Language of document : ECLI:EU:C:2023:629

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

7 september 2023 (*)

„Niet-nakoming – Overheidsopdrachten voor diensten – Staatsdrukkerij – Vervaardiging van identiteitsbewijzen en andere officiële documenten en van systemen voor het beheer van deze documenten – Nationale wettelijke regeling die voorziet in de gunning van opdrachten voor de vervaardiging van deze documenten aan een publiekrechtelijke onderneming zonder voorafgaande aanbestedingsprocedure – Artikel 346, lid 1, onder a), VWEU – Richtlijn 2014/24/EU – Artikel 1, leden 1 en 3 – Artikel 15, leden 2 en 3 – Bijzondere veiligheidsmaatregelen – Bescherming van de wezenlijke belangen van de veiligheid van een lidstaat”

In zaak C‑601/21,

betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 258 VWEU, ingesteld op 28 september 2021,

Europese Commissie, aanvankelijk vertegenwoordigd door P. Ondrůšek, M. Siekierzyńska, A. Stobiecka-Kuik en G. Wils, vervolgens door G. Gattinara, P. Ondrůšek, A. Stobiecka-Kuik en G. Wils als gemachtigden,

verzoekster,

tegen

Republiek Polen, vertegenwoordigd door B. Majczyna, E. Borawska-Kędzierska en M. Horoszko als gemachtigden,

verweerster,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: A. Arabadjiev, kamerpresident, L. Bay Larsen (rapporteur), vicepresident van het Hof, P. G. Xuereb, T. von Danwitz en A. Kumin, rechters,

advocaat-generaal: N. Emiliou,

griffier: C. Di Bella, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 1 december 2022,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 2 maart 2023,

het navolgende

Arrest

1        Met haar verzoekschrift verzoekt de Europese Commissie het Hof vast te stellen dat de Republiek Polen, door in de Poolse wetgeving uitzonderingen met betrekking tot de opdrachten voor de vervaardiging van bepaalde documenten, formulieren en zegels op te nemen waarin niet is voorzien door richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG (PB 2014, L 94, blz. 65, met rectificaties in PB 2015, L 184, blz. 31, en PB 2021, L 410, blz. 200), de verplichtingen niet is nagekomen die krachtens artikel 1, leden 1 en 3, en artikel 15, leden 2 en 3, van richtlijn 2014/24, gelezen in samenhang met artikel 346, lid 1, onder a), VWEU, op haar rusten.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

2        Artikel 1 van richtlijn 2014/24 luidt:

„1.      Bij deze richtlijn worden regels vastgesteld betreffende procedures voor aanbesteding door aanbestedende diensten met betrekking tot overheidsopdrachten en prijsvragen waarvan de geraamde waarde niet minder bedraagt dan de in artikel 4 vastgestelde drempels.

2.      Aanbesteding in de zin van deze richtlijn is de aankoop door middel van een overheidsopdracht van werken, leveringen of diensten door één of meer aanbestedende diensten van door deze aanbestedende diensten gekozen ondernemers, ongeacht of de werken, leveringen of diensten een openbare bestemming hebben of niet.

3.      De toepassing van deze richtlijn is onderworpen aan artikel 346 VWEU.

[…]”

3        Artikel 2, lid 1, punten 6 en 9, van deze richtlijn luidt:

„Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de volgende definities:

[…]

6.      ‚overheidsopdrachten voor werken’: overheidsopdrachten die betrekking hebben op een van de volgende:

a)      de uitvoering, of het ontwerp en de uitvoering, van werken die betrekking hebben op een van de in bijlage II bedoelde activiteiten;

b)      de uitvoering, of het ontwerp en de uitvoering, van een werk;

c)      het laten uitvoeren met welke middelen dan ook van een werk dat voldoet aan de eisen van de aanbestedende dienst die een beslissende invloed uitoefent op het soort werk en het ontwerp van het werk;

[…]

9.      ‚overheidsopdrachten voor diensten’: overheidsopdrachten die betrekking hebben op het verlenen van andere diensten dan die bedoeld in punt 6”.

4        In artikel 4 van deze richtlijn zijn de drempels neergelegd waarboven zij van toepassing is.

5        Artikel 12 van deze richtlijn („Overheidsopdrachten tussen entiteiten in de overheidssector”) bepaalt in lid 1:

„Een overheidsopdracht die door een aanbestedende dienst aan een andere privaat- of publiekrechtelijke rechtspersoon wordt gegund, valt buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)      de aanbestedende dienst oefent op die rechtspersoon toezicht uit zoals op zijn eigen diensten;

b)      meer dan 80 % van de activiteiten van de gecontroleerde rechtspersoon wordt uitgeoefend in de vorm van taken die hem zijn toegewezen door de controlerende aanbestedende dienst of door andere, door diezelfde aanbestedende dienst gecontroleerde rechtspersonen, en

c)      er is geen directe participatie van privékapitaal in de gecontroleerde rechtspersoon, met uitzondering van geen controlerende of blokkerende macht opleverende vormen van participatie van privékapitaal, vereist krachtens de nationale regelgeving, in overeenstemming met de Verdragen, die geen beslissende invloed uitoefenen op de gecontroleerde rechtspersoon.

[…]”

6        Artikel 15 („Defensie en veiligheid”) van richtlijn 2014/24 bepaalt in de leden 2 en 3:

„2.      Deze richtlijn is niet van toepassing op overheidsopdrachten en prijsvragen die niet anderszins op grond van lid 1 zijn uitgezonderd, voor zover de bescherming van de essentiële veiligheidsbelangen van een lidstaat niet kan worden gewaarborgd door minder ingrijpende maatregelen, bijvoorbeeld door eisen te stellen ter bescherming van het vertrouwelijke karakter van de informatie die de aanbestedende dienst in een aanbestedingsprocedure overeenkomstig deze richtlijn beschikbaar stelt.

Voorts is deze richtlijn overeenkomstig artikel 346, lid 1, onder a), VWEU, niet van toepassing op overheidsopdrachten en prijsvragen die niet anderszins op grond van lid 1 van dit artikel zijn uitgezonderd, voor zover de toepassing van deze richtlijn een lidstaat ertoe zou verplichten informatie ter beschikking te stellen waarvan hij de openbaarmaking in strijd acht met zijn essentiële veiligheidsbelangen.

3.      Wanneer de aanbesteding en de uitvoering van de overheidsopdracht of prijsvraag geheim zijn verklaard of overeenkomstig de in een lidstaat geldende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen gepaard moeten gaan met bijzondere veiligheidsmaatregelen, is deze richtlijn niet van toepassing, indien die lidstaat heeft besloten dat de essentiële belangen niet kunnen worden gewaarborgd met minder ingrijpende maatregelen, zoals die als bedoeld in lid 2, eerste alinea.”

7        Artikel 28, leden 1 en 2, van deze richtlijn, met het opschrift „Niet-openbare procedure”, luidt als volgt:

„1.      In een niet-openbare procedure kan elke ondernemer naar aanleiding van een oproep tot mededinging een verzoek tot deelname indienen […].

[…]

2.      Alleen de ondernemers die na beoordeling van de verstrekte informatie door de aanbestedende dienst daartoe worden verzocht, kunnen een inschrijving doen. De aanbestedende dienst kan overeenkomstig artikel 65 het aantal geschikte gegadigden die tot deelneming aan de procedure worden uitgenodigd, beperken.

[…]”

8        Artikel 29 van richtlijn 2014/24, „Mededingingsprocedure met onderhandeling”, bepaalt in lid 6:

„De mededingingsprocedure met onderhandeling kan in opeenvolgende fasen verlopen, zodat het aantal inschrijvingen waarover moet worden onderhandeld wordt beperkt door toepassing van de gunningscriteria uit de aankondiging van de opdracht, de uitnodiging tot bevestiging van belangstelling of een ander aanbestedingsstuk. […]”

9        Artikel 30, lid 4, van die richtlijn bepaalt:

„De concurrentiegerichte dialoog kan in opeenvolgende fasen verlopen, zodat het aantal in de dialoogfase te bespreken oplossingen wordt beperkt door toepassing van de gunningscriteria uit de aankondiging van de opdracht of in het beschrijvend document. De aanbestedende dienst vermeldt in de aankondiging van de opdracht of in het beschrijvende document of hij van deze mogelijkheid gebruik zal maken.”

10      Artikel 42 van richtlijn 2014/24 bepaalt hoe de aanbestedende diensten technische specificaties kunnen vaststellen en daarmee rekening kunnen houden bij de selectie van de inschrijvingen. Dit artikel bepaalt in lid 1 ervan:

„De technische specificaties als omschreven in punt 1 van bijlage VII worden uitgeschreven in de aanbestedingsstukken. In de technische specificaties worden de voor een werk, dienst of levering gestelde kenmerken voorgeschreven.

Die kenmerken kunnen ook verband houden met het specifieke proces of de specifieke methode van vervaardiging of uitvoering van de gevraagde werken, leveringen of diensten of met een specifiek proces van een ander stadium van de levenscyclus ervan, zelfs wanneer deze factoren niet tot de materiële essentie van de werken, leveringen of diensten behoren, mits zij met het voorwerp van de opdracht verbonden en in verhouding tot de waarde en de doelstellingen ervan zijn.

De technische specificaties kunnen tevens bepalen of de overdracht van intellectuele-eigendomsrechten vereist zal zijn.

[…]”

11      Artikel 58 van deze richtlijn, „Selectiecriteria”, luidt als volgt:

„1.      Selectiecriteria kunnen betrekking hebben op:

a)      geschiktheid om de beroepsactiviteit uit te oefenen;

b)      de economische en financiële draagkracht;

c)      de technische en beroepsbekwaamheid.

