Language of document : ECLI:EU:T:2005:436

Zaak T‑48/02

Brouwerij Haacht NV

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Mededinging – Mededingingsregelingen – Geldboeten – Richtsnoeren voor berekening van geldboeten – Daadwerkelijke macht van inbreukmaker om andere marktdeelnemers aanzienlijke schade te berokkenen – Verzachtende omstandigheden – Mededeling inzake medewerking”

Samenvatting van het arrest

1.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Passend karakter – Rechterlijke toetsing – Elementen die gemeenschapsrechter in aanmerking kan nemen – Elementen die niet zijn vervat in beschikking waarbij geldboete wordt opgelegd en die niet noodzakelijk zijn voor motivering ervan – Daaronder begrepen

(Art. 229 EG, 230 EG en 253 EG; verordening nr. 17 van de Raad, art. 17)

2.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Beschikking waarbij geldboeten worden opgelegd – Vermelding van elementen op basis waarvan Commissie zwaarte en duur van inbreuk heeft beoordeeld – Toereikende vermelding

(Art. 253 EG; verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2, tweede alinea; mededelingen 96/C 207/04 en 98/C 9/03 van de Commissie)

3.      Mededinging – Mededingingsregelingen – Afbakening van markt – Doel – Bepaling van mate van ongunstige beïnvloeding van handel tussen lidstaten

(Art. 81, lid 1, EG)

4.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuken – Verzachtende omstandigheden – Onderneming die louter passieve rol vervulde of slechts meeloopster was

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie, punt 3)

5.      Mededinging – Gemeenschapsregels – Inbreuken – Geldboeten – Vaststelling – Criteria – Verhoging van algemeen niveau van geldboeten – Toelaatbaarheid – Voorwaarden

(Verordening nr. 17 van de Raad)

6.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Niet-oplegging of vermindering van geldboete in ruil voor medewerking van beschuldigde onderneming – Noodzaak van gedraging die vaststelling van inbreuk door Commissie heeft vergemakkelijkt

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 11, leden 1, 4 en 5, en 15; mededeling 96/C 207/04 van de Commissie)

7.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Houding van onderneming tijdens administratieve procedure – Beoordeling van mate van medewerking van elke bij mededingingsregeling betrokken onderneming – Inachtneming van gelijkheidsbeginsel – Niet-vergelijkbare mate van medewerking die verschillende behandeling rechtvaardigt

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2; mededeling 96/C 207/04 van de Commissie)

1.      Met betrekking tot beroepen tegen beschikkingen waarbij de Commissie aan ondernemingen geldboeten oplegt wegens schending van de mededingingsregels, heeft het Gerecht een dubbele bevoegdheid. Enerzijds moet het krachtens artikel 230 EG deze beschikkingen op hun wettigheid toetsen. Daarbij moet het met name nagaan of de motiveringsplicht van artikel 253 EG is nagekomen; bij niet-nakoming van deze plicht kan de beschikking nietig worden verklaard. Anderzijds is het Gerecht in het kader van de hem bij artikel 229 EG en artikel 17 van verordening nr. 17 verleende volledige rechtsmacht bevoegd om te beoordelen of passende geldboeten zijn opgelegd. Deze beoordeling kan een grond zijn om aanvullende gegevens te doen overleggen en in aanmerking te nemen, die als zodanig niet op grond van de motiveringsplicht van artikel 253 EG in de bestreden beschikking behoeven te worden vermeld.

(cf. punt 44)

2.      De omvang van de motiveringsplicht met betrekking tot de berekening van een wegens schending van de communautaire mededingingsregels opgelegde geldboete moet worden bepaald overeenkomstig artikel 15, lid 2, tweede alinea, van verordening nr. 17, volgens hetwelk „[b]ij de vaststelling van het bedrag van de geldboete [...] niet alleen rekening [wordt] gehouden met de zwaarte, maar ook met de duur van de inbreuk”. Aan de eisen van het wezenlijke vormvoorschrift van motivering wordt voldaan wanneer de Commissie in haar beschikking de factoren aangeeft op basis waarvan zij de zwaarte en de duur van de inbreuk heeft beoordeeld. Bovendien bevatten de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, en de mededeling betreffende het niet opleggen of verminderen van geldboeten in zaken betreffende mededingingsregelingen regels die aangeven welke factoren de Commissie in aanmerking moet nemen bij de beoordeling van de zwaarte en de duur van de inbreuk.

Bijgevolg wordt aan de eisen van het wezenlijke vormvoorschrift van motivering voldaan wanneer de Commissie in haar beschikking de factoren aangeeft die zij overeenkomstig de richtsnoeren en, in voorkomend geval, de mededeling inzake medewerking in aanmerking heeft genomen en op basis waarvan zij de zwaarte en de duur van de inbreuk heeft kunnen beoordelen voor de berekening van het bedrag van de geldboete.

(cf. punt 46)

3.      In het kader van de toepassing van artikel 81, lid 1, EG moet de relevante markt worden gedefinieerd om uit te maken of een overeenkomst de handel tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden en ertoe strekt of tot gevolg heeft dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst. Bijgevolg is de Commissie alleen verplicht in een beschikking krachtens artikel 81, lid 1, EG de relevante markt af te bakenen, wanneer zonder een dergelijke afbakening niet kan worden uitgemaakt of de overeenkomst, het besluit van een ondernemersvereniging of de onderling afgestemde feitelijke gedraging de handel tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden en ertoe strekt of tot gevolg heeft dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst.

