Language of document : ECLI:EU:T:2003:46

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

26 februari 2003 (1)

„Gemeenschapsmerk - Oppositie - Minnelijke schikking - Afdoening zonder beslissing”

In zaak T-8/02,

ZAPF Creation AG, gevestigd te Rödental/Coburg (Duitsland), vertegenwoordigd door A. Kockläuner, advocaat,

verzoekster,

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), vertegenwoordigd door J. F. Crespo Carrillo als gemachtigde,

verweerder,

andere partij bij de procedure voor de kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen):

JESMAR, S.A., gevestigd te Alicante (Spanje),

betreffende een beroep tegen de aan verzoekster op 29 oktober 2001 betekende beslissing van de Eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 17 oktober 2001 (zaak R 418/2001-1) betreffende een oppositieprocedure tussen ZAPF Creation AG en JESMAR S.A.,

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: V. Tiili, kamerpresident, P. Mengozzi en M. Vilaras, rechters,

griffier: H. Jung,

gezien het op 14 januari 2002 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,

gezien de op 2 mei 2002 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord,

de navolgende

Beschikking

1.
    Op 1 april 1996 heeft verzoekster bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (hierna: „BHIM”) krachtens verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), zoals gewijzigd, een gemeenschapsmerkaanvraag ingediend.

2.
    De aanvraag betreft het navolgende beeldmerk:

image: t8_02

3.
    De waren waarvoor de aanvraag is ingediend, behoren tot klasse 28 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd (hierna: „Overeenkomst van Nice”). Zij zijn omschreven als volgt: „Poppen als speelgoed en toebehoren voor deze poppen in de vorm van speelgoed”.

4.
    Op 3 augustus 1998 stelde JESMAR S.A. (hierna: „andere partij in de procedure voor het BHIM”) oppositie in tegen de gemeenschapsmerkaanvraag. De oppositie is ingesteld op basis van het oudere Spaanse woordmerk COLETTE, dat is ingeschreven voor „spellen, speelgoederen, poppen en marionetten” die onder klasse 28 in de zin van de Overeenkomst van Nice vallen.

5.
    Bij beslissing van 21 februari 2001 heeft de oppositieafdeling de aanvraag afgewezen krachtens artikel 8, lid 1, sub a en b, van verordening nr. 40/94.

6.
    Bij beslissing van 29 oktober 2001 heeft de Eerste kamer van beroep het beroep van de andere partij bij de procedure voor het BHIM tegen de beslissing van de oppositieafdeling gegrond verklaard. De kamer van beroep was van oordeel dat de catalogi en de prijslijsten volstonden om een serieus gebruik van het oudere merk aan te tonen en dus dat er een risico van verwarring tussen het aangevraagde merk en het oudere merk bestond.

7.
    Op 13 februari 2002 is overeenkomstig artikel 131, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering het Engels als procestaal gekozen.

8.
    Bij brief van 28 augustus 2002 heeft het BHIM het Gerecht meegedeeld, dat de andere partij bij de procedure voor het BHIM bij brief van 8 augustus 2002 een tussen haar en verzoekster bereikt akkoord aan hem had toen toekomen en dat zij derhalve haar oppositie tegen de registratie van de aanvraag voor het gemeenschapsmerk introk. Bijgevolg stelt het BHIM dat overeenkomstig artikel 113 van het Reglement voor de procesvoering in deze zaak niet meer behoeft te worden beslist en verzoekt het het Gerecht om het niet in de kosten te verwijzen.

9.
    Bij brief van 16 oktober 2002 heeft verzoekster in antwoord op het verzoek van het Gerecht om opmerkingen over het verzoek van verweerster dat de zaak zonder beslissing wordt afgedaan, bevestigd dat zij een minnelijke schikking heeft getroffen met de andere partij in de procedure voor het BHIM. Zij verklaart dat het beroep voor het Gerecht inderdaad zonder voorwerp is geraakt; volgens haar zou elke partij haar eigen kosten moeten dragen.

10.
    Gelet op artikel 113 van het Reglement voor de procesvoering volstaat het derhalve om vast te stellen dat in verband met de minnelijke schikking die verzoekster en de andere partij bij de procedure voor het BHIM hebben getroffen, waarvan het Gerecht door verweerder en verzoekster naar behoren in kennis is gesteld, dit beroep zonder voorwerp is geraakt. Bijgevolg behoeft daarop niet meer te worden beslist.

Kosten

11.
    Volgens artikel 87, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering beslist het Gerecht, wanneer het geding zonder voorwerp is geraakt, vrijelijk over de kosten.

12.
    In de omstandigheden van onderhavige zaak dient te worden opgemerkt dat de afdoening zonder beslissing een gevolg is van de minnelijke schikking die verzoekster en de andere partij bij de procedure voor het BHIM hebben getroffen, en niet van een akkoord tussen verzoekster en verweerder. Bijgevolg dient te worden gelast, dat verzoekster haar eigen kosten zal dragen en dient zij eveneens in de kosten van het BHIM te worden verwezen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

beschikt:

1)    Op het beroep behoeft niet te worden beslist.

2)    Verzoekster wordt verwezen in de kosten.

Luxemburg, 26 februari 2003.

De griffier

De president van de Vierde kamer

H. Jung

V. Tiili


1: Procestaal: Engels.