Language of document : ECLI:EU:C:2024:340

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

18 april 2024 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Waarden en doelstellingen van de Europese Unie – Artikel 2 VEU – Rechtsstaat – Artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU – Onafhankelijk en onpartijdig gerecht – Reorganisatie van de rechterlijke bevoegdheden binnen een lidstaat – Opheffing van een bijzondere strafrechtbank – Niet-ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing”

In zaak C‑634/22,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Sofiyski gradski sad (rechter voor de stad Sofia, Bulgarije) bij beslissing van 28 september 2022, ingekomen bij het Hof op 10 oktober 2022, in de strafprocedure tegen

OT,

PG,

CR,

VT,

MD,

in tegenwoordigheid van:

Sofyiska gradska prokuratura

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: C. Lycourgos (rapporteur), kamerpresident, O. Spineanu-Matei, J.‑C. Bonichot, S. Rodin en L. S. Rossi, rechters,

advocaat-generaal: M. Campos Sánchez-Bordona,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna en S. Żyrek als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door K. Herrmann, E. Rousseva en P. J. O. Van Nuffel als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 23 november 2023,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2, artikel 6, leden 1 en 3, en artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”), alsook van het beginsel van voorrang van het Unierecht.

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een strafprocedure die is ingeleid tegen vijf personen wegens feiten die als georganiseerde criminaliteit worden gekwalificeerd.

 Toepasselijke bepalingen

3        Lid 43 van de overgangs- en slotbepalingen van de zakon za izmenenie i dopalnanie na Zakona za sadebnata vlast (wet tot wijziging en aanvulling van de wet op de rechterlijke organisatie) (DV nr. 32 van 26 april 2022; hierna: „ZIDZSV”) bepaalt:

„Met de inwerkingtreding van deze wet worden de Spetsializiran nakazatelen sad [(bijzondere strafrechter, Bulgarije)], de Apelativen spetsializiran nakazatelen sad [(bijzondere strafrechter in tweede aanleg, Bulgarije)], de Spetsializirana prokuratura [(bijzonder openbaar ministerie, Bulgarije)] en de Apelativna spetsializirana prokuratura [(bijzonder openbaar ministerie in tweede aanleg, Bulgarije)] opgeheven.”

4        Lid 44 van deze overgangs- en slotbepalingen luidt als volgt:

„(1)      De rechters van de Spetsializiran nakazatelen sad en de Apelativen spetsializiran nakazatelen sad worden opnieuw toegewezen onder de voorwaarden en volgens de procedure van artikel 194, lid 1.

(2)      Binnen 14 dagen na de bekendmaking van deze wet kunnen de in lid 1 bedoelde personen een schriftelijke verklaring indienen bij het college van rechters van de hoge raad van justitie dat zij wensen te worden herbenoemd in de rechterlijke post die zij bekleedden voor hun toewijzing aan, naargelang het geval, de Spetsializiran nakazatelen sad of de Apelativen spetsializiran nakazatelen sad.

(3)      Binnen dertig dagen na het verstrijken van de in lid 2 genoemde termijn, neemt het college van rechters van de hoge raad een beslissing over het creëren van rechterlijke posten bij de rechtbanken die overeenkomen met de posten die bij de Spetsializiran nakazatelen sad en de Apelativen spetsializiran nakazatelen sad zijn opgeheven, rekening houdend met de werklast van de betrokken rechterlijke instanties. Maximaal een kwart van de rechters van de opgeheven Spetsializiran nakazatelen sad en maximaal een derde van de rechters van de Apelativen spetsializiran nakazatelen sad worden overgeplaatst naar eenzelfde rechterlijke instantie.

(4)      Na het verstrijken van de in lid 3 vastgestelde termijn, zal het college van rechters van de hoge raad van justitie de rechters met ingang van de inwerkingtreding van deze wet overplaatsen.

(5)      De in lid 4 bedoelde beslissingen van het college van rechters van de hoge raad van justitie zijn onmiddellijk uitvoerbaar.”