De aanbestedende diensten mogen alleen de criteria bedoeld in de leden 2, 3 en 4 als voorwaarden voor deelname opleggen aan ondernemers. De aanbestedende diensten beperken eventuele voorwaarden tot die welke kunnen garanderen dat een gegadigde of inschrijver over de juridische en financiële middelen en de technische bekwaamheden en beroepsbekwaamheden beschikt om de te gunnen opdracht uit te voeren. Alle voorwaarden houden verband met en staan in verhouding tot het voorwerp van de opdracht.

2.      Met betrekking tot de geschiktheid om de beroepsactiviteit uit te oefenen kunnen aanbestedende diensten van ondernemers eisen dat zij zijn ingeschreven bij een van de in de lidstaat van vestiging bijgehouden beroeps- of handelsregisters, als omschreven in bijlage XI, of dat zij voldoen aan andere eisen in die bijlage.

[…]

3.      Met betrekking tot de economische en financiële draagkracht, kunnen de aanbestedende diensten eisen stellen om ervoor te zorgen dat ondernemers over de nodige economische en financiële draagkracht beschikken om het contract uit te voeren. Daartoe kunnen de aanbestedende diensten met name eisen dat de ondernemers een bepaalde minimumjaaromzet hebben, met inbegrip van een minimumomzet op het gebied waarop de opdracht betrekking heeft. Voorts kunnen de aanbestedende diensten verlangen dat de ondernemers informatie verstrekken over hun jaarrekeningen, bijvoorbeeld over de verhouding tussen de activa en de passiva. Zij kunnen tevens een passend niveau voor de verzekering tegen beroepsrisico’s verlangen.

[…]

4.      Met betrekking tot de technische bekwaamheid en beroepsbekwaamheid kunnen aanbestedende diensten eisen opleggen opdat ondernemers over de noodzakelijke personele en technische middelen en ervaring beschikken om de opdracht volgens een passende kwaliteitsnorm uit te voeren.

De aanbestedende diensten kunnen met name eisen dat de ondernemers een voldoende mate van ervaring hebben die kan worden aangetoond met geschikte referenties inzake in het verleden uitgevoerde opdrachten. Een aanbestedende dienst kan ervan uitgaan dat een ondernemer niet over de vereiste beroepsbekwaamheid beschikt wanneer hij heeft vastgesteld dat de ondernemer conflicterende belangen heeft die negatief kunnen uitwerken op de uitvoering van de overeenkomst.

In aanbestedingsprocedures […] voor diensten […] kan de beroepsbekwaamheid van de ondernemers om de dienst te verlenen […] worden beoordeeld op grond van hun vaardigheden, doeltreffendheid, ervaring en betrouwbaarheid.

[…]”

12      Artikel 63 van deze richtlijn heeft als opschrift „Beroep op de draagkracht van andere entiteiten” en bepaalt in lid 1:

„Met betrekking tot de in artikel 58, lid 3, bedoelde criteria inzake economische en financiële draagkracht en de in artikel 58, lid 4, bedoelde criteria inzake technische bekwaamheid en beroepsbekwaamheid kan een ondernemer zich, in voorkomend geval en voor een bepaalde opdracht, beroepen op de draagkracht van andere entiteiten, ongeacht de juridische aard van zijn banden met die entiteiten. […]

[…]

Indien een ondernemer een beroep doet op de draagkracht van andere entiteiten voor het vervullen van de economische en financiële criteria, kan de aanbestedende dienst eisen dat de ondernemer en die entiteiten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de uitvoering van de opdracht.

[…]”

13      Artikel 71 van deze richtlijn bevat de regels voor onderaanneming.

 Pools recht

14      Artikel 4, punt 5c), van de ustawa Prawo zamówień publicznych (wet inzake het plaatsen van overheidsopdrachten) van 29 januari 2004 (Dz. U. 19, volgnr. 177), zoals gewijzigd bij de ustawa o dokumentach publicznych (wet op de overheidsdocumenten) van 22 november 2018 (Dz. U. van 2019, volgnr. 53) (hierna ook: „Pzp”) bepaalde:

„Deze wet is niet van toepassing op:

[…]

5c)      opdrachten voor de vervaardiging van:

a)      de blanco overheidsdocumenten bedoeld in artikel 5, lid 2, van de [ustawa o dokumentach publicznych], evenals de personalisatie en de individualisering ervan;

b)      accijnszegels;

c)      de legaliseringszegels en de controlestickers bedoeld in de wet van 20 juni 1997 inzake de verkeerswetgeving [(Dz. U. van 2018, volgnr. 1990), zoals nadien gewijzigd];

d)      de stembiljetten bedoeld in artikel 40 van de wet van 5 januari 2011 inzake de kieswetgeving (Dz. U. van 2019, volgnr. 684 en 1504) en artikel 20 van de wet van 14 maart 2003 inzake het landelijk referendum (Dz. U. van 2019, volgnr. 1444 en 1504);

e)      de hologrammen op stemrechtcertificaten bedoeld in artikel 32, lid 1, van de [wet inzake de kieswetgeving];

f)      de microprocessorsystemen met software voor het beheer van overheidsdocumenten, computersystemen en databanken die nodig zijn voor het gebruik van overheidsdocumenten bedoeld in artikel 5, lid 2, van de [ustawa o dokumentach publicznych] met een elektronische chip, overeenkomstig het doel waarvoor ze zijn bestemd.”

15      De in artikel 5, lid 2, van de ustawa o dokumentach publicznych bedoelde overheidsdocumenten zijn:

„1)      identiteitskaarten;

2)      paspoorten;

3)      de zeemansboekjes bedoeld in artikel 10, lid 1, van de wet op de maritieme arbeid van 5 augustus 2015;

4)      documenten afgegeven krachtens artikel 44, lid 1, en artikel 83, lid 1, van de wet op de burgerlijke stand van 28 november 2014;

5)      documenten afgegeven aan vreemdelingen krachtens de artikelen 37 en 226 van de vreemdelingenwet van 12 december 2013;

6)      documenten afgegeven aan leden van diplomatieke missies en consulaire posten van andere staten of personen die daarmee zijn gelijkgesteld krachtens de wet, verdragen of internationaal gewoonterecht, alsmede documenten afgegeven aan hun gezinsleden die deel uitmaken van hun huishouden overeenkomstig artikel 61 van de vreemdelingenwet […];

7)      het document dat wordt afgegeven aan burgers van de Europese Unie overeenkomstig artikel 48, lid 1, van de wet van 14 juli 2006 inzake de toegang tot, het verblijf in en het vertrek van het grondgebied van de Republiek Polen van onderdanen van lidstaten van de […] Unie en hun gezinsleden;

8)      documenten afgegeven aan gezinsleden van burgers van de […] Unie overeenkomstig artikel 30, lid 1, en artikel 48, lid 2, van de [wet inzake de toegang tot, het verblijf in en het vertrek van het grondgebied van de Republiek Polen van onderdanen van lidstaten van de […] Unie en hun gezinsleden];

9)      documenten afgegeven aan vreemdelingen overeenkomstig artikel 55, lid 1, en artikel 89i, lid 1, van de wet van 13 juni 2003 betreffende het verlenen van bescherming aan vreemdelingen op het grondgebied van de Republiek Polen;

10)      executoriale titels afgegeven door rechterlijke instanties of gerechtsdeurwaarders;

11)      afschriften van definitieve vonnissen waarbij het ontstaan, het bestaan of het tenietgaan van een recht wordt vastgesteld of waarbij de burgerlijke staat betrokken is;

12)      afschriften van vonnissen of certificaten afgegeven door een rechterlijke instantie waarbij de vertegenwoordiging van een persoon, de uitvoering van een rechtshandeling of het beheer van een bepaald goed wordt toegestaan;

13)      afschriften van beslissingen van rechterlijke instanties en gerechtsmedewerkers betreffende het aanbrengen van de formule van tenuitvoerlegging op een andere executoriale titel dan de in artikel 777, lid 1, punten 1 en 11, van de wet van 17 november 1964 tot vaststelling van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering opgenomen titels indien het gaat om een executoriale titel die niet door een rechterlijke instantie is afgegeven;

14)      afschriften van en uittreksels uit documenten betreffende de in artikel 79, punten 1 en 1b en punt 4, van de wet van 14 februari 1991 betreffende het notariaat bedoelde notariële handelingen, de in artikel 79, punt 2, van die wet bedoelde certificaten en de in artikel 79, punt 5, van die wet bedoelde wisselprotesten;

15)      certificaten voor vliegtuigbemanningsleden;

16)      militaire persoonsbewijzen afgegeven aan personen die zijn ingeschreven in het militaire register krachtens artikel 54, lid 1, van de wet van 21 november 1967 betreffende de algemene verplichting om de Republiek Polen te verdedigen;

17)      militaire persoonsbewijzen afgegeven krachtens artikel 48, lid 1, van de wet van 11 september 2003 inzake beroepsmilitairen;

18)      identiteitskaarten afgegeven overeenkomstig artikel 137c, lid 1, van [de wet inzake beroepsmilitairen];

19)      identiteitskaarten afgegeven overeenkomstig artikel 54a, lid 1, van [de wet betreffende de algemene verplichting om de Republiek Polen te verdedigen];

20)      de aantekeningen in het paspoort bedoeld in artikel 19, lid 1, van de wet van 13 juli 2006 inzake paspoorten;

21)      visumstickers;

22)      documenten die certificeren dat een persoon tot de Poolse natie behoort (Karta Polaka);

23)      verklaringen van handicap of graad van invaliditeit;

24)      vergunningen om het beroep van arts uit te oefenen;

25)      vergunningen om het beroep van tandarts uit te oefenen;

26)      rijbewijzen;

27)      bijzondere kentekenbewijzen voor beroepsbeoefenaren en gewone kentekenbewijzen, met uitzondering van de kentekenbewijzen bedoeld in artikel 73, lid 3, van de [wet inzake de verkeerswetgeving];

