Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Varna (bestuursrechter in eerste aanleg Varna, Bulgarije) op 28 juni 2022 – DEVNIA TSIMENT” AD / Zamestnik-predsedatel na Darzhavna agentsia „Darzhaven rezerv i voennovremenni zapasi”

(Zaak C-428/22)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad Varna (bestuursrechter in eerste aanleg Varna, Bulgarije)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: „DEVNIA TSIMENT” AD

Verwerende partij: Zamestnik-predsedatel na Darzhavna agentsia „Darzhaven rezerv i voennovremenni zapasi”

Prejudiciële vragen

1.    Moeten overweging 33, artikel 1, artikel 3, artikel 8 en artikel 2, onder i) en j), van richtlijn 2009/119/EG1 van de Raad van 14 september 2009 houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden, met inachtneming van het doel van de richtlijn en van artikel 2, onder d), van verordening (EG) nr. 1099/20082 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende energiestatistieken, alsmede in het licht van het evenredigheidsbeginsel krachtens artikel 52, lid 1, juncto artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan nationale bepalingen zoals die in het hoofdgeding, volgens welke personen die voor productiedoeleinden intracommunautair petroleumcokes volgens punt 3.4.23 van bijlage A bij verordening nr. 1099/2008 hebben verworven, verplicht kunnen worden veiligheidsvoorraden aan te leggen?

2.    Moeten overweging 33, artikel 1, artikel 3, artikel 8 en artikel 2, onder i) en j), van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan nationale bepalingen zoals die in het hoofdgeding, volgens welke de soorten producten waarvan veiligheidsvoorraden moeten worden aangelegd en in opslag gehouden, zijn beperkt tot een deel van de soorten producten uit artikel 2, onder i), van de richtlijn juncto hoofdstuk 3.4 van bijlage A bij verordening nr. 1099/2008?

3.    Moeten overweging 33, artikel 1, artikel 3, artikel 8 en artikel 2, onder i) en j), van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan nationale bepalingen zoals die in het hoofdgeding, volgens welke de intracommunautaire verwerving respectievelijk invoer van een soort van de in artikel 2, onder i), van de richtlijn juncto hoofdstuk 3.4 van bijlage A bij verordening nr. 1099/2008 genoemde producten door een persoon, diens verplichting meebrengt om veiligheidsvoorraden van een ander en andersoortig product aan te leggen en in opslag te houden?

4.    Moeten overweging 33, artikel 1, artikel 3, artikel 8 en artikel 2, onder i) en j), van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan nationale bepalingen zoals die in het hoofdgeding, volgens welke een persoon verplicht is voorraden aan te leggen en in opslag te houden van een product dat hij in het kader van zijn economische activiteit niet gebruikt en dat met deze activiteit geen verband houdt, waarbij deze verplichting bovendien een aanzienlijke financiële belasting met zich meebrengt (die in de praktijk niet kan worden gedragen), aangezien de persoon noch over het product beschikt, noch daarvan importeur en/of houder is?

5.    Indien een van de vragen ontkennend wordt beantwoord: moeten overweging 33, artikel 1, artikel 3, artikel 8 en artikel 2, onder i) en j), van de richtlijn, met inachtneming van het doel van de richtlijn en in het licht van het evenredigheidsbeginsel krachtens artikel 52, lid 1, juncto artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat de importeur van een bepaalde soort product alleen kan worden verplicht veiligheidsvoorraden van dezelfde soort product aan te leggen en in opslag te houden als die welke voorwerp van de invoer was?

____________

1 PB 2009, L 265, blz. 9.

1 PB 2008, L 304, blz.1