5        Lid 49 van die overgangs- en slotbepalingen bepaalt:

„De strafzaken in eerste aanleg voor de Spetsializiran nakazatelen sad waarin vóór de inwerkingtreding van deze wet nog geen preliminaire zitting heeft plaatsgevonden, worden binnen zeven dagen na de inwerkingtreding van deze wet doorverwezen naar de bevoegde rechtbanken.”

6        Lid 50 van die overgangs- en slotbepalingen luidt als volgt:

„(1)      Met ingang van de inwerkingtreding van deze wet vallen de strafzaken in eerste aanleg voor de Spetsializiran nakazatelen sad waarin reeds een preliminaire zitting heeft plaatsgevonden onder de bevoegdheid van de Sofiyski gradski sad (rechter voor de stad Sofia, Bulgarije) en wordt de behandeling ervan voortgezet door de rechtsprekende formatie die de terechtzitting heeft gehouden.

(2)      De rechters van de rechtsprekende formaties die niet zijn overgeplaatst naar de Sofiyski gradski sad worden gemachtigd om deel te nemen aan de behandeling van de zaken tot aan het einde van de procedure.

(3)      De rechters van de rechtsprekende formatie die de strafzaken in eerste aanleg hebben behandeld waarin vonnis is gewezen, worden gemachtigd om het vonnis te motiveren indien zij niet naar de Sofiyski gradski sad worden overgeplaatst.

[...]”

7        Lid 59 van de overgangs- en slotbepalingen van de ZIDZSV bepaalt:

„(1)      De Sofiyski gradski sad is de opvolger van de Spetsializiran nakazatelen sad met betrekking tot al zijn activa, passiva, rechten en verplichtingen.

(2)      De Apelativen sad Sofia (rechter in tweede aanleg Sofia, Bulgarije) is de opvolger van de Apelativen spetsializiran nakazatelen sad met betrekking tot al zijn activa, passiva, rechten en verplichtingen.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

8        Sinds 12 juli 2019 worden OT, PG, CR, VT en MD vervolgd wegens deelname aan een criminele organisatie die zich bezighoudt met onderling afgestemde afpersingsactiviteiten, aanvankelijk voor de Spetsializiran nakazatelen sad en sinds de opheffing ervan voor de Sofiyski gradski sad.

9        De Spetsializiran nakazatelen sad en de Apelativen spetsializiran nakazatelen sad (hierna samen: „bijzondere strafrechtbanken”) zijn in 2011 door de Bulgaarse wetgever opgericht. Oorspronkelijk waren deze bijzondere strafrechtbanken uitsluitend bevoegd om kennis te nemen van strafbare feiten die door criminele organisaties waren gepleegd. Hun rechtsmacht is vervolgens uitgebreid tot „strafbare feiten tegen de Republiek [Bulgarije]” en tot corruptiezaken tegen personen met een hoge publieke functie.

10      Op grond van de ZIDZSV zijn de bijzondere strafrechtbanken met ingang van 28 juli 2022 opgeheven.

11      De ZIDZSV bepaalt dat de Sofiyski gradski sad en de Apelativen sad Sofia vanaf die datum respectievelijk de Spetsializiran nakazatelen sad en de Apelativen spetsializiran nakazatelen sad vervangen.

12      Uit de toelichting bij de ZIDZSV blijkt dat deze structurele en organisatorische wijzigingen tot doel hadden het grondwettelijke beginsel van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de bescherming van de in de grondwet verankerde rechten van de burgers te waarborgen. De bijzondere strafrechtbanken hadden in de tien jaar dat zij actief waren namelijk niet de doelstellingen bereikt die hun bij de oprichting waren gegeven. Ook waren er vragen gerezen over de onafhankelijkheid van deze rechterlijke instanties vanwege de combinatie van de materiële en personele criteria inzake specialisering die de bevoegdheid ervan kenmerkten.