28)      voertuigkaarten (karta pojazdu);

29)      de tijdelijke certificaten bedoeld in artikel 71, lid 1, van de [wet inzake de verkeerswetgeving];

30)      tachograafkaarten bedoeld in artikel 2, punt 4, van de wet van 5 juli 2018 op de tachograaf;

31)      ADR-certificaten bedoeld in artikel 2, punt 10, van de wet van 19 augustus 2011 op het vervoer van gevaarlijke goederen;

31a)      de registratiedocumenten bedoeld in artikel 4, lid 1, van de wet van 12 april 2018 op de registratie van jachten en andere vaartuigen met een lengte tot 24 m;

32)      dienstkaarten van:

a)      politieagenten,

b)      grenswachten,

c)      staatsveiligheidsfunctionarissen,

d)      functionarissen van de binnenlandse veiligheidsdienst,

e)      functionarissen van de inlichtingendienst,

f)      functionarissen van het centraal corruptiebestrijdingsbureau,

g)      functionarissen van de militaire contraspionagedienst en beroepsmilitairen die zijn aangesteld in een functie bij die dienst,

h)      functionarissen van de militaire inlichtingendienst en beroepsmilitairen die zijn aangesteld in een functie bij die dienst,

i)      functionarissen en personeel van gevangenissen,

j)      functionarissen van de belasting- en douanediensten,

k)      personen die werkzaam zijn bij organisatieonderdelen van de nationale belastingdienst,

l)      inspecteurs van de wegvervoersinspectie,

m)      leden van de marechaussee.”

 Precontentieuze procedure

16      Bij aanmaningsbrief van 25 januari 2019 heeft de Commissie de Republiek Polen in kennis gesteld van haar twijfels over met name de verenigbaarheid met richtlijn 2014/24 van de ustawa - Prawo zamówień publicznych, waarbij deze richtlijn in de Poolse rechtsorde is omgezet.

17      In het bijzonder was de Commissie van mening dat deze lidstaat de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet was nagekomen, aangezien de in artikel 4, punt 5c), van die wet genoemde diensten (hierna: „betrokken diensten”) voor de vervaardiging van documenten, accijnszegels, legaliseringszegels, controlestickers, stembiljetten, hologrammen op stemrechtcertificaten, microprocessorsystemen met software voor het beheer van overheidsdocumenten, computersystemen en databanken die nodig zijn voor het gebruik van overheidsdocumenten met een chip, overeenkomstig het doel waarvoor ze zijn bestemd, bij deze wet van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten waren uitgesloten, terwijl deze richtlijn niet in een dergelijke uitsluiting voorzag.

18      In haar antwoord van 25 maart 2019 heeft de Republiek Polen deze grief van de Commissie betwist.

19      Op 5 november 2019 heeft deze lidstaat de Commissie in kennis gesteld van de vaststelling van een nieuwe wet die de ustawa – Prawo zamówień publicznych met ingang van 1 januari 2021 zou vervangen.

20      De Commissie was van mening dat deze nieuwe wet de aan de Republiek Polen verweten niet-nakoming van richtlijn 2014/24 nog niet zou verhelpen en heeft haar bij brief van 28 november 2019 een met redenen omkleed advies toegezonden en deze lidstaat verzocht de nodige maatregelen te nemen om binnen een termijn van twee maanden na ontvangst ervan aan dit advies te voldoen.

21      In haar antwoord van 28 januari 2020 heeft de Republiek Polen met name de grief van de Commissie betwist dat in de Poolse rechtsorde bepalingen zijn ingevoerd waarbij de betrokken diensten zijn uitgesloten van de werkingssfeer van de richtlijn, terwijl deze richtlijn daarin niet voorziet.

22      Aangezien de Commissie niet tevreden was met de antwoorden van de Republiek Polen, heeft zij op 9 juni 2021 het onderhavige beroep bij het Hof ingesteld.

 Beroep

 Argumenten van partijen

23      De Commissie betoogt dat de Republiek Polen bij de omzetting van richtlijn 2014/24 in de Poolse rechtsorde de betrokken diensten in strijd met deze richtlijn heeft uitgesloten van de in die richtlijn neergelegde procedures voor het plaatsen van opdrachten. De Commissie merkt op dat dergelijke uitsluitingen niet zijn voorzien in de artikelen 7 tot en met 12 van deze richtlijn en evenmin kunnen worden gerechtvaardigd op grond van artikel 15 ervan.

24      De Commissie herinnert eraan dat een lidstaat die zich op de uitzonderingen van dit artikel 15 wil beroepen volgens de rechtspraak van het Hof dient te bewijzen dat er daadwerkelijk sprake is van buitengewone omstandigheden die deze uitzonderingen rechtvaardigen.

25      Onder verwijzing naar het arrest van 20 maart 2018, Commissie/Oostenrijk (Staatsdrukkerij) (C‑187/16, EU:C:2018:194), merkt de Commissie op dat het tot de bevoegdheid van de lidstaten behoort hun essentiële veiligheidsbelangen te definiëren en om de veiligheidsmaatregelen vast te stellen die noodzakelijk zijn om de openbare veiligheid te beschermen in verband met het drukken van identiteitsdocumenten en andere officiële documenten, en dat de maatregelen die de lidstaten treffen in het kader van de legitieme vereisten van nationaal belang, niet volledig aan de toepassing van het Unierecht zijn onttrokken louter omdat zij met name de openbare veiligheid of de nationale defensie dienen. In het bijzonder staat het aan de Republiek Polen om aan te tonen dat de door haar aangevoerde belangen in het kader van een aanbesteding niet afdoende konden worden beschermd. Bovendien vormen economische of industriële belangen in beginsel geen essentiële veiligheidsbelangen.

26      In dat verband is de Commissie van mening dat de rechtvaardigingsgronden om af te wijken van de in richtlijn 2014/24 bedoelde procedures voor het plaatsen van opdrachten die de Republiek Polen met betrekking tot de betrokken diensten heeft aangevoerd, ontoereikend zijn.

27      De Commissie betoogt dat de omstandigheid dat de Staat de enige aandeelhouder is van de onderneming waaraan de betrokken diensten zijn toevertrouwd, geen garantie kan vormen dat deze onderneming niet failliet gaat of dat zij bij de uitvoering van de betrokken overeenkomsten betrouwbaar zal blijken te zijn. De Commissie betwijfelt ten eerste of een faillissement van Polska Wytwórnia Papierów Wartościowych S.A. (hierna: „PWPW”), gelet op de toepasselijke staatssteunregels, onmogelijk is, en ten tweede voert zij aan dat PWPW een beroep kan doen op onderaanneming.

28      Met betrekking tot een eventuele bedreiging voor de veiligheid van de Republiek Polen in geval van een opdrachtnemer die een particuliere marktdeelnemer is, omdat die door nieuwe aandeelhouders zou kunnen worden overgenomen, betoogt de Commissie dat de aanbestedende dienst passende garanties kan invoeren, waaronder de beëindiging van de betrokken aanbestedingsovereenkomst.

29      Wat voorts de mogelijkheid van lekken van geclassificeerde of gevoelige informatie betreft, heeft de Republiek Polen niet aangetoond dat er een verband bestaat tussen de status van overheidsbedrijf van PWPW en de waarborgen om lekken te voorkomen. Een deelneming van 100 % van de Staat in deze onderneming vormt geen garantie tegen dergelijke lekken, gelet op de mogelijkheid om een beroep te doen op onderaannemers.

30      Hoewel de Commissie niet ontkent dat de noodzaak om de veiligheid te waarborgen van de informatie die de gunning van de betrokken diensten meebrengt, van algemeen belang is, beantwoordt dit belang niet stelselmatig aan een essentieel veiligheidsbelang van een lidstaat.

31      De Commissie merkt op dat de aanbestedende dienst bijzonder hoge eisen kan stellen aan de geschiktheid en betrouwbaarheid van de inschrijvers en de voorwaarden kan opstellen voor oproepen tot het indienen van offertes en dienstverleningsovereenkomsten.

32      In het bijzonder kan de aanbestedende dienst technische specificaties als bedoeld in artikel 42 van richtlijn 2014/24 vaststellen en/of selectiecriteria als bedoeld in artikel 58 van deze richtlijn en aldus waarborgen dat de opdrachtnemer in staat is een kwaliteitsproduct te leveren, met inachtneming van de opgelegde voorwaarden en technieken.

33      Wat de in artikel 42 van richtlijn 2014/24 bedoelde technische specificaties betreft, kan de aanbestedende dienst met name bijzondere eisen stellen en procedures opleggen in verband met de veiligheid van de lokalen, het vervoer, de omgang met materiaal en de fysieke toegang tot lokalen, het bijhouden van passende registers, de bescherming van persoonsgegevens of de indiening van permanente verslagen door de gekozen ondernemer. Bovendien kan de aanbestedende dienst deze ondernemer verplichten hem in staat te stellen de controles uit te voeren die hij noodzakelijk acht.

34      Volgens de Commissie kunnen garanties worden verstrekt door middel van bedingen in de overeenkomst, zoals een bankgarantie of een garantie voor de vergoeding van eventuele schade, met de verzekering dat het lekken van informatie als een ernstige beroepsfout wordt beschouwd. Bovendien kan worden overwogen de opdrachtnemer te verplichten een gedetailleerd verslag op te stellen in geval van onregelmatigheden, of in de overeenkomst bedingen op te nemen betreffende de bescherming van de intellectuele eigendom en de overname van de betrokken diensten door een andere entiteit indien deze opdrachtnemer niet in staat is zijn verplichtingen na te komen.

