Language of document :

Beroep ingesteld op 4 januari 2017 – Sharif / Raad

(Zaak T-5/17)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ammar Sharif (Damascus, Syrië) (vertegenwoordigers: B. Kennelly, QC en J. Pobjoy, Barrister)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

uitvoeringsbesluit (GBVB) 2016/1897 van de Raad van 27 oktober 2016 houdende uitvoering van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2016, L 293, blz. 36; hierna: „bestreden besluit”), en uitvoeringsverordening (EU) 2016/1893 van de Raad van 27 oktober 2016 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2016, L 293, blz. 25; hierna: „bestreden verordening”) nietig verklaren, voor zover zij verzoeker betreffen;

artikel 28, lid 2, onder a), van besluit 2013/255/GBVB van de Raad van 31 mei 2013 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2013, L 147, blz. 14) en artikel 15, lid 1, onder a), van verordening (EU) nr. 36/2012 van de Raad van 18 januari 2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië en tot intrekking van verordening (EU) nr. 442/2011 (PB 2012, L 16, blz. 1) krachtens artikel 277 VWEU niet-toepasselijk verklaren voor zover zij verzoeker betreffen, en het bestreden besluit en de bestreden verordening, voor zover zij verzoeker betreffen, dientengevolge nietig verklaren;

aan verzoeker op grond van de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie krachtens artikel 340, lid 2, VWEU de schade vergoeden die is veroorzaakt door de onrechtmatige handelingen van de Raad, en

de Raad in de kosten van de procedure verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

Eerste middel: de Raad heeft kennelijke beoordelingsfouten gemaakt door vast te stellen dat was voldaan aan het criterium voor plaatsing van verzoeker op een lijst, vastgelegd in artikel 28 van besluit 2013/255/GBVB en artikel 15 van verordening nr. 36/2012.

Tweede middel: de Raad heeft zonder rechtvaardiging en op onevenredige wijze de grondrechten van verzoeker geschonden, daaronder begrepen zijn recht op bescherming van zijn eigendom, zijn reputatie en zijn zaak. De bestreden handelingen hebben vergaande gevolgen voor verzoeker, zowel wat zijn eigendom als wereldwijde reputatie betreft. De Raad heeft niet aangetoond dat de bevriezing van verzoekers tegoeden en economische middelen verband houdt met of gerechtvaardigd is door een legitieme doelstelling en al helemaal niet dat die bevriezing evenredig is aan een dergelijke doelstelling.

Derde middel: indien, anders dan volgens verzoekers voornaamste argument, het criterium voor plaatsing op de lijst aldus moet worden uitgelegd dat daaronder elke belangrijke zakenman in Syrië moet worden begrepen, ongeacht of deze zakenman banden heeft met het Syrische regime, en ongeacht of deze persoon van het Syrische regime profiteert of het steunt, verzoekt verzoeker om vaststelling dat artikel 28, lid 2, onder a), van besluit 2013/255/GBVB, en artikel 15, lid 1, onder a), van verordening nr. 36/2012, niet van toepassing zijn voor zover zij verzoeker betreffen, omdat het plaatsingscriterium onevenredig is ten aanzien van de voor het overige legitieme doelstellingen van deze bepalingen.

____________