13      Overeenkomstig lid 50 van de overgangs- en slotbepalingen van de ZIDZSV moeten zaken als die in het hoofdgeding, waarin vóór de inwerkingtreding van de ZIDZSV een preliminaire zitting heeft plaatsgevonden, worden afgesloten door de rechtsprekende formatie die deze terechtzitting heeft gehouden, ondanks de opheffing van de bijzondere strafrechtbanken. Daartoe heeft de Bulgaarse wetgever bepaald dat deze zaken aan de Sofiyski gradski sad en de Apelativen sad Sofia worden overgedragen, dat het mandaat van de juryleden die aan die zaken deelnemen, wordt gewijzigd zodat zij als juryleden voor die rechterlijke instanties worden beschouwd, en dat de rechters van de bijzondere strafrechtbanken die niet zijn overgeplaatst naar die rechterlijke instanties, ernaar worden gedetacheerd.

14      In casu is de kamer van de Sofiyski gradski sad die thans bevoegd is om kennis te nemen van de zaak in het hoofdgeding, dus op dezelfde wijze samengesteld als de kamer van de Spetsializiran nakazatelen sad die vóór de opheffing van laatstgenoemde rechterlijke instantie bevoegd was om kennis te nemen van deze zaak.

15      In het licht van het voorgaande merkt de verwijzende rechter in de eerste plaats op dat de advocaat van OT, als vertegenwoordiger van een niet-gouvernementele organisatie, zich op 25 februari 2022, terwijl de openbare raadplegingsprocedure over het wetsontwerp dat heeft geleid tot de vaststelling van de ZIDZSV gaande was, publiekelijk heeft uitgesproken voor de opheffing van de Spetsializiran nakazatelen sad, op grond dat deze bijzondere strafrechtbank geen eerlijk proces kon waarborgen.

16      OT heeft echter ook na de vaststelling van de ZIDZSV geen wrakingsverzoek ingediend. De verwijzende rechter ziet evenmin een grond om zich te verschonen, aangezien hij van oordeel is dat er wat hem betreft geen sprake is van subjectieve partijdigheid ten opzichte van de zaak of de partijen in het hoofdgeding.

17      Een publieke verklaring als die van de advocaat van OT doet volgens de verwijzende rechter evenwel een legitieme bezorgdheid rijzen over zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Hetzelfde geldt voor de redenen die door de Bulgaarse wetgever zijn aangevoerd ter rechtvaardiging van de afschaffing van de bijzondere strafrechtbanken, aangezien deze redenen niet alleen de onafhankelijkheid in twijfel trekken van de kamer die kennis heeft genomen van de tegen OT ingeleide strafprocedure, maar van de gehele Spetsializiran nakazatelen sad.

18      In de tweede plaats betwijfelt de verwijzende rechter of die redenen verenigbaar zijn met het Unierecht.

19      Hij merkt op dat tot de vaststelling van de ZIDZSV algemeen aanvaard was dat de Spetsializiran nakazatelen sad voldeed aan de vereisten van artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, artikel 267, derde alinea, VWEU en artikel 47, tweede alinea, van het Handvest.

20      Bovendien zijn volgens de verwijzende rechter de redenen die de Bulgaarse wetgever heeft aangevoerd om tot de conclusie te komen dat de bijzondere strafrechtbanken niet onafhankelijk waren en de in de grondwet verankerde rechten van de burgers niet beschermden, nooit gebaseerd op concrete bewijzen, terwijl dergelijke redenen naar behoren hadden moeten worden gestaafd.

21      In de derde en laatste plaats vraagt deze rechter zich af of hij, gelet op de redenen waarmee de opheffing van de Spetsializiran nakazatelen sad is gerechtvaardigd, kennis kan blijven nemen van de voor hem gevoerde procedures en welke de gevolgen zijn voor de beslissingen die hij neemt indien hij zich niet verschoont.

22      In die omstandigheden heeft de Sofiyski gradski sad de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moeten artikel 2, artikel 6, leden 1 en 3, en artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, gelezen in samenhang met artikel 47 van het [Handvest], aldus worden uitgelegd dat afbreuk wordt gedaan aan de onafhankelijkheid van een gerecht dat wordt opgeheven bij de [ZIDZSV], waarbij de rechters echter de behandeling van de zaken die hun zijn toegewezen tot [het tijdstip van de opheffing van dat gerecht] moeten voortzetten en dit ook daarna moeten doen voor de zaken van [dat gerecht] waarin reeds preliminaire zittingen hebben plaatsgevonden, wanneer de opheffing van dat gerecht wordt gemotiveerd met de waarborging van het grondwettelijke beginsel van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de bescherming van de in de grondwet verankerde rechten van de burgers, maar niet naar behoren wordt uiteengezet uit welke feiten blijkt dat [dit beginsel werd] aangetast?