35      Wat voorts de onomkeerbaarheid betreft van eventuele schade die het gevolg is van een aantasting van de essentiële belangen van de Republiek Polen als gevolg van het lekken van gevoelige informatie betoogt de Commissie dat die onomkeerbaarheid niet uitsluit dat bedingen inzake schadevergoeding zowel compenserende als afschrikkende werking hebben.

36      De Commissie voegt hieraan toe dat dergelijke verplichtingen en eisen aan de opdrachtnemer kunnen worden opgelegd ongeacht of zijn zetel zich op het grondgebied van de Republiek Polen of op dat van een andere lidstaat bevindt.

37      In het kader van de vaststelling van de in artikel 58 van richtlijn 2014/24 bedoelde selectiecriteria benadrukt de Commissie dat het de aanbestedende dienst vrijstaat bepaalde eisen te stellen als bewijs voor relevante ervaring op het gebied van de vervaardiging van streng beveiligde documenten, de beschikbaarheid van de nodige infrastructuur en uitrusting, de aanwezigheid van naar behoren gekwalificeerd en ervaren personeel dat bovendien beschikt over een blanco strafblad, een financiële situatie die het mogelijk maakt de betrokken overeenkomst veilig uit te voeren, of dekking door een verzekering van de risico’s op het gebied van de beroepsaansprakelijkheid.

38      Bovendien stelt de Commissie dat de vertrouwelijkheid van de informatie met betrekking tot de betrokken diensten kan worden gewaarborgd door een geheimhoudingsplicht. Daartoe zou de aanbestedende dienst kunnen eisen dat de opdrachtnemer voor de toegang tot geclassificeerde informatie over een nationale veiligheidsverklaring beschikt. Bovendien behoudt de aanbestedende dienst de mogelijkheid om de betrokken overheidsopdracht te wijzigen of op te zeggen wanneer zich omstandigheden voordoen die de aanbestedende dienst niet kon voorzien.

39      De Republiek Polen betwist de gestelde niet-nakoming met betrekking tot de betrokken diensten met een beroep op het vereiste van bescherming van haar essentiële veiligheidsbelangen.

40      Volgens deze lidstaat is het onmogelijk om voor deze diensten de aanbestedingsprocedures van richtlijn 2014/24 te houden zonder deze belangen te schaden. De in het onderhavige beroep bedoelde uitsluitingen zijn evenredige, passende en noodzakelijke maatregelen ter verwezenlijking van de doelstelling om de bescherming van die belangen te waarborgen op een niveau dat de Republiek Polen passend acht.

41      Wat betreft, in de eerste plaats, de uitsluiting van de aanbestedingsprocedures van de vervaardiging van de overheidsdocumenten bedoeld in artikel 4, punt 5c), Pzp, heeft de Republiek Polen zich, ten eerste, in het kader van de precontentieuze procedure beroepen op de noodzaak om de veiligheid van deze documenten, die essentieel worden geacht voor de veiligheid van deze lidstaat, te beschermen door vervalsing ervan te voorkomen. Alleen wanneer deze documenten worden gedrukt door PWPW kan die lidstaat zich tegen dergelijke vervalsingen beschermen.

42      De Republiek Polen benadrukt dat de veiligheid van deze documenten nauw samenhangt met de fundamentele belangen van de Staat, te weten zowel de interne belangen, waaronder de veiligheid, de gezondheid en de vrijheid van de burgers en de eerbiediging van de openbare orde, als de grensoverschrijdende belangen, waaronder de bescherming van het leven, de gezondheid en de vrijheden van de burgers en de voorkoming van terrorisme, mensenhandel en georganiseerde criminaliteit.

43      Wat in het bijzonder de in punt 32) van artikel 5, lid 2, van de ustawa o dokumentach publicznych bedoelde documenten betreft, met name dienstkaarten van politieagenten, grenswachten, staatsveiligheidsfunctionarissen, functionarissen van de binnenlandse veiligheidsdienst, functionarissen van de inlichtingendienst, functionarissen van de militaire contraspionagedienst en beroepsmilitairen die in een functie bij die dienst zijn aangesteld, functionarissen van de militaire inlichtingendienst en beroepsmilitairen die in een functie bij die dienst zijn aangesteld, en leden van de marechaussee, betoogt de Republiek Polen dat de uitsluiting van deze documenten van de werkingssfeer van de aanbestedingsprocedures gerechtvaardigd wordt door de bescherming van die fundamentele belangen.

44      In dit verband is de Republiek Polen van mening dat een adequate bescherming van die documenten, in het bijzonder tegen het risico van vervalsing en namaak, van groot belang is voor haar binnenlandse veiligheid. Voor het hoogste niveau van bescherming tegen deze risico’s moeten de betrokken documenten worden vervaardigd door een ondernemer die volledig in handen is van die lidstaat, zoals PWPW.

45      Wat voorts identiteitskaarten en militaire persoonsbewijzen betreft, is de Republiek Polen van mening dat de uitsluiting ervan van de werkingssfeer van de aanbestedingsprocedures van richtlijn 2014/24 wordt gerechtvaardigd door het uit de grondwet van deze lidstaat voortvloeiende vereiste van bescherming van de nationale veiligheid van de Staat op het gebied van defensie, hetgeen tevens de onafhankelijkheid en de integriteit van het grondgebied ervan en de veiligheid van de burgers waarborgt.

46      De Republiek Polen betoogt daartoe dat de controle op de vervaardiging van deze documenten past in het ruimere kader van de veiligheid en geloofwaardigheid van deze lidstaat op defensiegebied, gelet op niet alleen zijn geopolitieke situatie, zijn toetreding tot de structuren van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO), maar ook de huidige internationale context.

47      Wat ten tweede de microprocessorsystemen betreft met software voor het beheer van overheidsdocumenten, computersystemen en databanken die nodig zijn voor het gebruik van deze overheidsdocumenten met een elektronische chip, overeenkomstig het doel waarvoor ze zijn bestemd, bedoeld in artikel 4, punt 5c), onder f), Pzp, is de Republiek Polen van mening dat de veiligheid van overheidsdocumenten niet kan worden gewaarborgd zonder een passend veiligheidsniveau te garanderen voor de elektronische componenten van deze documenten en voor de systemen en databanken die voor de verwerking ervan worden gebruikt, zodat op die componenten, systemen en databanken soortgelijke beschermingsmaatregelen moeten worden toegepast.

48      Wat betreft, in de tweede plaats, de accijnszegels bedoeld in artikel 4, punt 5c), onder b), Pzp, betoogt de Republiek Polen in wezen dat deze zegels van strategisch belang zijn voor haar nationale veiligheid. In dat verband beroept zij zich op de fundamentele belangen van de bescherming van het leven en de gezondheid van de burgers, de veiligheid van economische transacties, de doeltreffende preventie van georganiseerde en economische criminaliteit, de financiële veiligheid en een passend niveau van belastinginkomsten.

49      Het feit dat de vervaardiging van die zegels wordt toevertrouwd aan een ondernemer als PWPW, die over een lange ervaring beschikt op het gebied van het ontwerp, de veilige vervaardiging, de opslag en de levering van dergelijke zegels op het grondgebied van die lidstaat, is een essentiële maatregel om de veiligheid van de burgers op dit gebied te waarborgen, aangezien geen enkel ander Pools bedrijf in staat is bestellingen van accijnszegels uit te voeren.

50      De veilige vervaardiging van deze zegels beoogt de controle op de inning van belastingen en heffingen alsmede het in de handel brengen en de registratie van vervoermiddelen te waarborgen. De vervaardiging van die zegels toevertrouwen aan een andere onderneming dan PWPW zou kunnen leiden tot een verlaging van het veiligheidsniveau dat de Republiek Polen op dit gebied wenst te handhaven.

51      Wat betreft, in de derde plaats, de legaliseringszegels en controlestickers voor voertuigen bedoeld in artikel 4, punt 5c), onder c), Pzp, benadrukt de Republiek Polen het belang van de documenten betreffende het in het verkeer brengen van een voertuig voor de veiligheid van een staat. Aangezien voor de vervaardiging van deze documenten toegang tot geheime informatie en een centrale personalisatietechnologie met behulp van een elektronisch systeem nodig is, moet de bescherming van de betrokken geclassificeerde informatie en persoonsgegevens worden gewaarborgd, hetgeen een van de wezenlijke elementen van de veiligheid van de Republiek Polen is.

52      In het bijzonder merkt de Republiek Polen op dat het vervoer van gevaarlijke goederen, die kunnen worden gebruikt voor met name terroristische aanslagen, vereist dat de gegevens van de bestuurder en van de controlesticker van het betrokken voertuig slechts toegankelijk zijn voor zorgvuldig geselecteerde entiteiten, zoals ondernemingen die volledig in handen zijn van de staat.

53      Wat betreft, in de vierde plaats, de in artikel 4, punt 5c), onder d) en e), Pzp bedoelde stembiljetten en hologrammen op stemrechtcertificaten, beroept de Republiek Polen zich op het vertrouwen van het publiek in het goede verloop en de veiligheid van verkiezingen en referenda in die lidstaat. In het bijzonder is het goede verloop van de verkiezingen van fundamenteel belang, zowel vanuit het oogpunt van het vertrouwen van de burgers in de staatsorganen als vanuit het oogpunt van de nationale veiligheid; daarvoor is vereist dat tijdig voldoende stembiljetten worden gedrukt.

54      De Republiek Polen betoogt dat het toevertrouwen van de betrokken diensten aan een entiteit als PWPW, die volledig onder haar zeggenschap staat, garandeert dat zij invloed heeft op het niveau van beveiliging van door haar als gevoelig gekwalificeerde overheidsdocumenten doordat de situatie van deze entiteit voortdurend kan worden gevolgd en snel kan worden gereageerd op eventuele dreigingen.

55      Zij benadrukt dat zij zowel de werking van de organen van PWPW als het proces van vervaardiging van de overheidsdocumenten volledig controleert en beheert, waardoor de bescherming van het fundamentele belang van de veiligheid van die lidstaat kan worden gewaarborgd.