(cf. punt 58)

4.      In punt 3 van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, wordt bepaald dat vermindering van het basisbedrag van de geldboete voor een onderneming mogelijk is wegens bijzondere verzachtende omstandigheden zoals „het feit dat de betrokken onderneming een louter passieve rol vervulde of slechts meeloopster was bij de totstandbrenging van de inbreuk”.

Om in aanmerking te komen voor de verzachtende omstandigheid dat de betrokken onderneming „een louter passieve rol vervulde of slechts meeloopster was”, is vereist dat zij zich „op de achtergrond” heeft gehouden, hetgeen wil zeggen dat zij niet actief heeft deelgenomen aan de uitwerking van de mededingingsverstorende overeenkomsten. Als indicatie voor de passieve rol van een onderneming in een mededingingsregeling kan onder meer in aanmerking worden genomen het feit dat de onderneming de bijeenkomsten veel onregelmatiger heeft bijgewoond dan de gewone leden van de mededingingsregeling, het feit dat zij pas later op de markt is gekomen waarop de inbreuk betrekking had, ongeacht de duur van haar deelneming aan de inbreuk, of het feit dat vertegenwoordigers van andere ondernemingen die aan de inbreuk hebben deelgenomen, een uitdrukkelijke verklaring in die zin hebben afgelegd.

De specifieke kenmerken van de gedragingen van de ene onderneming kunnen niet bepalen of jegens een andere onderneming een verzwarende of een verzachtende omstandigheid in aanmerking kan worden genomen. Of dergelijke omstandigheden in aanmerking worden genomen, hangt immers af van de individuele gedragingen van een onderneming en berust dus noodzakelijkerwijs op de kenmerken van haar eigen gedragingen.

(cf. punten 74‑75, 79)

5.      De Commissie beschikt in het kader van verordening nr. 17 bij de bepaling van de boetebedragen over een beoordelingsmarge om het gedrag van de ondernemingen zodanig te sturen dat zij de mededingingsregels naleven.

Het feit dat de Commissie in het verleden voor sommige soorten inbreuken geldboeten van een bepaald niveau heeft opgelegd, staat er niet aan in de weg dat zij dit niveau binnen de in verordening nr. 17 gestelde grenzen verhoogt, indien dit noodzakelijk is ter uitvoering van het communautaire mededingingsbeleid. Integendeel, voor een doeltreffende toepassing van de communautaire mededingingsregels moet de Commissie het niveau van de geldboeten op elk moment aan de eisen van dit beleid kunnen aanpassen.

(cf. punt 81)

6.      Een vermindering van de geldboete wegens medewerking tijdens de administratieve procedure is slechts gerechtvaardigd wanneer het gedrag van de betrokken onderneming de Commissie in staat heeft gesteld, een inbreuk met minder moeilijkheden vast te stellen en daaraan in voorkomend geval een einde te maken.

Een aan het onderzoek meewerkende onderneming heeft geen recht op een vermindering van de geldboete wanneer de medewerking die zij heeft verleend, niet verder is gegaan dan hetgeen waartoe zij volgens artikel 11, leden 4 en 5, van verordening nr. 17 verplicht was. Wanneer een onderneming in antwoord op een verzoek om inlichtingen op grond van artikel 11 van verordening nr. 17 daarentegen inlichtingen verstrekt die veel verder gaan dan die welke de Commissie krachtens datzelfde artikel kan eisen, komt zij voor een vermindering van de geldboete in aanmerking.

Wanneer de Commissie in een verzoek om inlichtingen op grond van artikel 11 van verordening nr. 17 niet alleen feitelijke vragen stelt en om overlegging van bestaande documenten verzoekt, doch een onderneming ook verzoekt, te beschrijven waarover is gesproken tijdens diverse bijeenkomsten die zij heeft bijgewoond, hoe deze zijn verlopen, en wat de resultaten of de conclusies ervan zijn, terwijl het duidelijk is dat de Commissie vermoedt dat deze bijeenkomsten werden georganiseerd om de mededinging te beperken, is dit verzoek van dien aard dat het de ondervraagde onderneming als het ware verplicht, haar deelneming aan een inbreuk op de communautaire mededingingsregels toe te geven, zodat deze onderneming niet hoeft te antwoorden op dat soort vragen. In dat geval moet het feit dat een onderneming toch informatie daarover verstrekt, worden beschouwd als een spontane medewerking van de onderneming, die overeenkomstig de mededeling inzake medewerking een vermindering van de geldboete kan rechtvaardigen.

(cf. punten 104, 106-107)

7.      Bij de beoordeling van de medewerking van ondernemingen tijdens de administratieve procedure betreffende een verboden mededingingsregeling mag de Commissie niet voorbijgaan aan het gelijkheidsbeginsel, een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht, dat wordt geschonden wanneer vergelijkbare situaties verschillend worden behandeld of verschillende situaties gelijk worden behandeld, tenzij een dergelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is.

In dit verband moet de verschillende behandeling van de betrokken ondernemingen kunnen worden toegeschreven aan de verschillende mate waarin zij hebben meegewerkt, inzonderheid de verschillende informatie die zij hebben verstrekt, of de verschillende fase van de administratieve procedure of de niet vergelijkbare omstandigheden waarin deze gegevens zijn verstrekt.

(cf. punten 108‑109)