2)      Moeten de voornoemde Unierechtelijke bepalingen aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen nationale voorschriften zoals die van de [ZIDZSV] die resulteren in de volledige opheffing van een onafhankelijke rechterlijke instantie in Bulgarije [(de Spetsializiran nakazatelen sad)] om de genoemde redenen, en in de overplaatsing van de rechters (met inbegrip van de rechter van de rechtsprekende formatie die de aan de orde zijnde strafzaak behandelt) van dat gerecht naar verschillende andere gerechten, maar deze rechters verplichten om de behandeling van de reeds bij het opgeheven gerecht aanhangig gemaakte en door hen begonnen zaken voort te zetten?

3)      Zo ja, en gelet op de voorrang van het Unierecht, welke procedurele handelingen moeten dan door de rechters bij de gerechten die onlangs zijn opgeheven worden uitgevoerd in de zaken van deze gerechten (die zij krachtens de wet moeten afdoen), ook gelet op hun verplichting om nauwkeurig na te gaan of zij zich in die zaken wegens partijdigheid moeten verschonen? Wat zijn de gevolgen daarvan voor de procedurele beslissingen in de zaken van het opgeheven gerecht die moeten worden afgedaan en voor de eindbeslissingen in die zaken?”

 Bevoegdheid van het Hof

23      De Poolse regering voert in wezen aan dat de problematiek inzake de rechterlijke organisatie van de lidstaten, zoals die welke aan de orde is in de prejudiciële vragen, onder de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten en niet onder de materiële werkingssfeer van het Unierecht valt.

24      In dit verband volgt uit vaste rechtspraak dat de rechterlijke organisatie in de lidstaten weliswaar onder hun bevoegdheid valt, maar dit neemt niet weg dat de lidstaten bij de uitoefening van deze bevoegdheid de verplichtingen in acht moeten nemen die voor hen voortvloeien uit het Unierecht [arresten van 19 november 2019, A. K. e.a. (Onafhankelijkheid van de tuchtkamer van de Sąd Najwyższy), C‑585/18, C‑624/18 en C‑625/18, EU:C:2019:982, punt 75, en 9 januari 2024, G. e.a. (Benoeming van rechters in de gewone rechterlijke instanties in Polen), C‑181/21 en C‑269/21, EU:C:2024:1, punt 57 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

25      Bovendien blijkt duidelijk uit de bewoordingen van de prejudiciële vragen dat zij geen betrekking hebben op de uitlegging van het Bulgaarse recht, maar op de Unierechtelijke bepalingen waarop zij betrekking hebben.

26      Hieruit volgt dat het Hof bevoegd is om uitspraak te doen over het verzoek om een prejudiciële beslissing.

 Ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing

27      De Poolse regering is van mening dat aangezien het hoofdgeding geen enkel aanknopingspunt met het Unierecht heeft, de prejudiciële vragen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

28      De Europese Commissie is eveneens van mening dat deze vragen niet-ontvankelijk zijn, omdat de twijfels van de verwijzende rechter hypothetisch zijn aangezien hij geen subjectieve reden aanvoert om zich te verschonen en de partijen in het hoofdgeding zijn objectieve onpartijdigheid niet ter discussie stellen. Bovendien zijn die vragen irrelevant voor de beslechting van het hoofdgeding, aangezien de door de ZIDZSV doorgevoerde structurele en organisatorische wijzigingen enkel betrekking hebben op de Spetsializiran nakazatelen sad en niet op de verwijzende rechter.