56      In het bijzonder kan de Republiek Polen, doordat de schatkist 100 % van de aandelen van PWPW houdt, voorkomen dat PWPW wordt gekocht door een entiteit die niet onder zeggenschap van de schatkist staat. Zij waarborgt aldus de continuïteit van de vervaardiging van deze documenten en vermijdt het risico van faillissement van de daarmee belaste ondernemer.

57      Volgens de Republiek Polen is het risico dat een vennootschap als PWPW failliet gaat, zuiver theoretisch en heeft de Commissie bovendien geen redenen opgegeven waarom in geval van financiële moeilijkheden geen staatssteun aan PWPW zou kunnen worden verleend.

58      Met betrekking tot het risico van insolventie van deze ondernemer kan met de door de Commissie voorgestelde oplossing niet worden voorkomen dat zijn financiële situatie plotseling verslechtert, terwijl een dergelijke hypothese juist uitgesloten is in het kader van een stelsel als dat van de Republiek Polen.

59      Bovendien zijn de gevolgen van het ontbreken van documenten die essentieel zijn voor de werking van de staat als gevolg van een plotselinge onderbreking van de vervaardiging ervan door de gekozen ondernemer onherstelbaar.

60      Voorts is de Republiek Polen van mening dat het toevertrouwen van de vervaardiging van dergelijke documenten aan een entiteit als PWPW zonder een aanbestedingsprocedure als bedoeld in richtlijn 2014/24 de authenticiteit van die documenten en dus de veiligheid van deze lidstaat waarborgt, doordat bovendien de kring van entiteiten die toegang hebben tot geclassificeerde informatie wordt beperkt.

61      Met betrekking tot de mogelijkheid voor de aanbestedende dienst om een beroep te doen op onderaannemers is de Republiek Polen van mening dat een situatie waarin een opdracht wordt uitgevoerd door een onderneming die volledig in handen is van de staat, zelfs als een beroep wordt gedaan op onderaannemers, niet vergelijkbaar is met een situatie waarin deze opdracht wordt uitgevoerd door een entiteit die is geselecteerd overeenkomstig de aanbestedingsprocedures van richtlijn 2014/24. Bovendien zou PWPW, indien een onderaannemer de opdracht niet correct uitvoert, zich voor de gehele keten voor de vervaardiging van die documenten in de plaats van die onderaannemer kunnen stellen.

62      De Republiek Polen is van mening dat de Commissie haar betoog ten onrechte baseert op het arrest van 20 maart 2018, Commissie/Oostenrijk (Staatsdrukkerij) (C‑187/16, EU:C:2018:194), dat niet relevant is voor het onderzoek van het onderhavige beroep wegens niet-nakoming. In dat verband voert de Republiek Polen aan dat de toepassing van de richtlijnen inzake overheidsopdrachten waarnaar is verwezen in de zaak die tot dat arrest heeft geleid, een veiligheidsniveau kon waarborgen dat vergelijkbaar was met het niveau dat zou zijn bereikt zonder de in die richtlijnen neergelegde procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten. In casu is dit echter niet het geval.

63      De Republiek Polen benadrukt dat zij niet verplicht is om het niveau van bescherming van haar eigen essentiële veiligheidsbelangen af te stemmen op dat van een andere lidstaat, in het bijzonder dat van de Republiek Oostenrijk. De Republiek Polen is van mening dat de maatregelen die volgens de Commissie kunnen worden genomen om haar essentiële belangen te beschermen en tegelijkertijd voor de betrokken diensten de aanbestedingsprocedures van richtlijn 2014/24 toe te passen, voor de meeste opdrachten weliswaar volstaan, maar dat zij het niet mogelijk maken het niveau van bescherming van de essentiële veiligheidsbelangen te verwezenlijken dat zij met betrekking tot de opdrachten voor de betrokken diensten heeft gekozen.

64      Wat de beveiliging van de informatie over de betrokken overheidsdocumenten betreft, het aantal entiteiten dat toegang kan hebben tot de informatie over de veiligheid van de Republiek Polen wordt door de openstelling voor mededinging van de diensten voor de vervaardiging van deze documenten verhoogd, waardoor het risico op lekken van die gevoelige informatie toeneemt. Een dergelijke aantasting van de essentiële veiligheidsbelangen van die lidstaat is, net als een onderbreking van de levering van dergelijke documenten, onomkeerbaar en vormt een bedreiging voor de continuïteit van de werking van de Republiek Polen, aangezien de aldus bekend geworden informatie kan worden gebruikt door derde staten, georganiseerde criminele groepen of terroristische organisaties.

65      Wat betreft de door de Commissie voorgestelde maatregel om een geheimhoudingsplicht op te leggen door voor de toegang tot geclassificeerde gegevens een nationale veiligheidsverklaring te eisen, is de Republiek Polen van mening dat een dergelijke verplichting slechts tot op zekere hoogte de veiligheid van die gevoelige informatie waarborgt. Hetzelfde geldt voor maatregelen met betrekking tot de vaststelling van technische specificaties waarbij bijzondere eisen en procedures worden opgelegd die de veiligheid waarborgen.

66      Hoewel de Commissie heeft aangevoerd dat er ook sprake kon zijn van bedreigingen voor de veiligheid van de lidstaat in kwestie indien de betrokken diensten zouden worden toevertrouwd aan een overheidsbedrijf als PWPW, heeft zij niet aangetoond dat deze bedreigingen even ernstig zouden zijn als in het geval dat de uitvoering van een bepaalde opdracht zou worden toevertrouwd aan een met toepassing van deze richtlijn geselecteerde entiteit.

67      Weliswaar maken de in punt 65 van dit arrest genoemde maatregelen het mogelijk om toegang tot die informatie te verlenen aan slechts een beperkt aantal kandidaten die hebben aangetoond dat zij voldoen aan hoge normen op het gebied van betrouwbaarheid en procedures voor de bescherming van informatie, maar in het door de Republiek Polen gekozen systeem kan het aantal entiteiten dat toegang tot dergelijke informatie heeft nog lager blijven.

 Beoordeling door het Hof

68      Het onderhavige beroep betreft de verenigbaarheid van de Poolse wettelijke regeling die voorziet in een rechtstreekse gunning van de opdrachten voor de betrokken diensten aan PWPW met de vereisten van richtlijn 2014/24.

69      Om te beginnen moet worden opgemerkt dat uit het dossier voor het Hof blijkt dat de overheidsopdrachten die in de Poolse wettelijke regeling worden bedoeld, overheidsopdrachten voor diensten in de zin van artikel 2, lid 1, punt 9, van deze richtlijn vormen en dat niet wordt betwist dat de geraamde waarde van deze opdrachten de toepassingsdrempels van deze richtlijn overschrijdt. Overeenkomstig artikel 1, lid 1, van deze richtlijn moet deze wettelijke regeling dus in beginsel bepalen dat bij de gunning van deze opdrachten de regels van de richtlijn in acht worden genomen.

70      De enige uitzonderingen op richtlijn 2014/24 die zijn toegestaan, zijn daarin uitputtend en uitdrukkelijk genoemd (zie naar analogie arrest van 18 november 1999, Teckal, C‑107/98, EU:C:1999:562, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

71      Volgens vaste rechtspraak staat het inzake de bewijslast in een niet-nakomingsprocedure krachtens artikel 258 VWEU aan de Commissie om de gestelde niet-nakoming aan te tonen. Zij dient het Hof de gegevens te verschaffen die het nodig heeft om uit te maken of er sprake is van niet‑nakoming zonder dat zij zich daarbij op een rechtsvermoeden kan baseren [arrest van 2 september 2021, Commissie/Zweden (Zuiveringsinstallaties), C‑22/20, EU:C:2021:669, punt 143 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

72      In de onderhavige procedure beroept de Republiek Polen zich op artikel 15, leden 2 en 3, van richtlijn 2014/24, gelezen in samenhang met artikel 346, lid 1, onder a), VWEU, om te onderbouwen dat de Poolse wettelijke regeling die voorziet in een rechtstreekse gunning van de betrokken opdrachten voor diensten aan PWPW, verenigbaar is met het Unierecht.

73      In dat verband moet worden opgemerkt dat richtlijn 2014/24, zoals blijkt uit artikel 15, lid 2, ervan, niet van toepassing is op overheidsopdrachten voor zover de bescherming van de essentiële veiligheidsbelangen van een lidstaat niet kan worden gewaarborgd door minder ingrijpende maatregelen, bijvoorbeeld door eisen te stellen ter bescherming van het vertrouwelijke karakter van de informatie die de aanbestedende dienst in een aanbestedingsprocedure overeenkomstig deze richtlijn beschikbaar stelt.

74      Bovendien preciseert deze bepaling dat richtlijn 2014/24 overeenkomstig artikel 346, lid 1, onder a), VWEU niet van toepassing is op overheidsopdrachten voor zover de toepassing van deze richtlijn een lidstaat ertoe zou verplichten informatie ter beschikking te stellen waarvan hij de openbaarmaking in strijd acht met zijn essentiële veiligheidsbelangen.

75      Uit hoofde van artikel 15, lid 3, van deze richtlijn is zij niet van toepassing wanneer de aanbesteding en de uitvoering van de overheidsopdracht geheim zijn verklaard of overeenkomstig de in een lidstaat geldende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen gepaard moeten gaan met bijzondere veiligheidsmaatregelen, indien die lidstaat heeft besloten dat de bescherming van de essentiële belangen niet kan worden gewaarborgd met minder ingrijpende maatregelen.

