Language of document :

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 20 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Oradea - Roemenië) – Ruxandra Paula Andriciuc e.a. / Banca Românească SA

(Zaak C-186/16)1

(Prejudiciële verwijzing – Bescherming van de consument – Richtlijn 93/13/EEG – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Artikel 3, lid 1, en artikel 4, lid 2 – Beoordeling van het oneerlijke karakter van contractuele bedingen – Kredietovereenkomst in vreemde valuta – Wisselkoersrisico dat volledig ten laste komt van de consument – Aanzienlijke verstoring van het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen – Tijdstip waarop de verstoring van het evenwicht moet worden beoordeeld – Strekking van het begrip ‚duidelijk en begrijpelijk geformuleerde’ bedingen – Omvang van de informatie die moet worden verstrekt door de bank)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Oradea

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Ruxandra Paula Andriciuc e.a.

Verwerende partij: Banca Românească SA

Dictum

Artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „eigenlijk voorwerp van de overeenkomst” in de zin van die bepaling een contractueel beding als in het hoofdgeding omvat, dat is opgenomen in een leningsovereenkomst in vreemde valuta, waarover niet afzonderlijk is onderhandeld en krachtens hetwelk de lening in dezelfde vreemde valuta moet worden terugbetaald als die waarin zij is aangegaan, aangezien dat beding een wezenlijke prestatie vastlegt die kenmerkend is voor die overeenkomst. Derhalve kan dat beding niet als oneerlijk worden aangemerkt, voor zover het duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd.

Artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13 moet aldus worden uitgelegd dat het vereiste dat een contractueel beding duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd, veronderstelt dat financiële instellingen in het geval van kredietovereenkomsten kredietnemers voldoende informatie verschaffen die hen in staat stelt goed geïnformeerde en prudente beslissingen te nemen. In dit verband houdt dit vereiste in dat een beding krachtens hetwelk de lening in dezelfde vreemde valuta moet worden terugbetaald als die waarin zij is aangegaan, niet alleen formeel en grammaticaal maar ook wat de concrete reikwijdte ervan betreft in die zin door de consument moet worden begrepen dat een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument niet alleen in staat moet zijn om de mogelijkheid van waardevermindering of -vermeerdering van de vreemde valuta waarin de lening is aangegaan te kennen, maar ook om de – mogelijk aanzienlijke – economische gevolgen van een dergelijk beding voor zijn financiële verplichtingen in te schatten. Het staat aan de nationale rechter om de noodzakelijke verificaties ter zake te verrichten.

Artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13 moet aldus worden uitgelegd dat bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van een contractueel beding moet worden uitgegaan van het moment waarop de betrokken overeenkomst is gesloten, rekening houdend met alle omstandigheden waarvan de verkoper op dat moment kennis kon hebben en die gevolgen konden hebben voor de latere uitvoering van die overeenkomst. Het staat aan de verwijzende rechter om – in het licht van alle omstandigheden van het hoofdgeding en rekening houdend met met name de deskundigheid en de kennis van de verkoper, in casu van de bank, met betrekking tot de mogelijke wisselkoersschommelingen en de risico’s die inherent zijn aan het aangaan van een lening in vreemde valuta – na te gaan of er sprake is van een verstoring van het evenwicht in de zin van die bepaling.

____________

1 PB C 243 van 4.7.2016.