29      Volgens vaste rechtspraak is het uitsluitend de taak van de nationale rechter bij wie het geschil aanhangig is gemaakt en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing, om, gelet op de bijzonderheden van dat geschil, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof stelt te beoordelen. Bijgevolg worden prejudiciële vragen van nationale rechterlijke instanties vermoed relevant te zijn en kan het Hof slechts weigeren op die vragen te antwoorden wanneer de gevraagde uitlegging kennelijk geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of wanneer het Hof niet beschikt over de feitelijke en juridische gegevens die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord op die vragen te geven (zie met name arrest van 21 december 2023, European Superleague Company, C‑333/21, EU:C:2023:1011, punt 64 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

30      Zoals namelijk reeds blijkt uit de bewoordingen van artikel 267 VWEU moet de gevraagde prejudiciële beslissing voor de verwijzende rechterlijke instantie „noodzakelijk” zijn „voor het wijzen van haar vonnis” in de bij haar aanhangige zaak [arrest van 24 november 2020, Openbaar Ministerie (Valsheid in geschrifte), C‑510/19, EU:C:2020:953, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

31      Het Hof heeft aldus meermaals in herinnering gebracht dat uit zowel de bewoordingen als de opzet van artikel 267 VWEU blijkt dat de prejudiciële procedure met name vooronderstelt dat daadwerkelijk een geding bij de nationale rechterlijke instantie aanhangig is, in het kader waarvan deze een beslissing moet geven waarbij rekening kan worden gehouden met de prejudiciële beslissing. Bij een dergelijke procedure moet er dus sprake zijn van een zodanig verband tussen dat geding en de bepalingen van Unierecht waarvan om uitlegging wordt verzocht, dat die uitlegging objectief noodzakelijk is voor de door de verwijzende rechter te nemen beslissing [arrest van 9 januari 2024, G. e.a. (Benoeming van rechters in de gewone rechterlijke instanties in Polen), C‑181/21 en C‑269/21, EU:C:2024:1, punten 64 en 65 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

32      In casu wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 2, artikel 6, leden 1 en 3, en artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest, aldus moeten worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat de leden van een rechterlijke instantie die door een lidstaat is opgeheven teneinde het grondwettelijke beginsel van onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de bescherming van de in de grondwet verankerde rechten van de burgers te vrijwaren, als leden van de rechterlijke instantie die de aldus opgeheven rechterlijke instantie heeft opgevolgd, kennis kunnen blijven nemen van bepaalde zaken die zij als leden van laatstgenoemde rechterlijke instantie hebben behandeld.

33      Uit de motivering van de verwijzingsbeslissing volgt dat de prejudiciële vragen meer in het bijzonder betrekking hebben op de uitlegging van het beginsel van de onafhankelijkheid van rechters, zoals dat wordt gewaarborgd door de in het vorige punt genoemde bepalingen van Unierecht.

34      Dienaangaande zij opgemerkt dat de lidstaten in beginsel weliswaar zelf mogen beslissen over de verdeling of reorganisatie van rechterlijke bevoegdheden binnen die lidstaten, zoals is bepaald in artikel 4, lid 2, VEU, maar dat deze verdeling of reorganisatie geen afbreuk mag doen aan de eerbiediging van de in artikel 2 VEU erkende waarde van de rechtsstaat, noch aan de vereisten die in dit verband voortvloeien uit artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, waaronder de vereisten inzake onafhankelijkheid en onpartijdigheid alsook het vereiste dat rechterlijke instanties die het Unierecht moeten uitleggen en toepassen, vooraf bij wet zijn ingesteld [arrest van 5 juni 2023, Commissie/Polen (Onafhankelijkheid en privéleven van rechters), C‑204/21, EU:C:2023:442, punt 263].

35      Het vereiste van onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties, dat voortvloeit uit artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, omvat twee aspecten. Het eerste aspect is extern van aard en vereist dat de betrokken instantie haar taken volledig autonoom uitoefent, zonder enig hiërarchisch verband en zonder aan wie dan ook ondergeschikt te zijn of van waar dan ook bevelen of instructies te ontvangen, zodat zij beschermd is tegen inmenging of druk van buitenaf die de onafhankelijkheid van de oordeelsvorming van haar leden in gevaar zou kunnen brengen en van invloed zou kunnen zijn op hun beslissingen. Het tweede aspect is intern van aard. Het sluit aan bij het begrip onpartijdigheid en heeft betrekking op het houden van gelijke afstand ten opzichte van de partijen bij het geding en hun respectieve belangen met betrekking tot het voorwerp van het geding. Dit aspect verlangt dat objectiviteit in acht wordt genomen en dat, buiten de strikte toepassing van de rechtsregel, elk belang bij de uitkomst van het geschil ontbreekt [arrest van 22 februari 2022, RS (Gevolgen van de uitspraken van een grondwettelijk hof), C‑430/21, EU:C:2022:99, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