76      Wat betreft de uitzondering in artikel 15 van richtlijn 2014/24 behoort het tot de bevoegdheid van de lidstaten om hun essentiële veiligheidsbelangen te definiëren, en staat het in casu aan de Poolse autoriteiten om de veiligheidsmaatregelen vast te stellen die noodzakelijk zijn om de nationale veiligheid van de Republiek Polen te beschermen in verband met het drukken van het soort documenten dat in de onderhavige zaak aan de orde is [zie naar analogie arrest van 20 maart 2018, Commissie/Oostenrijk (Staatsdrukkerij), C‑187/16, EU:C:2018:194, punt 75 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

77      De bewoordingen van artikel 15, leden 2 en 3, van richtlijn 2014/24, gelezen in het licht van artikel 346 VWEU, leggen de lidstaten immers geen enkele verplichting op met betrekking tot het niveau voor de bescherming van hun essentiële veiligheidsbelangen.

78      Zoals de advocaat-generaal in punt 48 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, omvat de in die bepalingen gebezigde term „veiligheid” onder meer de bescherming van de nationale veiligheid.

79      In dat verband moet eraan worden herinnerd dat de doelstelling de nationale veiligheid te beschermen volgens vaste rechtspraak strookt met het grote belang van de bescherming van de essentiële staatsfuncties en de fundamentele belangen van de samenleving, en het voorkomen en bestrijden van activiteiten omvat die de fundamentele constitutionele, politieke, economische of sociale structuren van een land ernstig kunnen destabiliseren en, met name, een rechtstreekse bedreiging kunnen vormen voor de samenleving, de bevolking of de staat als zodanig, zoals terroristische activiteiten (arrest van 5 april 2022, Commissioner of An Garda Síochána e.a., C‑140/20, EU:C:2022:258, punt 61 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

80      Niettemin zijn de maatregelen die de lidstaten in het kader van de legitieme vereisten van nationaal belang treffen, niet volledig aan de toepassing van het Unierecht onttrokken alleen omdat zij de nationale veiligheid dienen [zie naar analogie arrest van 20 maart 2018, Commissie/Oostenrijk (Staatsdrukkerij), C‑187/16, EU:C:2018:194, punt 76 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

81      Voorts zij eraan herinnerd dat uitzonderingen zoals die waarop het onderhavige beroep betrekking heeft, strikt moeten worden uitgelegd [zie naar analogie arrest van 20 maart 2018, Commissie/Oostenrijk (Staatsdrukkerij), C‑187/16, EU:C:2018:194, punt 77 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

82      Hoewel artikel 15, leden 2 en 3, van richtlijn 2014/24 de lidstaten een beoordelingsmarge laat om te beslissen welke maatregelen noodzakelijk zijn voor de bescherming van de essentiële belangen van hun veiligheid, kunnen die bepalingen niet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten daaraan – louter door zich op die belangen te beroepen – de bevoegdheid ontlenen om af te wijken van de bepalingen van het VWEU. Bijgevolg moet de lidstaat die zich op de uitzonderingen van die bepalingen beroept, aantonen dat in de behoefte aan de bescherming van die belangen niet had kunnen worden voorzien in het kader van een oproep tot mededinging als bedoeld in deze richtlijn [zie naar analogie arrest van 20 maart 2018, Commissie/Oostenrijk (Staatsdrukkerij), C‑187/16, EU:C:2018:194, punten 78 en 79 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

83      In casu heeft de Republiek Polen weliswaar aangegeven welke van haar essentiële veiligheidsbelangen volgens haar moeten worden beschermd en welke waarborgen inherent zijn aan de bescherming van die belangen, maar dat neemt niet weg dat moet worden nagegaan of die lidstaat heeft aangetoond dat de door hem nagestreefde doelstellingen niet hadden kunnen worden bereikt in het kader van een oproep tot mededinging als bedoeld in richtlijn 2014/24.

84      In dit verband moet om te beginnen het argument van de Republiek Polen worden verworpen dat de Commissie zich niet met succes kan beroepen op het arrest van 20 maart 2018, Commissie/Oostenrijk (Staatsdrukkerij) (C‑187/16, EU:C:2018:194), aangezien de nationale drukkerij in de zaak die tot dat arrest heeft geleid, anders dan in de onderhavige zaak, een privaatrechtelijke onderneming was. De rechtsvorm van de vennootschap die op nationaal niveau belast is met het drukken van officiële documenten, maakt namelijk geen verschil voor de verplichting van de betrokken lidstaat – onder voorbehoud van toepasselijkheid van artikel 12 van richtlijn 2014/24 – om aan te tonen dat de nagestreefde doelstellingen niet hadden kunnen worden bereikt in het kader van een oproep tot mededinging. De Republiek Polen heeft echter niet aangetoond dat de in de betrokken Poolse wettelijke regeling bedoelde overheidsopdrachten inhouse worden gegund, een situatie die valt onder de in artikel 12 bedoelde specifieke gevallen die uitgesloten zijn van de regeling voor het plaatsen van overheidsopdrachten.

85      Wat betreft, in de eerste plaats, het betoog van de Republiek Polen dat de rechtstreekse gunning aan PWPW van de betrokken opdrachten voor diensten beantwoordt aan de doelstelling om de continuïteit van de levering van officiële documenten te waarborgen door het risico van een faillissement van deze onderneming te voorkomen, moet worden opgemerkt dat de meeste van die documenten weliswaar nauw verband houden met de openbare orde en de institutionele werking van een lidstaat, die veronderstellen dat de continuïteit van de levering wordt gewaarborgd, maar dat de Republiek Polen niet heeft aangetoond dat dit doel in het kader van een aanbesteding niet kan worden bereikt en dat een dergelijke waarborg in gevaar zou komen indien die diensten zouden worden toevertrouwd aan andere ondernemingen, waaronder, in voorkomend geval, ondernemingen die in andere lidstaten zijn gevestigd.

86      In het bijzonder heeft deze lidstaat niet aangetoond dat het risico van verstoring van de vervaardiging van de betrokken overheidsdocumenten als gevolg van een eventueel faillissement van de met die vervaardiging belaste ondernemer aanzienlijk hoger zou zijn in geval van een aanbestedingsprocedure als bedoeld in richtlijn 2014/24.

87      Om dergelijke risico’s te ondervangen had de betrokken Poolse wettelijke regeling namelijk kunnen voorzien in andere maatregelen in de betrokken gunningsovereenkomst, zoals een verplichting voor de aanbestedende dienst om overeenkomsten met meerdere leveranciers te sluiten, indien andere overwegingen zich daar niet tegen verzetten.

88      Bovendien had deze overeenkomst kunnen voorzien in eisen om de financiële soliditeit van de gegadigden te waarborgen. Artikel 58, lid 3, van richtlijn 2014/24 bepaalt namelijk dat aanbestedende diensten eisen kunnen stellen om ervoor te zorgen dat ondernemers over de nodige economische en financiële draagkracht beschikken om de overeenkomst uit te voeren. Daartoe kunnen de aanbestedende diensten volgens die bepaling met name eisen dat ondernemers een bepaalde minimumjaaromzet hebben, met name op het gebied waarop de opdracht betrekking heeft. Voorts kunnen de aanbestedende diensten verlangen dat ondernemers informatie verstrekken over hun jaarrekeningen en kunnen zij een passend niveau voor de verzekering tegen beroepsrisico’s verlangen.

89      De Republiek Polen is er echter niet in geslaagd aan te tonen dat de gestelde risico’s met betrekking tot de levering van de betrokken documenten, met name als gevolg van een plotselinge verslechtering van de financiële situatie van de met de vervaardiging ervan belaste onderneming, door dergelijke vereisten niet kunnen worden ondervangen. Zoals de Commissie opmerkt, is het risico dat een onderneming als PWPW failliet gaat wel kleiner, maar kan het niet volledig worden uitgesloten.

90      Wat de noodzaak betreft om tijdig voldoende van de in artikel 4, punt 5c), onder d) en e), Pzp bedoelde stembiljetten en hologrammen voor stemrechtcertificaten te vervaardigen om te garanderen dat verkiezingen soepel en veilig verlopen, toont de Republiek Polen niet aan dat andere ondernemingen dan PWPW noodzakelijkerwijs minder goed zouden presteren en dat zij niet tijdig voldoende van deze stembiljetten en hologrammen kunnen vervaardigen. Hieruit volgt dat niet is aangetoond dat het voor de verwezenlijking van het door deze lidstaat aangevoerde doel noodzakelijk is de in richtlijn 2014/24 neergelegde bepalingen voor het plaatsen van overheidsopdrachten buiten toepassing te laten.

91      Wat betreft, in de tweede plaats, de noodzaak om voor de meeste betrokken diensten de bescherming van de veiligheid van de betrokken documenten en meer bepaald van de daarin vervatte informatie te waarborgen, heeft het Hof reeds geoordeeld dat de noodzaak om een verplichting tot vertrouwelijke behandeling op te leggen er als zodanig niet aan in de weg staat dat voor de gunning van een opdracht een aanbestedingsprocedure wordt gevolgd [arrest van 20 maart 2018, Commissie/Oostenrijk (Staatsdrukkerij), C‑187/16, EU:C:2018:194, punt 89].

92      Bovendien heeft het Hof ook geoordeeld dat de vertrouwelijkheid van de gegevens kan worden gewaarborgd door een geheimhoudingsplicht, zonder dat van de procedures voor de gunning van overheidsopdrachten hoeft te worden afgeweken. Het staat de aanbestedende dienst namelijk geheel vrij om bijzonder hoge eisen te stellen aan de bekwaamheid en de betrouwbaarheid van de inschrijvers, om zowel de aanbestedingsvoorwaarden als de dienstenovereenkomsten navenant op te stellen, en om van de eventuele kandidaten de nodige bewijzen te verlangen [arrest van 20 maart 2018, Commissie/Oostenrijk (Staatsdrukkerij), C‑187/16, EU:C:2018:194, punten 90 en 91].

