Language of document :

Beroep ingesteld op 24 april 2024 – Kerkosand/Commissie

(Zaak T-216/24)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Kerkosand spol. s r.o. (Šajdíkove Humence, Slowaakse Republiek) (vertegenwoordigers: Rechtsanwälte A. Rosenfeld en C. Holtmann)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

vast te stellen dat de Europese Commissie ten onrechte heeft nagelaten om de maatregelen te nemen die noodzakelijk waren voor de uitvoering van het arrest van het Gerecht van 9 september 2020 in de zaak T-745/171 en heeft nagelaten om in de staatssteunprocedure SA.38121 [2016/FC] – Slowaakse Republiek „Investment aid to the Slovak glass sand producer NAJPI a.s.” de formele onderzoeksprocedure overeenkomstig artikel 4, lid 4, van de verordening (EU) 2015/15892 in te leiden;

de Europese Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het beroep is gebaseerd op de volgende middelen.

Schending van artikel 266 VWEU

De verzoekende partij voert in het eerste middel aan dat de Commissie haar verplichting op grond van artikel 266 VWEU niet is nagekomen omdat zij niet de maatregelen heeft genomen die noodzakelijk waren voor de uitvoering van het arrest van het Gerecht van 9 september 2020 in de zaak T-745/17 en heeft nagelaten om in de staatssteunprocedure SA.38121 [2016/FC] – Slowaakse Republiek „Investment aid to the Slovak glass sand producer NAJPI a.s.” de formele onderzoeksprocedure overeenkomstig artikel 4, lid 4, van de verordening (EU) 2015/1589 in te leiden. Bij het arrest van 9 september 2020 heeft het Gerecht het bestreden besluit nietig verklaard. Naar het oordeel van het Gerecht had de Commissie bij het onderzoek van de staatssteun twijfels moeten hebben over de verenigbaarheid ervan met de interne markt in de zin van artikel 4, lid 4, van de verordening (EU) 2015/1589. Aangezien de Commissie echter tot nu toe geen besluit heeft genomen om de formele onderzoeksprocedure in te leiden, is artikel 266 VWEU geschonden.

Schending van artikel 108 VWEU en artikel 4 van verordening (EU) 2015/1589

Met haar tweede middel voert de verzoekende partij aan dat de Commissie door haar nalatigheid eveneens haar verplichting op grond van artikel 108, lid 2, VWEU, gelezen in samenhang met artikel 4 van verordening (EU) 2015/1598, niet is nagekomen. De Commissie is volgens artikel 4, lid 4, van verordening (EU) 2015/1589 verplicht om de formele onderzoeksprocedure overeenkomstig artikel 108, lid 2, VWEU in te leiden als zij na een vooronderzoek vaststelt dat de aangemelde maatregel twijfels kan doen rijzen inzake de verenigbaarheid met de interne markt. Volgens het arrest van Gerecht van 9 september 2020 had de Commissie ter zake twijfels moeten hebben. Desondanks werd tot nu toe geen besluit genomen om de formele onderzoeksprocedure in te leiden. Sinds het arrest van 9 september 2020 zijn meer dan drie jaar en zeven maanden verstreken. Totdat het nietig verklaarde besluit werd vastgesteld, had de voorlopige onderzoeksprocedure reeds drie jaar en zes maanden geduurd. De voorlopige onderzoeksprocedure heeft dus in totaal reeds meer dan zeven jaar geduurd, zonder dat de formele onderzoeksprocedure werd ingeleid.

Schending van artikel 41, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie1

Met het derde middel voert de verzoekende partij aan dat het in artikel 41, lid 1, van het Handvest van de grondrechten vastgelegde recht op behoorlijk bestuur is geschonden. Krachtens dit grondrecht is de Commissie verplicht om een administratieve procedure binnen een redelijke termijn af te sluiten en te vermijden dat de procedure buitensporig lang duurt. Dat grondrecht van de verzoekende partij is geschonden omdat sinds de klacht inzake staatssteun van de verzoekende partij meer dan zeven jaar zijn verstreken zonder dat de formele onderzoeksprocedure werd ingeleid. Ten laatste sinds het arrest van Gerecht van 9 september 2020 was de Commissie verplicht om deze procedure in te leiden. Deze buitensporig lange duur van de procedure, die kon worden vermeden, is onverenigbaar met de basisbeginselen van behoorlijk bestuur en met het recht op een snelle administratieve procedure.

____________

1 Arrest van 9 september 2020, Kerkosand/Commissie, T-745/17, EU:T:2020:400.

1 Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB 2015, L 248, blz. 9).

1 PB 2012, C 326, blz. 391.