36      Dit vereiste van onafhankelijkheid van rechters gebiedt dat de regels voor onvrijwillige overplaatsingen van rechters, met name de noodzakelijke waarborgen bieden om elk risico uit te sluiten dat deze onafhankelijkheid in gevaar wordt gebracht door directe of indirecte invloed van buitenaf. Het is dus van belang dat dergelijke maatregelen slechts kunnen worden genomen om gegronde redenen die in het bijzonder verband houden met de verdeling van de beschikbare middelen om een goede rechtsbedeling te verzekeren [zie in die zin arrest van 6 oktober 2021, W.Ż. (Kamer voor bijzondere controle en publieke zaken van de Sąd Najwyższy – Benoeming), C‑487/19, EU:C:2021:798, punten 117 en 118].

37      In casu heeft de Bulgaarse wetgever besloten de Spetsializiran nakazatelen sad op te heffen om redenen die verband houden met de dringende noodzaak om een goede rechtsbedeling te verzekeren, zonder evenwel de individuele onafhankelijkheid van de leden van die rechterlijke instantie in twijfel te trekken.

38      Uit de toelichting bij de ZIDZSV, zoals vermeld in punt 15 van de verwijzingsbeslissing, blijkt namelijk dat de concentratie van zeer gevoelige zaken die door de Spetsializiran nakazatelen sad moesten worden behandeld, deze rechterlijke instantie minder doeltreffend dreigde te maken en bloot dreigde te stellen aan ongepaste druk. Voorts volgt uit de relevante bepalingen van Bulgaars recht dat de rechters waaruit die rechterlijke instantie was samengesteld door de Bulgaarse wetgever als voldoende onafhankelijk en onpartijdig werden beschouwd om zaken waarin een preliminaire terechtzitting voor de Spetsializiran nakazatelen sad had plaatsgevonden, binnen de Sofiyski gradski sad te blijven behandelen.

39      Zoals in punt 16 van dit arrest is opgemerkt, hebben de partijen in het hoofdgeding de onafhankelijkheid of onpartijdigheid van de verwijzende rechter niet ter discussie gesteld, en twijfelt ook de verwijzende rechter geenszins aan zijn subjectieve onpartijdigheid.

40      In die omstandigheden is het weliswaar zo dat elke rechterlijke instantie moet nagaan of zij een onafhankelijk en onpartijdig gerecht is dat vooraf bij wet is ingesteld in de zin van met name artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, wanneer op dit punt ernstige twijfel rijst [arrest van 9 januari 2024, G. e.a. (Benoeming van rechters in de gewone rechterlijke instanties in Polen), C‑181/21 en C‑269/21, EU:C:2024:1, punt 68 en aldaar aangehaalde rechtspraak], maar dat neemt niet weg dat uit het verzoek om een prejudiciële beslissing niet kan worden opgemaakt waarom er in casu sprake is van een dergelijke twijfel.

41      Bijgevolg blijkt niet dat een uitlegging van de bepalingen van het Unierecht waaruit de vereisten voortvloeien inzake de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke instanties die het Unierecht moeten uitleggen en toepassen, noodzakelijk is voor de beslechting van het hoofdgeding.

42      Het verzoek om een prejudiciële beslissing is dan ook niet-ontvankelijk.

 Kosten

43      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

Het verzoek om prejudiciële beslissing ingediend door de Sofiyski gradski sad (rechter voor de stad Sofia, Bulgarije) bij beslissing van 28 september 2022, is niet-ontvankelijk.

ondertekeningen


*      Procestaal: Bulgaars.