93      Om de veiligheid van het merendeel van de betrokken documenten te waarborgen had de aanbestedende dienst in het kader van de in richtlijn 2014/24 neergelegde procedures voor het plaatsen van opdrachten met name technische specificaties als bedoeld in artikel 42 van deze richtlijn en/of selectiecriteria als bedoeld in artikel 58 ervan kunnen vaststellen.

94      Wat meer bepaald deze technische specificaties in de zin van artikel 42 van richtlijn 2014/24 betreft, blijkt uit lid 1 van dit artikel dat daarin de vereiste kenmerken van de betrokken diensten worden beschreven en dat zij ook verband kunnen houden met het specifieke proces of de specifieke methode van uitvoering van de gevraagde diensten, mits zij met het voorwerp van de opdracht verbonden zijn en in verhouding staan tot de waarde en de doelstellingen ervan.

95      Wat de in artikel 58 van deze richtlijn bedoelde selectiecriteria betreft, heeft het Hof geoordeeld dat de Uniewetgever de aanbestedende dienst voor de vaststelling van die criteria een ruime beoordelingsbevoegdheid heeft toegekend. De aanbestedende dienst beschikt overeenkomstig lid 1 van dit artikel dus over een zekere manoeuvreerruimte om de voorwaarden voor deelneming aan de aanbestedingsprocedure vast te stellen die naar zijn oordeel verband houden met en in verhouding staan tot het voorwerp van de opdracht, en kunnen garanderen dat een gegadigde of een inschrijver over de juridische en financiële middelen en de technische bekwaamheden en beroepsbekwaamheden beschikt om de opdracht uit te voeren. Meer in het bijzonder beoordeelt de aanbestedende dienst volgens lid 4 van dit artikel vrijelijk de voorwaarden voor deelname die hij geschikt acht om met name te garanderen dat de opdracht wordt uitgevoerd volgens een kwaliteitsnorm die hij passend acht (zie in die zin arrest van 26 januari 2023, Construct, C‑403/21, EU:C:2023:47, punt 60 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

96      In het bijzonder biedt dit lid 4 de aanbestedende dienst de mogelijkheid voorwaarden op te leggen die waarborgen dat ondernemers over de nodige personele en technische middelen en ervaring beschikken om de betrokken opdracht uit te voeren op een passend kwaliteitsniveau, hetgeen kan worden beoordeeld aan de hand van hun knowhow, efficiëntie, ervaring en betrouwbaarheid. Ondernemers die geacht worden niet over de vereiste beroepsbekwaamheid te beschikken, kunnen dus worden uitgesloten, ook in situaties waarin sprake is van een belangenconflict dat een negatieve invloed zou kunnen hebben op de uitvoering van de opdracht.

97      Zoals de Commissie heeft betoogd, kan de aanbestedende dienst er voor het merendeel van de betrokken diensten bovendien voor zorgen dat slechts een beperkt aantal gegadigden toegang tot de betrokken vertrouwelijke informatie heeft door gebruik te maken van de niet-openbare procedure van artikel 28 van richtlijn 2014/24 of, in voorkomend geval, van de in de artikelen 29 en 30 van deze richtlijn bedoelde procedures. De aanbestedende dienst kan namelijk gebruikmaken van de in artikel 29, lid 6, van deze richtlijn bedoelde mogelijkheid om het aantal inschrijvingen waarover moet worden onderhandeld te beperken, of van de in artikel 30, lid 4, van die richtlijn bedoelde mogelijkheid om het aantal te bespreken oplossingen te beperken.

98      Wat betreft, ten eerste, het argument van de Republiek Polen dat voor de vervaardiging van de in artikel 4, punt 5c), onder c), Pzp bedoelde legaliseringszegels en controlestickers voor voertuigen en van de documenten betreffende het in het verkeer brengen van een voertuig, toegang tot geheime of vertrouwelijke informatie vereist is en de geclassificeerde informatie en persoonsgegevens daarin beschermd moeten worden, is in punt 92 van het onderhavige arrest in herinnering gebracht dat de vertrouwelijkheid van de gegevens in beginsel kan worden gewaarborgd door een geheimhoudingsplicht, zonder dat van de procedures in richtlijn 2014/24 voor het plaatsen van overheidsopdrachten hoeft te worden afgeweken.

99      Om lekken van gevoelige gegevens te voorkomen staat het de Poolse autoriteiten vrij om in de aanbestedingsvoorwaarden clausules op te nemen waarbij de inschrijver een algemene verplichting tot vertrouwelijke behandeling wordt opgelegd, en om te bepalen dat een meedingende onderneming van de gunningsprocedure zal worden uitgesloten indien zij niet in staat is voldoende waarborgen te bieden voor de nakoming van die verplichting. De Poolse autoriteiten kunnen ook voorzien in – inzonderheid contractuele – sancties aan de opdrachtnemer voor het geval dat die verplichting niet wordt nagekomen tijdens de uitvoering van de opdracht in kwestie [zie in die zin arrest van 20 maart 2018, Commissie/Oostenrijk (Staatsdrukkerij), C‑187/16, EU:C:2018:194, punt 93].

100    Bovendien kan een lidstaat weliswaar maatregelen nemen om er in het bijzonder voor te zorgen dat de gegevens van een bestuurder en van de controlesticker van een voertuig in het kader van het vervoer van gevaarlijke goederen slechts toegankelijk zijn voor zorgvuldig geselecteerde entiteiten, maar de vertrouwelijkheid van die gegevens kan ook worden gewaarborgd door een geheimhoudingsplicht voor de ondernemingen die deelnemen aan een aanbestedingsprocedure waarop richtlijn 2014/24 van toepassing is.

101    Aangezien de Republiek Polen niets heeft aangevoerd waaruit blijkt dat de toegang tot die geheime gegevens door een aldus opgezette aanbestedingsprocedure niet op vergelijkbare wijze kan worden beveiligd als door de rechtstreekse gunning van deze opdrachten aan PWPW, is dus niet aangetoond dat de bescherming van hun veiligheid zich verzet tegen een aanbestedingsprocedure voor de gunning van die opdrachten.

102    Wat betreft, ten tweede, de in artikel 4, punt 5c), onder b), Pzp bedoelde accijnszegels kan de Republiek Polen weliswaar de nodige maatregelen nemen om met name de veiligheid van haar burgers te waarborgen, maar zij toont niet aan dat de verwezenlijking van een dergelijk doel enkel kan worden gewaarborgd door de opdracht voor de vervaardiging van die zegels aan een onderneming als PWPW te gunnen noch dat de bepalingen van richtlijn 2014/24 inzake het plaatsen van overheidsopdrachten buiten toepassing moeten worden gelaten.

103    Er is namelijk niet gebleken dat dit doel niet kan worden bereikt indien die opdracht wordt gegund aan andere ondernemers dan PWPW die over voldoende ervaring beschikken met het ontwerp, de veilige vervaardiging, de opslag en de levering van dergelijke zegels op het grondgebied van die lidstaat. Bovendien wijst niets erop dat het onmogelijk zou zijn om deze ondernemers bij overeenkomst de nodige vertrouwelijkheids- en veiligheidsmaatregelen op te leggen.

104    Ten derde beroept de Republiek Polen zich voor de vervaardiging van de overheidsdocumenten bedoeld in artikel 5, lid 2, van de ustawa o dokumentach publicznych en van microprocessorsystemen met software voor het beheer van overheidsdocumenten, computersystemen en databanken die nodig zijn voor het gebruik van deze overheidsdocumenten met een chip, overeenkomstig het doel waarvoor ze zijn bestemd, bedoeld in artikel 4, punt 5c), onder f), Pzp, op het dwingende vereiste vervalsing of namaak te voorkomen, maar bij het merendeel van deze documenten en systemen zijn de waarborgen die de aanbestedende dienst kan verlangen toereikend om de risico’s te ondervangen die de Republiek Polen voor haar essentiële veiligheidsbelangen noemt.

105    Indien de gekozen ondernemer de gunningscriteria strikt naleeft en dat tijdens de uitvoering van de gegunde opdracht voortdurend wordt gecontroleerd, kunnen lekken en intern misbruik (die tot dergelijke vervalsingen of namaak zouden kunnen leiden) in beginsel namelijk worden voorkomen.

106    Hieruit volgt dat de niet-toepassing van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten waarin richtlijn 2014/24 voorziet, gelet op de door de Republiek Polen aangevoerde doelstellingen, onevenredig is voor de opdrachten voor de vervaardiging van het merendeel van de in artikel 4, punt 5c), Pzp bedoelde overheidsdocumenten, en ook voor de eveneens in deze bepaling bedoelde opdrachten betreffende de vervaardiging van accijnszegels, legaliseringszegels, controlestickers, stembiljetten, hologrammen op stemrechtcertificaten, microprocessorsystemen met software voor het beheer van overheidsdocumenten, en computersystemen en databanken die nodig zijn voor het gebruik van overheidsdocumenten.

107    De in artikel 5, lid 2, punten 16) tot en met 19) en 32), van de ustawa o dokumentach publicznych bedoelde overheidsdocumenten, te weten persoonsbewijzen van militairen en hun identiteitskaarten, dienstkaarten van politieagenten, grenswachten, staatsveiligheidsfunctionarissen, functionarissen van de binnenlandse veiligheidsdienst, functionarissen van de inlichtingendienst, functionarissen van de militaire contraspionagedienst en beroepsmilitairen die in een functie bij die dienst zijn aangesteld, functionarissen van de militaire inlichtingendienst en beroepsmilitairen die in een functie bij die dienst zijn aangesteld, en leden van de marechaussee, vertonen daarentegen een nauwe, rechtstreekse band met de doelstelling van bescherming van de nationale veiligheid, zodat aanvullende vertrouwelijkheidsvereisten gerechtvaardigd kunnen zijn.

