Europees Parlement noch de Raad, zijnde de instellingen die verordening nr. 1924/2006 hebben vastgesteld, zich volgens overweging 18 van verordening nr. 432/2012 verzet tegen de bij deze verordening geplande maatregelen.

121    Bijgevolg moet het derde middel worden afgewezen.

 Vierde middel: niet-nakoming van de motiveringsplicht

122    Volgens verzoekster is de Commissie haar motiveringsplicht onvoldoende nagekomen. De bestreden verordening gaat niet nader in op de argumenten in de opmerkingen van verzoekster en de BSNA of op de vorm waarin de Commissie die in overweging heeft genomen. De louter formele weigering doet vermoeden dat de Commissie ze buiten beschouwing heeft gelaten. Bovendien blijkt uit de bestreden verordening niet dat de Commissie de verschillende doelgroepen heeft onderscheiden. Volgens verzoekster blijkt uit de bestreden verordening veeleer dat de Commissie de door verzoekster en de BSNA gemaakte opmerkingen onvoldoende autonoom heeft nagetrokken. De lacunaire motivering van de bestreden verordening maakt niet duidelijk hoe de Commissie de argumenten in deze opmerkingen heeft behandeld. Bovendien legde de Commissie niet uit waarom een vergunning voor de betrokken gezondheidsclaims, hetzij onder bijzondere voorwaarden, hetzij met aanvullende vermeldingen of waarschuwingen, niet een minder strenge maatregel kon vormen.

123    Volgens vaste rechtspraak moet de door artikel 296, tweede alinea, VWEU vereiste motivering beantwoorden aan de aard van de betrokken handeling en moet de redenering van de instelling die de handeling heeft vastgesteld, er duidelijk en ondubbelzinnig in tot uiting komen, zodat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en de bevoegde rechter zijn toezicht kan uitoefenen. Het motiveringsvereiste moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Het is evenwel niet noodzakelijk dat alle gegevens feitelijk en rechtens in de motivering worden gespecificeerd, aangezien bij de vraag of de motivering van een handeling aan de vereisten van artikel 296, tweede alinea, VWEU voldoet, niet alleen acht moet worden geslagen op de tekst ervan, doch ook op de context waarin deze is genomen en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen. In het bijzonder is de Commissie niet verplicht een standpunt te bepalen ten aanzien van alle door de belanghebbenden voorgedragen argumenten, maar kan zij volstaan met een uiteenzetting van de feiten en rechtsoverwegingen die in het bestek van haar beschikking van wezenlijk belang zijn (zie arrest Hagenmeyer en Hahn/Commissie, punt 92 hierboven, EU:T:2014:234, punt 173 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

124    Aangaande in de eerste plaats verzoeksters betoog dat in de motivering van de bestreden verordening niet nader wordt ingegaan op de argumenten in de opmerkingen van verzoekster en de BSNA of op de vorm waarin de Commissie ze in overweging heeft genomen, is blijkens overweging 17 van de bestreden verordening bij het nemen van de in deze verordening vastgestelde maatregelen rekening gehouden met de opmerkingen van de aanvrager en van het publiek die de Commissie overeenkomstig artikel 16, lid 6, van verordening (EG) nr. 1924/2006 heeft ontvangen. Deze motivering voldoet aan de vereisten van de in punt 123 hierboven vermelde rechtspraak. In het bijzonder, aldus deze rechtspraak, is de Commissie namelijk niet verplicht een standpunt te bepalen ten aanzien van alle door de belanghebbenden voorgedragen argumenten, maar kan zij volstaan met een uiteenzetting van de feiten en rechtsoverwegingen die in het bestek van haar besluit van wezenlijk belang zijn (zie in die zin arrest Hagenmeyer en Hahn/Commissie, punt 92 hierboven, EU:T:2014:234, punt 179). In casu zijn de gronden voor weigering van de vergunning voor de betrokken gezondheidsclaims weergegeven in de overwegingen 4 tot en met 14 van de bestreden verordening, met een uiteenzetting van verzoeksters aanvragen, de conclusies van de EFSA over de verschillende betrokken gezondheidsclaims en de overwegingen inzake risicobeheersing uit hoofde waarvan de claims ondanks de positieve EFSA-adviezen uiteindelijk niet zijn toegestaan. Met deze motivering kon verzoekster de rechtvaardigingsgronden voor de genomen maatregel kennen en het Gerecht zijn toezicht uitoefenen.

125    Aangaande in de tweede plaats verzoeksters betoog dat de Commissie de door verzoekster en de BSNA gemaakte opmerkingen onvoldoende autonoom heeft nagetrokken, dient onderscheid te worden gemaakt tussen de motiveringsplicht en de gegrondheid van de motivering van de bestreden handeling. Het betoog dat de opmerkingen van verzoekster en van derde belanghebbenden onvoldoende zijn onderzocht, betreft de wettigheid ten gronde van de bestreden verordening en daarop kan dus niet niet-nakoming van de motiveringsplicht worden gebaseerd (zie in die zin arrest Hagenmeyer en Hahn/Commissie, punt 92 hierboven, EU:T:2014:234, punt 181 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Hoe dan ook, het feit dat de Commissie verzoeksters opmerkingen beschouwde als van wetenschappelijke aard en het feit dat zij ze als zodanig heeft meegedeeld aan de EFSA voor standpuntbepaling (zie punt 9 hierboven), terwijl zij de opmerkingen van de BSNA niet aan de EFSA heeft meegedeeld, wettigen de conclusie, aangezien relevante gegevens ter schraging van verzoeksters betoog ontbreken, dat de Commissie alle overeenkomstig artikel 16, lid 6, van verordening nr. 1924/2006 ontvangen opmerkingen voldoende heeft onderzocht.

126    In de derde plaats moet ook verzoeksters betoog worden afgewezen dat de motiveringsplicht niet is nagekomen doordat uit de bestreden verordening niet blijkt dat de Commissie onderscheid heeft gemaakt tussen de verschillende doelgroepen. Enerzijds verwijzen de overwegingen 5, 7, 9, 11 en 13 van de bestreden verordening namelijk naar de wetenschappelijke adviezen van de EFSA betreffende de betrokken gezondheidsclaims, die rekening houden met de door verzoekster aangegeven doelgroep van elke aangevraagde gezondheidsclaim. Anderzijds volgt uit overweging 14 van de bestreden verordening dat de verschillende doelgroepen die verzoekster in haar aanvragen voor een vergunning voor de betrokken gezondheidsclaims vermeldt, niet van wezenlijk belang waren binnen de algehele opzet van de weigeringen van de Commissie.

127    In de vierde plaats, aldus verzoekster, legde de Commissie niet uit waarom de vergunning voor de betrokken gezondheidsclaims onder specifieke voorwaarden en met aanvullende vermeldingen of waarschuwingen niet een minder strenge maatregel had kunnen vormen. Ook dat betoog moet worden afgewezen. Uit overweging 14 van de bestreden verordening blijkt namelijk rechtens genoegzaam dat de door verzoekster gevraagde gezondheidsclaims bij vergunning ervan een tegenstrijdige en verwarrende boodschap aan de consumenten zouden overbrengen.

128    Bijgevolg moet het vierde middel worden afgewezen.

129    Mitsdien moet het beroep in zijn geheel worden verworpen.

 Kosten

130    Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in de kosten.

HET GERECHT (Vijfde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Dextro Energy GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten.

Dittrich

Schwarcz

Tomljenović

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 16 maart 2016.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.