108    In dat verband moet worden opgemerkt dat de in het vorige punt opgesomde documenten betrekking hebben op functionarissen van wie de taken rechtstreeks en nauw verband houden met het behoud van de nationale veiligheid van een lidstaat, en er voor die documenten derhalve een beperking van de verspreiding van hun kenmerken en de daarin opgenomen gegevens (waaronder de identiteit van deze functionarissen) noodzakelijk kan zijn, zodat zij moeten worden beschouwd als bijzonder gevoelige documenten waarvoor een versterkte bescherming tegen met name lekken en vervalsing noodzakelijk is.

109    Zoals door de Republiek Polen in wezen is betoogd – en door de Commissie niet is weerlegd – zou eventueel lekken van dergelijke informatie namelijk onherstelbare gevolgen kunnen hebben voor de nationale veiligheid van een lidstaat, aangezien deze gegevens zouden kunnen worden gebruikt door derde staten of door criminele groepen of terroristische organisaties.

110    Het zou derhalve wel mogelijk zijn geweest om, voor het geval van lekken van die gevoelige informatie, te voorzien in waarborgen zoals het opleggen van sancties – met name contractuele sancties – aan de ondernemer die met de vervaardiging van de in punt 107 van het onderhavige arrest bedoelde documenten zou worden belast, maar dergelijke waarborgen kunnen niet worden geacht voldoende doeltreffend te zijn om de veiligheid van die gegevens te waarborgen.

111    Zoals de advocaat-generaal in punt 95 van zijn conclusie heeft opgemerkt, zijn disciplinaire sancties voor personen die informatie hebben gelekt of die dat hebben laten gebeuren, of bedingen in de overeenkomsten waarin financiële compensatie voor schade in het vooruitzicht wordt gesteld, die uit de aard der zaak pas na de verwezenlijking van de schade wordt gestort, geen adequate oplossingen om deze gegevens te beschermen.

112    Wat betreft het argument van de Commissie dat een onderneming als PWPW een beroep kan doen op onderaannemers en dat het dus niet gerechtvaardigd is om de betrokken diensten uitsluitend aan PWPW te gunnen, moet om te beginnen worden opgemerkt dat de Commissie niet heeft aangetoond dat de Poolse wettelijke regeling uitdrukkelijk toestaat dat de vervaardiging van de in punt 107 van het onderhavige arrest bedoelde documenten wordt onderaanbesteed.

113    Vervolgens wordt niet betwist dat een dergelijk beroep op onderaanneming hooguit een optie voor PWPW is en dus slechts onder toezicht van deze onderneming en in de mate en onder de door haar gestelde voorwaarden denkbaar is. De Republiek Polen heeft ter terechtzitting overigens nader uiteengezet – zonder door de Commissie te zijn weersproken – dat PWPW slechts voor bepaalde beperkte diensten een beroep doet op onderaannemers, en dat de vervaardiging van de in punt 107 van het onderhavige arrest genoemde documenten daar niet onder valt.

114    Voor het geval dat deze documenten worden vervaardigd door een entiteit die is geselecteerd overeenkomstig de regels van richtlijn 2014/24, moet ten slotte worden opgemerkt dat deze entiteit zelf een beroep zou kunnen doen op onderaannemers, zoals blijkt uit artikel 63, lid 1, en artikel 71 van deze richtlijn, zonder dat een entiteit die tot de betrokken lidstaat behoort toezicht kan uitoefenen op het werk van die onderaannemers of de voorwaarden voor hun tussenkomst kan vaststellen. Hieruit volgt dat niet kan worden geoordeeld dat een eventueel beroep van PWPW op onderaanneming impliceert dat het voor de vervaardiging van de betrokken documenten vereiste veiligheidsniveau niet hoger zou zijn dan het veiligheidsniveau dat voortvloeit uit de toepassing van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten van deze richtlijn.

115    Onder die omstandigheden moet worden geconcludeerd dat de Republiek Polen zich op artikel 15, leden 2 en 3, van richtlijn 2014/24 kan beroepen wanneer zij aanvoert dat de aard van de in punt 107 van het onderhavige arrest genoemde documenten onverenigbaar is met de verplichting om van die procedures gebruik te maken.

116    Aangezien de Commissie niet het bewijs heeft geleverd van haar stellingen met betrekking tot deze documenten, moet haar beroep dus worden verworpen voor zover het betrekking heeft op de bepalingen van de Poolse wet die voorzien in een rechtstreekse gunning van de opdrachten voor de vervaardiging van die documenten aan PWPW, zonder gebruik te maken van de in richtlijn 2014/24 neergelegde procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten.

117    Gelet op een en ander moet worden vastgesteld dat de Republiek Polen, door in de Poolse wetgeving uitzonderingen op de werkingssfeer van die richtlijn op te nemen die niet in richtlijn 2014/24 voorkomen met betrekking tot opdrachten voor de vervaardiging van, ten eerste, de overheidsdocumenten bedoeld in artikel 4, punt 5c), Pzp, met uitzondering van persoonsbewijzen van militairen en hun identiteitskaarten, dienstkaarten van politieagenten, grenswachten, staatsveiligheidsfunctionarissen, functionarissen van de binnenlandse veiligheidsdienst, functionarissen van de inlichtingendienst, functionarissen van de militaire contraspionagedienst en beroepsmilitairen die in een functie bij die dienst zijn aangesteld, functionarissen van de militaire inlichtingendienst en beroepsmilitairen die in een functie bij deze dienst zijn aangesteld, en leden van de marechaussee, en, ten tweede, accijnszegels, legaliseringszegels, controlestickers, stembiljetten, hologrammen op stemrechtcertificaten, microprocessorsystemen met software voor het beheer van overheidsdocumenten, computersystemen en databanken die nodig zijn voor het gebruik van overheidsdocumenten, eveneens bedoeld in dat artikel 4, punt 5c), de verplichtingen niet is nagekomen die krachtens artikel 1, leden 1 en 3, en artikel 15, leden 2 en 3, van richtlijn 2014/24, gelezen in samenhang met artikel 346, lid 1, onder a), VWEU, op haar rusten.

118    Het beroep moet worden verworpen voor het overige.

 Kosten

119    Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd.

120    Ingevolge artikel 138, lid 3, van dit Reglement draagt elke partij haar eigen kosten indien partijen onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld. Indien dit gelet op de omstandigheden van de zaak gerechtvaardigd voorkomt, kan het Hof beslissen dat een partij naast in haar eigen kosten ook in een deel van de kosten van de andere partij wordt verwezen.

121    In de onderhavige zaak hebben de Commissie en de Republiek Polen gevorderd dat de respectieve tegenpartij in de procedure wordt verwezen in de kosten.

122    Aangezien het beroep van de Commissie gegrond is verklaard, behalve voor zover het betrekking heeft op de toepassing van de uitzondering op de in richtlijn 2014/24 neergelegde procedures voor het plaatsen van opdrachten voor de vervaardiging van bepaalde overheidsdocumenten bedoeld in artikel 5, lid 2, punt 32), van de ustawa o dokumentach publicznych – waarnaar artikel 4, punt 5c), Pzp verwijst –, namelijk persoonsbewijzen van militairen en hun identiteitskaarten, dienstkaarten van politieagenten, grenswachten, staatsveiligheidsfunctionarissen, functionarissen van de binnenlandse veiligheidsdienst, functionarissen van de inlichtingendienst, functionarissen van de militaire contraspionagedienst en beroepsmilitairen die in een functie bij die dienst zijn aangesteld, functionarissen van de militaire inlichtingendienst en beroepsmilitairen die in een functie bij die dienst zijn aangesteld, en leden van de marechaussee, dient overeenkomstig artikel 138, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering te worden beslist dat de Republiek Polen wordt verwezen in haar eigen kosten en in twee derde van de kosten van de Commissie.

123    De Commissie wordt verwezen in een derde van haar eigen kosten.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart:

1)      Door in de Poolse wet uitzonderingen op de werkingssfeer van richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG op te nemen die niet in die richtlijn voorkomen met betrekking tot opdrachten voor de vervaardiging van, ten eerste, de overheidsdocumenten bedoeld in artikel 4, punt 5c), van de ustawa Prawo zamówień publicznych (wet inzake het plaatsen van overheidsopdrachten) van 29 januari 2004, zoals gewijzigd bij de ustawa o dokumentach publicznych (wet op de overheidsdocumenten) van 22 november 2018, met uitzondering van persoonsbewijzen van militairen en hun identiteitskaarten, dienstkaarten van politieagenten, grenswachten, staatsveiligheidsfunctionarissen, functionarissen van de binnenlandse veiligheidsdienst, functionarissen van de inlichtingendienst, functionarissen van de militaire contraspionagedienst en beroepsmilitairen die in een functie bij die dienst zijn aangesteld, functionarissen van de militaire inlichtingendienst en beroepsmilitairen die in een functie bij die dienst zijn aangesteld, en leden van de marechaussee, en, ten tweede, accijnszegels, legaliseringszegels, controlestickers, stembiljetten, hologrammen op stemrechtcertificaten, microprocessorsystemen met software voor het beheer van overheidsdocumenten, computersystemen en databanken die nodig zijn voor het gebruik van overheidsdocumenten, eveneens bedoeld in dat artikel 4, punt 5c), is de Republiek Polen de krachtens artikel 1, leden 1 en 3, en artikel 15, leden 2 en 3, van richtlijn 2014/24, gelezen in samenhang met artikel 346, lid 1, onder a), VWEU, op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)      Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)      De Republiek Polen wordt verwezen in haar eigen kosten en in twee derde van de kosten van de Europese Commissie.

4)      De Europese Commissie wordt verwezen in een derde van haar eigen kosten.

ondertekeningen


*      Procestaal: Pools.